ECLI:NL:GHAMS:2025:1555

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
23/788
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot immateriële schadevergoeding

Op 20 mei 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 19 juli 2023. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) van € 764, alsook een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, maar de inspecteur en de Staat der Nederlanden werden veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld op 30 augustus 2023, en het onderzoek ter zitting vond plaats op 21 januari 2025. Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte geen griffierecht heeft vergoed aan belanghebbende. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover het de vergoeding van het griffierecht betreft en heeft de inspecteur en de Staat gelast dit bedrag te vergoeden, elk voor de helft, te vermeerderen met wettelijke rente bij niet-tijdige betaling. De overige grieven van belanghebbende zijn afgewezen, en het Hof heeft de kosten van het hoger beroep gematigd tot € 136, die ook door de inspecteur en de Staat moeten worden vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/788
20 mei 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
tegen de uitspraak van 19 juli 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/5362 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en

1.de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

2.
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist op het beroep van belanghebbende over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) van € 764 en de daarbij gegeven beschikking belastingrente van € 5, alsmede op zijn verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt [de inspecteur] tot vergoeding van immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 667;
  • veroordeelt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van immateriële schade van [belanghebbende] tot een bedrag van € 333, en
  • veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 837.”
1.2.
Belanghebbende heeft zijn hoger beroep op 30 augustus 2023 ingesteld. Daarna zijn de volgende stukken ingediend:
  • een aanvulling van de gronden van het hoger beroep;
  • een verweerschrift;
  • een nader stuk (“Opvraag artikel 8:42 Awb gegevens”) zijdens belanghebbende, en
  • pleitaantekeningen zijdens belanghebbende (op 20 januari 2025).
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

Het Hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, waarover partijen niet hebben geklaagd.
2.1.
Belanghebbende heeft op 9 december 2019 aangifte gedaan ter zake van de registratie in het Nederlandse kentekenregister van een gebruikte, vanuit een andere EU-lidstaat naar Nederland overgebrachte personenauto van het merk Volkswagen, model Golf 2.0 TSI GTI TCR, met een voertuigenidentificatienummer eindigend op [#] . De auto is op 10 april 2019 voor het eerst toegelaten op de openbare weg. De aangifte resulteert in een te betalen bedrag van € 1.290. Dit bedrag heeft belanghebbende voldaan.
2.2.
De auto heeft een catalogusprijs (historische nieuwprijs) van € 49.794 en een bruto bpm van €8.566. Belanghebbende heeft de verschuldigde bpm berekend aan de hand van een taxatierapport van [taxateur 1] van 9 december 2019 (het taxatierapport). De taxateur heeft de auto geïnspecteerd op 4 december 2019. In het taxatierapport is uitgegaan van een CO2-uitstoot van 143 gr/km. Rekening houdend met een waardevermindering wegens onder meer schade bedraagt de handelsinkoopwaarde van de auto volgens het taxatierapport € 7.500.
2.3.
De auto is op 19 december 2019 geschouwd door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). In het door DRZ opgestelde rapport is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) van € 31.757. Deze waarde is gebaseerd op de koerslijst van [taxateur 2] (Marge). DRZ heeft schade aan de auto vastgesteld ten bedrage van bruto € 432. Hiervan heeft DRZ 90% in aanmerking genomen, zijnde € 390. DRZ concludeert tot een handelsinkoopwaarde (beschadigd) van € 31.367.
2.4.
Bij brief van 6 april 2020 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd voornemens te zijn een naheffingsaanslag op te leggen. Daarbij heeft hij belanghebbende in de gelegenheid gesteld binnen drie weken op deze kennisgeving te reageren. Belanghebbende heeft daarop niet gereageerd.
2.5.
De inspecteur heeft met dagtekening 26 juni 2020 de thans in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd. Daarbij is de inspecteur uitgegaan van de door DRZ vastgestelde handelsinkoopwaarde verminderd met de waardevermindering als gevolg van schade. Het verschuldigde bpm-bedrag is berekend op € 5.075, zodat de nageheven bpm € 3.785 bedraagt.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. In dat kader heeft (de gemachtigde van) belanghebbende in hoofdzaak hetgeen in eerste aanleg reeds naar voren is gebracht herhaald. Daarnaast is in geschil of de door de rechtbank ten laste van de inspecteur en de Staat uitgesproken nevenbeslissingen toereikend zijn.
3.2.
Hetgeen partijen in het kader van het geschil hebben aangevoerd komt, voor zover relevant voor de te nemen beslissing, bij de beoordeling aan de orde.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De grieven van belanghebbende slagen slechts voor zover zij inhouden dat de rechtbank de inspecteur en de Staat had dienen te gelasten het door belanghebbende voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht te vergoeden. De omstandigheid dat een verzoek tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn is toegewezen en dat het een geval betreft van voor 31 mei 2024, had daartoe aanleiding moeten geven (HR 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567). Het Hof zal de inspecteur en de Staat alsnog opdragen het voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden, elk voor de helft, te vermeerderen met de wettelijke rente bij niet-tijdige betaling.
4.2.
Voor het overige falen de grieven. Over de berekening van de verschuldigde bpm voor de auto in overeenstemming met het bepaalde in en krachten de Wet bpm 1992 en de oordelen van de rechtbank dienaangaande is niets concreets aangevoerd. Wel zijn grieven te onderkennen van algemenere aard over schendingen van het Unierecht, waaronder beweerdelijk onbevoegde uitleggingen van dat recht door de Hoge Raad, de rechtbank en het Hof, die reeds vele malen zijn afgewezen. Op basis van hetgeen in deze zaak is aangevoerd, is het Hof dienaangaande niet tot andere of nadere oordelen gekomen dan die welke zijn te kennen uit onder meer de uitspraak van 26 september 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3184 (rov. 4.4).
4.3.
Voor zover nog is bedoeld aan te voeren dat de naheffingsaanslag mogelijk ten onrechte aan belanghebbende is opgelegd, omdat de auto mogelijk te naam van een ander is gesteld dan die van de belastingplichtige, geldt dat niet is bestreden dat belanghebbende de aanvraag tot inschrijving van de auto’s in het kentekenregister heeft gedaan. Met dat uitgangspunt moet hij de verschuldigde bpm op aangifte voldoen (o.g.v. artikel 19, lid 3, AWR dan wel artikel 7, lid 1, Wet bpm 1992), zoals hij ten dele ook heeft gedaan. Een naheffingsaanslag kan onder die omstandigheden aan belanghebbende worden opgelegd op grond van artikel 20, lid 2, van de AWR (vgl. HR 11 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE3220). Gegevens over de tenaamstelling van de auto zijn daarom ook niet van belang voor de beslechting van enig geschilpunt.
4.4.
De slotsom is dat de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd voor zover de inspecteur en de Staat daarin niet zijn gelast het betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden. Het hoger beroep is daarom gegrond.

5.Kosten

Aanleiding bestaat de inspecteur en de Staat te veroordelen in de kosten van belanghebbende in verband met dit hoger beroep, te weten die voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor de bepaling van het bedrag van die kosten neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende slechts op een punt van ondergeschikt belang in het gelijk is gesteld (de vergoeding van het griffierecht). Dat rechtvaardigt op grond van artikel 2, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht reeds matiging van de te vergoeden kosten tot € 454. Daarnaast is in aanmerking genomen dat dit hoger beroep ter zitting bij het Hof is behandeld tegelijk met zeventien andere hoger beroepen waarin de gemachtigde als zodanig optreedt. In al die hoger beroepen zijn in volstrekt overwegende mate dezelfde geschilpunten op sjabloonmatige wijze aan de orde gesteld, zij het in enigszins wisselende samenstellingen (niet steeds het volledige arsenaal). Het Hof is voorts ambtshalve ermee bekend dat de gemachtigde in nog honderden dan wel duizenden vergelijkbare zaken op dezelfde wijze optreedt. Als met de synergievoordelen voor de gemachtigde als gevolg van die factoren geen rekening wordt gehouden, maar onverkort wordt vastgehouden aan het forfait, zou een vergoeding worden toegekend die de in redelijkheid gemaakte kosten verre overtreft. Het Hof matigt de te vergoeden kosten voor het geding in hoger beroep daarom,
ex aequo et bono, tot dertig percent van het bedrag dat het anders had toegekend (€ 454), zijnde (afgerond) € 136. De inspecteur en de Staat worden ieder tot vergoeding van de helft van dat bedrag veroordeeld.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank, maar alleen voor zover de inspecteur en de Staat daarin niet zijn gelast het betaalde griffierecht te vergoeden;
  • gelast de inspecteur en de Staat het betaalde griffierecht in beroep (€ 181) en in hoger beroep (€ 274) te vergoeden, ieder voor de helft (€ 227,50);
  • veroordeelt de inspecteur en de Staat in de kosten van belanghebbende tot een bedrag van € 136, ieder voor de helft (€ 68), en
  • beslist dat, indien voormelde bedragen niet tijdig worden vergoed, de wettelijke rente daarover gaat lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, A.M. van Amsterdam en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 20 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: