afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001017-22 (straf)
datum uitspraak: 30 juni 2025
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 5 april 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-845003-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1983,
adres: [adres] .
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
4, 5 en 30 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Aan de verdachte (verder ook aan te duiden als: [verdachte] ) is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij, vanaf begin 2012 tot aan zijn aanhouding in deze zaak in september 2018, heeft deelgenomen en leiding heeft gegeven aan een crimineel samenwerkingsverband (feit 3). Met behulp van valse geschriften, waaronder jaaropgaves, facturen en plaatsingsovereenkomsten (feit 1), zou ten behoeve van tientallen (veelal alleenstaande) moeders kinderopvangtoeslag voor hun kinderen zijn aangevraagd en verkregen. De zo frauduleus verkregen geldbedragen zouden door de moeders deels, in contanten of door overboekingen, aan onder meer de verdachte zijn doorgeleid. Daarmee zou de verdachte grote sommen geld – tot een bedrag van ongeveer € 365.655,00 – hebben witgewassen (feit 2).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage 1 bij dit arrest.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen anders overweegt en tot een andere bewezenverklaring, kwalificatie en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Door het fraudeteam van de Belastingdienst is medio 2016 geconstateerd dat door of namens
[persoon 1] (moeder van [persoon 2] ) valse bewijsstukken waren ingeleverd ten behoeve van een aanvraag van Kinderopvangtoeslag (hierna: KOT). Die stukken moesten aantonen dat daadwerkelijk sprake was (geweest) van kinderopvang. Navraag bij de betreffende kinderopvanginstelling toonde aan dat er geen opvang genoten was.
Naar aanleiding hiervan is onderzocht welk IP-adres is gebruikt voor de aanvraag voor [persoon 1] . Daaruit is gebleken dat voor nog zeven andere personen via datzelfde IP-adres KOT is aangevraagd. Uit onderzoek naar die andere aanvragen bleek dat ook daarbij in meerdere gevallen sprake was van een onjuiste aanvraag waardoor onterecht KOT is uitgekeerd. Vervolgonderzoek maakte duidelijk dat de aanvragen van deze zeven personen aan in totaal 23 IP-adressen zijn te koppelen. Vanaf deze 23 IP-adressen zijn in totaal voor vijftig personen onjuiste aanvragen ingediend, waarbij voor 31 moeders het vermoeden bestond dat eveneens valse documenten waren ingestuurd. Het strafrechtelijk onderzoek door de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) naar de personen die betrokken zouden zijn bij het indienen van die aanvragen KOT (het onderzoek Bonsai) heeft zich beperkt tot voornoemde 31 aanvragers.
Aan de hand van de tenaamstellingen van de IP-adressen kwamen, naast de 31 aanvragers, andere verdachten in beeld en zijn huiszoekingen gedaan. Buiten de aanvragers, onder wie [medeverdachte 1] ,
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , en de verdachte [verdachte] , is [medeverdachte 4] , in beeld gekomen.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard, met uitzondering van dat deel van het onder feit 3 tenlastegelegde waarin de verdachte ervan wordt beschuldigd als oprichter en/of bestuurder deel te hebben genomen aan de criminele organisatie. In zoverre dient de verdachte (partieel) te worden vrijgesproken, aldus de advocaat-generaal.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Hoewel de verdediging niet betwist dat er door de Belastingdienst aan de in de tenlastelegging genoemde aanvragers ten onrechte KOT is uitbetaald, wordt wel bestreden dat de verdachte daar op strafbare wijze bij betrokken is geweest. Volgens de verdachte is namelijk een andere persoon, genaamd ‘ [medeverdachte 5] ’, in leidinggevende zin betrokken geweest bij de KOT-fraude. De getuigen (aanvragers) en medeverdachten moesten volgens de verdachte in opdracht van deze [medeverdachte 5] een voor de verdachte belastende verklaring afleggen en zij hebben dat in onderling overleg gedaan.
Daarnaast is ten aanzien van de onderscheidenlijke feiten het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 (valsheid in geschrift)
Volgens de verdediging bevat het dossier geen bewijs dat door de verdachte een aanvraag bij de Belastingdienst is ingediend ter verkrijging van KOT voor een ander persoon. Dat in de woning van de verdachte een laptop is aangetroffen waarop documenten staan waarmee de onder feit 1 tenlastegelegde valsheid in geschrifte gepleegd zou kunnen zijn, wijst volgens de verdediging niet op betrokkenheid van de verdachte, omdat die laptop door medeverdachte [medeverdachte 2] , met wie de verdachte destijds een relatie had, werd gebruikt. Tevens heeft de verdediging aangevoerd dat het koppelen van het IP-adres 92.109.179.156 aan de verdachte geen hoge bewijswaarde heeft, omdat dit IP-adres slechts voor een deel van de tenlastegelegde periode (vanaf 13 september 2016) aan de verdachte kan worden toegeschreven. Ook blijkt uit het dossier niet dat een van de aanvragers haar DigiD of andere persoonsgegevens direct aan de verdachte heeft overgedragen. Derhalve kan volgens de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift.
Ten aanzien van feit 2 (gewoontewitwassen)
De verdediging heeft gesteld dat de verdachte van geen van de aanvragers (contante) geldbedragen heeft ontvangen. Hoewel aanvragers [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 4] daar anders over hebben verklaard, geldt voor hen eveneens dat zij rancuneus zijn en over de verdachte hebben verklaard en daarmee hebben getracht hun eigen rol te bagatelliseren. Die verklaringen kunnen niet tot een bewezenverklaring van (gewoonte)witwassen leiden.
Ten aanzien van feit 3 (deelname criminele organisatie)
Hoewel uit het dossier blijkt dat sommige medeverdachten anderen hebben gewezen op de mogelijkheid om KOT aan te vragen, betekent dat niet dat sprake is van een organisatie die het oogmerk heeft gehad om misdrijven te plegen, aldus de raadsman. Daarbij is onduidelijk welk aandeel de medeverdachten tezamen met de verdachte in de criminele organisatie zouden hebben gehad. De informatie over het mogelijk verkrijgen van KOT zou gedeeld zijn via vriendinnen dan wel familieleden buiten de (geografische) kring van de verdachte. Nu enig gestructureerd verband ontbreekt, is volgens de raadsman geen sprake geweest van een criminele organisatie.
Voor een beter inzicht in zijn overwegingen en omdat feit 3 in de tenlastelegging het vroegste aanvangstijdstip kent, zal het hof feit 3 als eerste bespreken, voordat het aan de feiten 1 en 2 toekomt.
Op grond van de wettige bewijsmiddelen zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest, gaat het hof van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Het dossier bevat 31 KOT-aanvragen ten aanzien waarvan het hof vaststelt – de verdediging bestrijdt dit ook niet – dat kinderopvang niet heeft plaatsgevonden, waardoor de Belastingdienst telkens over langere perioden ten onrechte KOT heeft uitgekeerd, voor een totaalbedrag van rond de € 900.000,00. Daarbij is gebruik gemaakt van valse geschriften. Alle 31 aanvragers die in het onderzoek Bonsai naar voren komen zijn als verdachte en/of als getuige gehoord.
Deelname criminele organisatie (feit 3)
Voor het bestaan van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) blijken uit de geldende jurisprudentie de navolgende criteria.
De verdachte dient lid te zijn van of te behoren tot een gestructureerd samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband moet bestaan uit twee of meer personen, met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, met als doel het plegen van misdrijven.
