In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, hebben appellanten, bestaande uit twee B.V.'s, schadevergoeding gevorderd van hun voormalige advocaat, Bavelaar, wegens beroepsfouten. Het hof verwijst naar een eerder tussenarrest van 17 december 2024, waarin het hof partijen de gelegenheid gaf om aanvullende akten in te dienen. Bavelaar had een beroep gedaan op de klachtplicht (artikel 6:89 BW), maar het hof oordeelde dat dit beroep faalde. Het hof concludeerde dat Bavelaar beroepsfouten had gemaakt en dat er een causaal verband bestond tussen deze fouten en de schade die appellanten hadden geleden. Het hof schatte de schade op € 333.727,90, na een beoordeling van de kosten die appellanten hadden gemaakt in verband met de beroepsfouten van Bavelaar. Daarnaast werden ook griffierechten en proceskosten in aanmerking genomen. Het hof oordeelde dat Bavelaar tekort was geschoten in de uitvoering van haar opdracht en veroordeelde haar tot betaling van een totaalbedrag van € 379.480,75 aan appellanten, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof bekrachtigde het vonnis voor het overige en veroordeelde Bavelaar in de proceskosten van het geding in beide instanties.