ECLI:NL:GHAMS:2025:1589

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 mei 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
23/847
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 mei 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 11 augustus 2023. De rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) vernietigd. Tevens was de inspecteur van de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende. Belanghebbende heeft op 18 september 2023 hoger beroep ingesteld, waarbij verschillende stukken zijn ingediend, waaronder pleitaantekeningen. De zitting vond plaats op 21 januari 2025.

De inspecteur had eerder een naheffingsaanslag bpm opgelegd aan belanghebbende, die hiertegen bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag onterecht was en dat belanghebbende recht had op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. In hoger beroep was de vraag of de nevenbeslissingen van de rechtbank toereikend waren. Het hof oordeelde dat de klachten over de uitlegging van het Unierecht door de rechtbank niet gegrond waren en dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de proceskostenvergoeding en griffierecht. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/847
20 mei 2025
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], gevestigd te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven)
tegen de uitspraak van 11 augustus 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/3364 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
In de bestreden uitspraak heeft de rechtbank als volgt beslist op het beroep van belanghebbende, betreffende een uitspraak op bezwaar tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) die hangende het beroep is vernietigd, alsmede op zijn verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn:
“De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt [de inspecteur] in de proceskosten van [belanghebbende] tot een bedrag van € 1.140, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening aan [belanghebbende] te vergoeden;
  • draagt [de inspecteur] op aanvullend nog een bedrag aan betaald griffierecht van € 179, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan tot aan de dag van voldoening aan [belanghebbende], te vergoeden.”
1.2.
Belanghebbende heeft zijn hoger beroep op 18 september 2023 ingesteld. Daarna zijn de volgende stukken ingediend:
  • een verweerschrift;
  • een opnieuw als hogerberoepschrift aangeduid stuk zijdens belanghebbende (dagtekening 6 januari 2025);
  • een nader stuk (“Opvraag artikel 8:42 Awb gegevens”) zijdens belanghebbende, en
  • pleitaantekeningen zijdens belanghebbende (op 20 januari 2025).
1.3.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 29 oktober 2020 een naheffingsaanslag bpm aan belanghebbende opgelegd.
2.2.
Belanghebbende heeft zelf tegen die naheffingsaanslag bezwaar gemaakt door een bezwaarschrift in te dienen. In de bezwaarfase is niet gehoord en de inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard.
2.3.
Tegen de uitspraak op bezwaar heeft de gemachtigde van belanghebbende namens laatstgenoemde beroep bij de rechtbank ingesteld. Daarbij is onder meer aangevoerd dat de tenaamstelling van de naheffingsaanslag onjuist is. Bij verweerschrift heeft de inspecteur vervolgens kenbaar gemaakt dat de naheffingsaanslag hangende het beroep om die reden is vernietigd bij beschikking van 10 november 2021.
2.4.
De inspecteur heeft, nog voordat de rechtbank de zaak op 14 april 2023 op zitting had behandeld, een vergoeding voor kosten van het geding in beroep van € 534 toegekend en uitbetaald aan belanghebbende. Daarnaast heeft de inspecteur, eveneens nog voordat de zaak op zitting was behandeld, een vergoeding van immateriële schade toegezegd van € 500, alsook een bedrag van € 181 aan griffierecht vergoed. De rechtbank heeft € 360 griffierecht geheven.
2.5.
De rechtbank heeft op het beroep beslist als vermeld onder 1.1.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de nevenbeslissingen van de rechtbank toereikend zijn.
3.2.
Hetgeen partijen in het kader van het geschil hebben aangevoerd komt, voor zover relevant voor de te nemen beslissing, bij de beoordeling aan de orde.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De klachten over onbevoegde dan wel onrechtmatige uitlegging van het Unierecht door de rechtbank falen om de redenen die onder meer zijn gegeven in rechtsoverweging 4.4 van de uitspraak van het Hof van 26 september 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3184. De rechtbank heeft het Unierecht hooguit toegepast daar waar dat nodig was om tot haar beslissing te komen. Daarbij moet toepassing van het Unierecht bepaaldelijk niet worden verward met de uitlegging daarvan ingeval de juiste uitleg niet buiten redelijke twijfel is, hetgeen hier niet aan de orde is.
4.2.
Voor het overige heeft de rechtbank in rechtsoverweging 15 van de bestreden uitspraak terecht geoordeeld dat belanghebbende eerder te veel dan te weinig vergoeding van immateriële schade heeft ontvangen, omdat minder dan twee jaar een geschil over de belastingheffing heeft bestaan. De proceskostenvergoeding die de rechtbank heeft toegekend, uitgaande van het forfait van het Besluit proceskosten bestuursrecht met toepassing van wegingsfactor 1, is verder niet te laag. Daarbij is de forfaitair bepaalde proceskostenvergoeding als zodanig niet in strijd met het Unierecht (vgl. HR 3 mei 2016, ECLI:NL:HR:2016:833). Tot slot is griffierecht heffen bij het instellen van een rechtsmiddel evenmin in strijd met het Unierecht, om de redenen die zijn vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 11 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1579.
4.3.
De slotsom is daarom dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. W.J. Blokland, voorzitter, A.M. van Amsterdam en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 20 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: