ECLI:NL:GHAMS:2025:1524

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
200.340.792/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurwoning en de uitleg van de huurovereenkomst met betrekking tot gezinsleden

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Stadswacht B.V. en twee geïntimeerden over de huurovereenkomst van een woning. [geïntimeerde 1] huurt de woning van Stadswacht en haar meerderjarige zoon, [geïntimeerde 2], woont bij haar in. Stadswacht stelt dat dit in strijd is met de huurovereenkomst, die bepaalt dat zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder geen andere personen bij de huurder mogen inwonen, behalve degenen die rechtstreeks tot het gezin behoren. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van Stadswacht afgewezen, omdat er geen tekortkoming was van [geïntimeerde 1] of onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2]. Stadswacht is in hoger beroep gegaan, maar het hof bevestigt de uitspraak van de kantonrechter. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde 2] wel degelijk tot het gezin van [geïntimeerde 1] behoort, ongeacht zijn meerderjarigheid. De uitleg van de huurovereenkomst moet in de context van de maatschappelijke normen en verwachtingen worden bezien, en het hof concludeert dat de huurovereenkomst niet vereist dat er schriftelijke toestemming nodig is voor de inwoning van [geïntimeerde 2]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt Stadswacht in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.340.792/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 10950072 CV EXPL 24-1969
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 10 juni 2025
in de zaak van
STADSWACHT B.V.,
gevestigd te Amsterdam ,
appellante,
advocaat: mr. J.D. Poot te Amsterdam ,
tegen
[geïntimeerde 1],
[geïntimeerde 2],
beiden wonend te [plaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.R. Hettema te Amsterdam .
Partijen worden hierna Stadswacht, [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en geïntimeerden gezamenlijk [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerde 1] huurt een woning van Stadswacht. [geïntimeerde 2] , haar meerderjarige zoon, woont bij haar. Volgens Stadswacht is dat op grond van de huurovereenkomst niet toegestaan. Het hof is echter net als de kantonrechter van oordeel dat [geïntimeerde 2] tot het rechtstreekse gezin van [geïntimeerde 1] behoort en dus zonder schriftelijke toestemming van Stadswacht bij zijn moeder mag inwonen.

2.Het geding in hoger beroep

Stadswacht is bij dagvaarding van 29 april 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 5 april 2024 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) onder bovenvermeld zaaknummer bij verstek gewezen tussen Stadswacht als eiseres en [geïntimeerden] als gedaagden (hierna: het bestreden vonnis). De dagvaarding in hoger beroep bevat de grieven en producties.
Nadat Stadswacht overeenkomstig de appeldagvaarding van grieven had gediend en voormelde producties had overgelegd, heeft het hof bij tussenarrest van 21 mei 2024 een mondelinge behandeling na aanbrengen gelast. Op 2 september 2024 heeft die mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben geen minnelijke regeling bereikt.
[geïntimeerden] hebben vervolgens een memorie van antwoord ingediend, met producties. Stadwacht heeft bij akte gereageerd op de producties van [geïntimeerden]
Ten slotte is arrest gevraagd.
Stadswacht heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging, met veroordeling van Stadswacht in de kosten van het geding in hoger beroep.

3.Feiten

De kantonrechter heeft geen feiten vastgesteld. Het hof gaat van de volgende feiten uit:
3.1.
Op 22 mei 1978 heeft de rechtsvoorganger van Stadswacht een huurovereenkomst gesloten met wijlen A. [geïntimeerde 2] , de echtgenoot van [geïntimeerde 1] . Na zijn overlijden heeft [geïntimeerde 1] de huurovereenkomst voortgezet.
3.2.
In de huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
Het in onderhuur of gebruik afstaan (inwoning) van een deel of het geheel van de woning of de eventuele zolder is uitdrukkelijk verboden.
(…)
Artikel 7
Zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van verhuurder mag huurder het gehuurde noch geheel, noch gedeeltelijk door derden laten gebruiken, of aan derden in onderhuur afstaan. Met name mag hij ook, zonder zodanige schriftelijke toestemming, geen andere personen bij zich doen inwonen, dan die rechtstreeks tot zijn gezin behoren.
3.3.
[geïntimeerde 2] is de meerderjarige zoon van [geïntimeerde 1] en woont bij haar in.
3.4.
Bij e-mail van 4 december 2023 heeft Stadswacht aan de dochter van [geïntimeerde 1] onder meer het volgende geschreven:
Tijdens ons telefoongesprek gaf u mij aan dat uw broer [hof: [geïntimeerde 2] ] bij uw moeder [hof: [geïntimeerde 1] ] woont. Tevens gaf u aan dat uw broer staat ingeschreven op het adres van uw moeder. Dit mevrouw [geïntimeerde 2] is in strijd met het huurcontract. Vriendelijk verzoek ik uw broer zich uiterlijk eind volgende week uit te schrijven uit het GBA. Bewijs van inschrijving ontvangen wij graag per mail. Uw broer welke er onrechtmatig woont is voor ons geen partij. Mocht u broer zich niet willen uitschrijven dan zullen wij genoodzaakt zijn om juridische stappen te ondernemen.