Voorts dient de verdachte, wil sprake zijn van deelneming aan een criminele organisatie, een aandeel te hebben in gedragingen, dan wel gedragingen te ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Evenmin is vereist dat de verdachte opzet heeft gehad op de door de organisatie beoogde concrete misdrijven. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het hof is van oordeel dat in de tenlastegelegde periode sprake was van een samenwerkingsverband tussen de verdachte en zijn mededaders dat aangemerkt moet worden als een criminele organisatie in bovenbedoelde zin. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte onder andere met de vrouwen
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft samengewerkt, waarbij het doel was profijt te trekken uit het doen van valse aanvragen KOT. Dit samenwerkingsverband, waaraan de verdachte leiding heeft gegeven, heeft in elk geval bestaan vanaf begin 2012 tot aan de verhoren van de aanvragers in 2017 en 2018, en de arrestatie van de verdachte in september 2018.
Werkwijze en rolverdeling binnen de criminele organisatie
Uit de verklaringen van de aanvragers respectievelijk degenen voor wie aanvragen zijn gedaan (hierna gemakshalve aangeduid als: de aanvragers), is het volgende gebleken over de werkwijze van de criminele organisatie, waarbij het hof, net als het openbaar ministerie en de FIOD, uitgaat van drie fasen.
De eerste fase is het werven van aanvragers KOT.
De tweede fase is het indienen van de aanvraag tot KOT en het verstrekken van latere informatie ter continuering daarvan.
De laatste fase is de betaling. Met de aanvragers werd afgesproken welk deel van de ontvangen KOT zij moesten afdragen en aan wie en hoe zij dit moesten doen.
De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] kenden elkaar, en kenden direct of indirect vrijwel alle vrouwen voor wie KOT werd aangevraagd. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] kenden vooral [verdachte] , en hadden beiden jarenlange relaties met hem. Met sommigen van de aanvragers had de verdachte [verdachte] (seksuele) relaties. Er zijn echter ook aanvragers die verklaren hem nooit te hebben ontmoet.
Fase 1: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] benaderden vrouwen en wezen hen op de mogelijkheid KOT aan te vragen. Zij boden aan hen daarbij te helpen. Over de verdachte [verdachte] werd daarbij verteld dat hij medewerker van de Belastingdienst was, of belastingadviseur of iemand met goede contacten bij de Belastingdienst. Uit hun verklaringen volgt dat de benaderde vrouwen de verdachte onder verschillende namen kenden: [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] , [persoon 8] (tje) en/of [persoon 9] .
Fase 2: de benaderde vrouwen gaven op verzoek persoonlijke gegevens zoals BSN-nummers en DigiD-inlogcodes door aan de medeverdachten, met name aan [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . Daarmee werden de KOT-aanvragen opgesteld, vaak zonder dat de aanvragers daarbij zelf fysiek betrokken waren. Onduidelijk is gebleven wie er binnen de organisatie fysiek betrokken was bij dit opstellen. Wel is duidelijk dat de aanvragen zijn opgesteld en dat deze aanvragen vervolgens (digitaal) aan de Belastingdienst werden aangeboden respectievelijk bij de Belastingdienst werden ingediend. Zo nodig, na een daartoe strekkend verzoek van de Belastingdienst, werden later nadere valse bewijsstukken ingezonden. [verdachte] en [medeverdachte 2] waren bij deze aanvragen betrokken, zoals hierna onder ‘rol van de verdachte’ nader wordt omschreven. Ook deden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] zich in enkele gevallen bedrieglijk voor als andere KOT-aanvragers, in hun telefonische contacten met de Belastingdienst.
Fase 3: de moeders op wier naam de aanvragen werden ingediend, moesten een aanzienlijk deel – de meeste aanvragers spreken van de helft – van de aan hen onterecht uitgekeerde KOT afstaan. Veel aanvragers moesten een deel van de ontvangen KOT contant opnemen en overdragen aan leden van de organisatie, die het dan weer doorgaven aan de verdachte. Enkele aanvragers maakten delen van de ontvangen KOT giraal over aan medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] of [medeverdachte 4] . Er was één aanvrager ( [medeverdachte 7] ) voor wie de valselijk aangevraagde KOT door de Belastingdienst werd overgemaakt naar een bankrekening van medeverdachte [medeverdachte 4] , die laatstgenoemde op verzoek van de verdachte had geopend. De KOT voor aanvrager [persoon 10] werd overgemaakt naar de bankrekening van aanvrager [medeverdachte 6] . Ook die bedragen belandden veelal uiteindelijk bij de verdachte.
