Op 7 mei 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in [Z]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar, die de waarde van de woning voor het jaar 2022 op € 497.000 had vastgesteld. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond, waarna de belanghebbende beroep instelde bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
In hoger beroep was de kern van het geschil of de heffingsambtenaar had gehandeld in strijd met artikel 40 lid 2 van de Wet WOZ, dat bepaalt dat belanghebbenden recht hebben op informatie over de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende informatie had verstrekt, waaronder een grondstaffel en een matrix met vergelijkingsobjecten. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de informatie voldoende inzicht bood in de vastgestelde WOZ-waarde.
Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De belanghebbende had geen gronden aangedragen die de conclusie van de rechtbank konden weerleggen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.