4.Eerste aanleg

4.1.
Stadswacht heeft in eerste aanleg, kort gezegd, gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming en daarnaast een veroordeling van [geïntimeerde 1] tot betaling van een bedrag aan contractuele boetes.
4.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Volgens de kantonrechter is niet gebleken van enige tekortkoming van [geïntimeerde 1] of onrechtmatig handelen van [geïntimeerde 2] en zijn er daarom ook geen boetes verbeurd.

5.Beoordeling

5.1.
Stadswacht voert in hoger beroep aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [geïntimeerde 2] als zoon van [geïntimeerde 1] tot het rechtstreekse gezin van [geïntimeerde 1] behoort en daarom op grond van artikel 7 van de huurovereenkomst ook zonder schriftelijke toestemming bij zijn moeder mag inwonen. Met de passage ‘tot het directe gezin behoren’ wordt volgens Stadswacht verwezen naar de term ‘family life’ in artikel 8 EVRM. [geïntimeerde 2] is echter meerderjarig en de bescherming van ‘family life’ heeft geen betrekking op meerderjarige kinderen. Verder voert Stadswacht aan dat het er niet toe doet of [geïntimeerde 2] rechtstreeks tot het gezin behoort, aangezien op grond van artikel 7 van de huurovereenkomst in dit geval hoe dan ook toestemming van Stadswacht nodig is en deze toestemming nooit is gegeven.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of [geïntimeerde 2] op grond van de huurovereenkomst bij zijn moeder mag wonen. Artikel 7 van de huurovereenkomst bepaalt, kort gezegd, dat de huurder zonder schriftelijke toestemming geen andere personen bij zich mag doen inwonen, dan die rechtstreeks tot zijn gezin behoren. De passage ‘rechtstreeks tot zijn gezin behoren’ is niet nader omschreven of toegelicht in de huurovereenkomst. De vraag is dan ook welke betekenis aan de passage ‘rechtstreeks tot zijn gezin behoren’ toekomt.
5.3.
Het hof stelt voorop dat de vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld niet kan worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht. Ook komt betekenis toe aan de context van de desbetreffende bepaling, de totstandkomingsgeschiedenis ervan, de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen van de ene of andere uitleg, de aard van de overeenkomst, en de gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst (de Haviltex-maatstaf).
5.4.
Volgens Stadswacht behoren meerderjarige kinderen niet rechtstreeks tot het gezin. Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde 1] echter de passage ‘rechtstreeks tot zijn gezin behoren’ redelijkerwijs in die zin mogen begrijpen dat haar zoon, meerderjarig of niet, rechtstreeks tot haar gezin behoort. Het hof overweegt daartoe als volgt. In het algemeen spraakgebruik omvat een gezin ouder(s) en kind(eren). Het begrip ‘gezin’ moet voorts worden gelezen in de context van de zin daarvoor, waarin het woord ‘derden’ staat en waarmee wordt gedoeld op een buitenstaander. Dat is [geïntimeerde 2] als zoon van [geïntimeerde 1] niet. De stelling van Stadswacht dat met het begrip ‘rechtstreeks tot zijn gezin behoren’ wordt verwezen naar de term ‘family life’ in artikel 8 EVRM en dat meerderjarige kinderen enkel bescherming op grond van dat artikel wordt geboden wanneer sprake is van een bijzondere afhankelijkheid, volgt het hof niet. Zonder nadere toelichting valt niet in te zien en niet gesteld is dat partijen (althans de rechtsvoorganger van Stadswacht en wijlen de echtgenoot van [geïntimeerde 1] ) bij de totstandkoming van de huurovereenkomst in 1978 voor de uitleg van het begrip ‘gezin’ hebben willen aanknopen bij het begrip ‘family life’ in artikel 8 EVRM.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de passage ‘rechtstreeks tot zijn gezin behoren’ in artikel 7 van de huurovereenkomst zo dient te worden uitgelegd dat [geïntimeerde 2] rechtstreeks tot het gezin van [geïntimeerde 1] behoort. Voor de inwoning bij zijn moeder was dan ook, in tegenstelling tot wat Stadswacht stelt, geen schriftelijke toestemming van Stadswacht vereist en [geïntimeerde 1] is dus niet tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Dit betekent dat er geen grond is voor ontbinding van de huurovereenkomst en ook dat er geen boetes zijn verbeurd.
5.6.
De overige grieven kunnen niet tot een andere uitkomst leiden en behoeven daarom geen bespreking. Stadswacht heeft geen bewijs van haar stellingen aangeboden zodat aan bewijsvoering niet wordt toegekomen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Stadswacht is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 349,-
- salaris advocaat € 2.428,- (2 punten x tarief € 1.214,-)
Totaal € 2.777,-

6.Beslissing

Het hof:
6.1.
bekrachtigt het bestreden vonnis;
6.2.
veroordeelt Stadswacht in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 2.777,-.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. van de Poel, E.J. Bellaart en K. van Dijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2025.