Deze conclusies baseert het hof op de verklaringen van bijna alle 31 aanvragers die over het algemeen consistent, gedetailleerd en in grote lijnen gelijkluidend hebben verklaard over de werkwijze van de deelnemers aan de organisatie, en op de verklaringen van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] .
Rol van de verdachte
Naast het voorgaande blijkt uit het dossier over de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie het volgende. Op de laptop die is aangetroffen in de woning van [verdachte] zijn negen IP-adressen aangetroffen die zijn gebruikt bij het aanvragen van KOT. Op die laptop zijn ook sporen van digitaal contact tussen verschillende aanvragers en de Belastingdienst gevonden. Ook zijn in de woning van [verdachte] elf DigiD-codes aangetroffen waarvan er vijf zijn te herleiden tot onjuiste KOT-aanvragen.
Zoals reeds overwogen blijkt uit de verklaringen van de aanvragers dat zij hun DigiD-inlogcodes en/of andere persoonsgegevens veelal aan [medeverdachte 3] dan wel aan [medeverdachte 1] hebben afgegeven. Dat een aantal van die gegevens in de woning van de verdachte is aangetroffen en/of is gebruikt bij het inloggen op de Mijn Toeslagen-site via IP-adressen die aan de verdachte dan wel zijn laptop gelinkt kunnen worden, toont aan dat die gegevens op enigerlei wijze bij de verdachte terecht zijn gekomen.
Tevens zijn bij [verdachte] en [medeverdachte 2] (in totaal) twee USB-sticks in beslag genomen waarop een groot gedeelte van de aan de Belastingdienst overgelegde valse en/of vervalste bescheiden voor in ieder geval 27 aanvragers zijn aangetroffen. De inhoud van deze USB-sticks is, op enkele bestanden na, identiek: 625 bestanden komen op beide USB-sticks voor, 53 bestanden op de USB-stick in beslag genomen bij [verdachte] komen niet voor op de bij [medeverdachte 2] inbeslaggenomen USB-stick en 14 bestanden op de USB-stick bij [medeverdachte 2] in beslag genomen komen niet voor op de bij [verdachte] inbeslaggenomen USB-stick.Mede gelet op de bestandsnamen op de USB-sticks, op een chatsessie tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] (V02-AMB-017, pagina 22) en op het gegeven dat de USB-sticks zowel in de laptop van de verdachte als in de laptop van [medeverdachte 2] hebben gezeten, is het hof van oordeel dat de verdachte tezamen met (in ieder geval) [medeverdachte 2] valse geschriften voorhanden heeft gehad en daarvan gebruik heeft gemaakt. Hoewel op grond van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld door wie die valse geschriften zijn opgemaakt, staat wel vast dat die geschriften bij de Belastingdienst zijn ingediend ter verkrijging van KOT.
Op de laptop en de telefoon van [medeverdachte 4] is een chatsessie met [verdachte] aangetroffen, die betrekking heeft op KOT en op betalingen. Daarnaast heeft tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] een chatsessie plaatsgevonden die betrekking heeft op de KOT-aanvraag voor moeder [persoon 11] bij kinderopvang [kinderopvang 1] . De in dat chatgesprek genoemde uren opvang en uurtarieven komen exact overeen met de bij de Belastingdienst ingediende KOT-aanvraag. Bovendien zijn de valse stukken die bij de KOT-aanvraag voor [persoon 11] zijn ingediend, aangetroffen op de USB-sticks van [verdachte] en [medeverdachte 2] en op de laptop van [verdachte] . Daarnaast is er namens [persoon 11] meermaals digitaal contact gemaakt met de Belastingdienst via een IP-adres dat zowel op de laptop van [verdachte] als op de laptop van [medeverdachte 2] is aangetroffen. [persoon 11] heeft verklaard dat zij het betreffende jaaroverzicht (A29-DOC-011) niet kent en verklaart over alle op haar naam naar de Belastingdienst ingezonden antwoordformulieren (met bijlagen) dat zij die niet zelf heeft ingediend.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat de bijdrage van (in ieder geval) [verdachte] en [medeverdachte 2] van voldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring te komen van het in vereniging voorhanden hebben en gebruikmaken van die geschriften door deze, al dan niet via derden, bij de Belastingdienst in te dienen. Dit geldt in het verband van het onder 3 ten laste gelegde ook voor de op naam van de andere dan in feit 1 genoemde aanvragers ingediende valse geschriften. De betreffende aanvragers hebben naar aanleiding van de aan hen voorgehouden geschriften telkens (op hoofdlijnen) verklaard dat zij die geschriften niet eerder hebben gezien en dat zij deze niet zelf bij de Belastingdienst hebben ingediend. Dit terwijl die geschriften wel zijn aangetroffen op de USB-sticks en laptops van [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en er op naam van die aanvragers (meermalen) digitaal contact is gemaakt met de Belastingdienst via IP-adressen die te linken zijn aan [verdachte] en/of [medeverdachte 2] en vast staat dat die geschriften bij de Belastingdienst zijn ingediend. De aanwezigheid van de valse stukken op de bij [medeverdachte 2] en [verdachte] aangetroffen gegevensdragers en het gebruikmaken daarvan, leidt logischerwijs ook tot bewezenverklaring van het voorhanden hebben van die valse stukken.
Bij het vorenstaande komt dat het geld dat uiteindelijk door de Belastingdienst is uitgekeerd, goeddeels bij de verdachte is terechtgekomen. De KOT-gelden zijn binnen de organisatie met behulp van onder andere [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , witgewassen. Zo heeft [medeverdachte 4] verklaard dat zij op verzoek van de verdachte een ING-bankrekening heeft geopend, waarnaar diverse aanvragers (een deel) van de door hen ten onrechte ontvangen KOT moesten overmaken. [medeverdachte 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de verdachte haar had aangegeven dat hij
“wijven”had die voor hem geld moesten overmaken. Bij de FIOD heeft zij hierover verklaard dat al het geld dat door andere personen op haar ING-bankrekening is gestort, voor de verdachte bedoeld was. Een deel heeft zij contant opgenomen en aan de verdachte gegeven. Daarnaast beschikte de verdachte over een bankpas van die rekening. De verklaring van [medeverdachte 4] wordt ondersteund door de verklaringen van andere aanvragers en diverse bankoverschrijvingen van de rekeningen van aanvragers naar de ING-rekening van [medeverdachte 4] . Ook [medeverdachte 1] heeft geld van aanvragers, afkomstig van de KOT-fraude, in ontvangst genomen en op haar bankrekening ontvangen. [medeverdachte 3] heeft eveneens KOT-gelden bij aanvragers opgehaald en afgestaan aan de verdachte, aldus haar verklaring. Bovendien hebben diverse aanvragers de verdachte op aan hen bij gelegenheid van hun verhoor getoonde foto’s herkend en verklaard dat zij rechtstreeks of via derden geld aan hem moesten geven dan wel moesten overmaken.
De verklaring van de verdachte dat niet hij maar ‘ [medeverdachte 5] ’ in leidinggevende zin betrokken is geweest bij de KOT-fraude, acht het hof niet geloofwaardig. [medeverdachte 1] heeft in haar eerste verhoor weliswaar verklaard dat [medeverdachte 5] mogelijk betrokken is bij de KOT-fraude, maar in haar tweede verhoor heeft zij verklaard dat [verdachte] (die zij als [persoon 6] en [persoon 12] kent) haar onder druk heeft gezet. Hij heeft haar gezegd wat zij tegenover de FIOD moest verklaren en heeft gezegd dat zij zijn foto niet mocht aanwijzen.
[persoon 13] , die verdachte kent als [persoon 5] , heeft in haar eerste verhoor verklaard dat [persoon 5] bij haar aan de deur is geweest en tegen haar heeft gezegd dat zij hem niet mocht ‘snitchen’.
Ook heeft [medeverdachte 1] verklaard dat [verdachte] degene is geweest die iedereen heeft opgelicht en dat hij veel geld heeft kregen van ‘al die vrouwen’; [verdachte] wilde minimaal de helft van alle KOT hebben, hetgeen steun vindt in de verklaringen van de aanvragers.
Het hof acht het samenwerkingsverband daarnaast voldoende duurzaam om te kunnen spreken van een organisatie, nu de deelnemers gedurende een lange periode met een zekere frequentie zich bezighielden met het plegen van misdrijven. Ook kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de verdachte opzet heeft gehad op het deelnemen aan die criminele organisatie. Gelet op de gedragingen, het gezag en de intimiderende houding van de verdachte zoals daarvan blijkt uit de verklaringen van de medeverdachten en de aanvragers, evenals uit de (onderschepte) communicatie zoals opgenomen in het dossier, vervulde de verdachte binnen deze organisatie een leidende rol.
Uit het voorgaande volgt dat het hof bewezen acht dat de verdachte onder andere samen met
[medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] als leider heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Evenals de advocaat-generaal acht het hof niet bewezen dat de verdachte ook de oprichter dan wel bestuurder van de criminele organisatie is geweest. In zoverre zal de verdachte worden vrijgesproken.
Medeplegen van valsheid in geschrift (feit 1)
Dat alle onder feit 1 in de tenlastelegging genoemde geschriften vals of vervalst zijn, wordt niet betwist. Het hof is van oordeel dat de verdachte tezamen en in vereniging met (in ieder geval) [medeverdachte 2] de negen genoemde geschriften voorhanden heeft gehad en dat zij hier gebruik van hebben gemaakt door deze, al dan niet via derden, bij de Belastingdienst in te dienen.
Voor een nadere onderbouwing verwijst het hof naar hetgeen hierover onder feit 3 reeds is overwogen, in het bijzonder de overwegingen over:
- de bij [verdachte] en [medeverdachte 2] aangetroffen USB-sticks waarop de onder feit 1 genoemde geschriften zijn aangetroffen;
- het gegeven dat die USB-sticks in zowel de laptop van [verdachte] als in de laptop van [medeverdachte 2] hebben gezeten;
- de chatsessies tussen [verdachte] en [medeverdachte 2] ;
- de verklaringen van de aanvragers over de geschriften;
- IP-adressen waarmee op naam van de aanvragers contact is gemaakt met de Belastingdienst;
- en het feit dat er aanvragen en nadere stukken bij de Belastingdienst zijn ingediend.
Nu op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, zoals hiervoor al is geconstateerd, niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid is komen vast te staan wie de geschriften heeft opgesteld in de zin van artikel 225, eerste lid, Sr, en nu niet is gebleken dat de geschriften zijn afgeleverd in zin van artikel 225, tweede lid, Sr, zal het hof de verdachte van die delen van de tenlastelegging vrijspreken.
Gewoontewitwassen (feit 2 primair)
Het hof heeft in het voorgaande overwogen dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten, die ertoe hebben geleid dat de Belastingdienst ten onrechte KOT heeft uitgekeerd voor een totaalbedrag van ongeveer € 900.000,00. De KOT is gestort op de bankrekeningen van de aanvragers. Deze criminele opbrengsten bleven deels bij de aanvragers en zijn deels afgestaan aan (onder meer) de verdachte. Uit de omstandigheid dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen betrokken was bij de KOT-fraude, volgt niet zonder meer dat de verdachte ook moet worden aangemerkt als pleger van het witwassen van het gedeelte van de ontvangen KOT dat niet aan hem is afgestaan. Ten aanzien van dit gedeelte wordt de verdachte vrijgesproken.
De aanvragers hebben verklaard hoe de verdachte en de mededaders te werk gingen. In ruil voor de inspanningen van de verdachte en zijn mededaders, moesten de aanvragers een bepaald deel (ongeveer de helft) van de uitgekeerde KOT afstaan aan de verdachte. Het geld is in een aantal gevallen direct van de aanvrager (contant) bij de verdachte terechtgekomen en soms via een tussenpersoon. Het hof ziet geen reden te twijfelen aan de bestendige lijn in de verklaringen van de aanvragers en de mededaders, nu die verklaringen over de betalingen aan de verdachte consistent en voldoende gedetailleerd zijn, grote overeenkomsten vertonen en (in veel gevallen) ondersteund worden door bankafschriften. Dat de verklaringen van niet alle aanvragers op dit punt steun vinden in andere bewijsmiddelen verandert de conclusie van het hof niet, gezien het bovenstaande.
In het licht van dit alles is de betwisting van de verdachte dat hij enig geldbedrag heeft ontvangen te weinig specifiek. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de verdachte in totaal ongeveer € 300.000,00 heeft ontvangen en witgewassen. Dit geldbedrag is afkomstig van de door oplichting ten onrechte uitgekeerde KOT ten name van [medeverdachte 6] , [persoon 10] , [persoon 14] , [persoon 15] , [persoon 13] , [persoon 13] , [persoon 16] , [persoon 17] , [persoon 18] , [persoon 19] , [persoon 19] , [persoon 20] , [persoon 1] , [persoon 21] , [medeverdachte 3] , [persoon 22] , [persoon 23] , [persoon 24] en [medeverdachte 7] . De naar de verdachte doorgeleide KOT betreft aldus middellijk uit misdrijf afkomstige gelden, die de verdachte heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft omgezet en ten aanzien waarvan hij heeft verhuld wie de rechthebbende was.
De verdachte heeft hierbij gedurende een langere periode in ieder geval nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 4] en ook met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 4] heeft op verzoek van [verdachte] een bankrekening geopend en beschikbaar gesteld om KOT-bedragen te ontvangen. Ook zijn KOT-bedragen op een bestaande bankrekening van [medeverdachte 4] ontvangen en op rekeningen van aan verdachte gelieerde personen. Zo heeft [persoon 11] op 20 april 2012 € 2.000 overmaakt naar de rekening van de dochter van [medeverdachte 2] en op dezelfde datum € 2.500 overgemaakt aan [persoon 25] (de zoon van verdachte).Een groot aantal aanvragers heeft bedragen overgemaakt naar één van de twee bankrekeningen van [medeverdachte 4] . Vervolgens heeft [medeverdachte 4] een deel van die bedragen gepind en, op zijn verzoek, aan de verdachte gegeven. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en ook verdachte hebben contante KOT-bedragen in ontvangst genomen nadat de aanvragers deze bedragen hadden gepind van hun rekening. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het pinnen en het daarna contant afdragen van KOT-bedragen zoals hiervoor benoemd, is te beschouwen als omzetten (van giraal naar chartaal). Met het overboeken of contant al dan niet via een ander af laten dragen van de KOT-bedragen door aanvragers – en die bedragen niet naar zijn eigen bankrekening te laten overmaken – heeft de verdachte willen verhullen dat deze bedragen voor hem bestemd waren en hij deze voorhanden heeft gehad en, naar mag worden aangenomen, heeft uitgegeven. Dit laatste is eveneens een verschijningsvorm van omzetten.
Nu de verdachte gedurende een langere periode telkens geldbedragen die afkomstig waren van onterecht uitgekeerde KOT, tezamen en in vereniging met wat de duurzaamheid van dit handelen betreft [medeverdachte 4] als mededader, heeft verworven, voorhanden gehad, heeft omgezet en heeft verhuld wie de rechthebbende was van die geldbedragen, is sprake van het medeplegen van gewoontewitwassen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: