ECLI:NL:GHAMS:2025:1705

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
23-003509-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invoer van heroïne via luchthaven Schiphol met gebruik van de airbagmethode

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 7.936 gram heroïne op 13 augustus 2018 te Schiphol. De invoer vond plaats via de zogenaamde 'airbagmethode', waarbij verdovende middelen in bagage werden verstopt en door medewerkers van de luchthaven werden veiliggesteld en vervoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een coördinerende rol had in deze operatie en dat hij op de hoogte was van de procedures op Schiphol. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 48 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan het primair ten laste gelegde en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003509-22
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-871456-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2025, 21 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
(zaaksdossier C14)
primair
het op of omstreeks 13 augustus 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 7.936 gram heroïne;
subsidiair
het in of omstreeks de periode van 11 augustus 2018 tot en met 13 augustus 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het een andere straf oplegt dan de rechtbank. Voor het overige komt het hof tot dezelfde beslissingen als de rechtbank en het onderschrijft ook de meeste overwegingen daartoe van de rechtbank. Het hof neemt een groot deel van die overwegingen over, maar past die op onderdelen aan en wijdt ook extra overwegingen aan de in hoger beroep genoemde verweren en ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.

4.Bewijsoverweging

4.1.
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[verdachte] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 03] , [medeverdachte 04] , [medeverdachte 05] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [verdachte] , [medeverdachte 09] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de medeverdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de medeverdachten met een opsomming van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle medeverdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;
- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat volgens de verdediging dient te leiden tot strafmatiging.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal betoogd, samengevat weergegeven, dat weliswaar zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering, zoals door de verdediging is verzocht, ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat door de verdediging niet nader is toegelicht, en ook overigens niet aannemelijk is geworden, dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. Er is dan ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Ten aanzien van zaaksdossier C14
4.4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Er is voldoende wettig en overtuigend bewijs dat hij op 13 augustus 2018 tezamen en in vereniging met een ander zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 7.936 gram van een materiaal bevattende heroïne.
4.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] moet worden vrijgesproken omdat i) niet kan worden vastgesteld dat hij de enige gebruiker was van de telefoon met nummer [telefoonnummer 40] ; ii) zijn stem niet wordt herkend als de gebruiker van de belastende gesprekken; iii) hij de telefoon met dat nummer niet in het water heeft gegooid op het moment dat hij werd aangehouden; iv) de in het dossier aanwezige zendmastgegevens onvoldoende onderscheidend zijn; v) indien wel kan worden vastgesteld dat hij in bepaalde gesprekken de gebruiker van voornoemd nummer was, heeft hij niet over verdovende middelen gesproken; vi) op grond van de observatie bij de moskee niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] toen een ontmoeting met [medeverdachte 07] zou hebben; vii) hij [medeverdachte 07] ook niet eerder die dag op Schiphol heeft ontmoet en viii) geen van de medeverdachten of een andere getuige belastend over [verdachte] heeft verklaard.
Daarnaast is er onvoldoende bewijs voor medeplegen en kan evenmin worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de inhoud van de koffer.
4.4.3.
Overwegingen van het hof
4.4.3.1.
Identificatie van [telefoonnummer 40]
Het hof verwerpt allereerst het verweer dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] (verder: [telefoonnummer 40] ). Daartoe is het volgende van belang.
Bij [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ), de afdeling van Schiphol waar [verdachte] werkte, was een werktelefoon in gebruik met het nummer [telefoonnummer 41] , aangeduid als de ‘ [afkorting bagageafhandeling] 1’. Onder andere [verdachte] maakte gebruik van deze telefoon. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het nummer eindigend op [telefoonnummer 19] in gebruik was bij [medeverdachte 07] . [verdachte] heeft verklaard voor zijn werk tevens gebruik te maken van een iPhone met het nummer [telefoonnummer 42] (hierna [telefoonnummer 42] ). Deze iPhone is bij [verdachte] aangetroffen tijdens zijn aanhouding. Uit onderzoek aan deze iPhone is naar voren gekomen dat op 11 augustus 2018 rond 18:30 uur een WhatsApp-gesprek heeft plaatsgevonden tussen de gebruiker van deze telefoon en de [afkorting bagageafhandeling] 1. De gebruiker van de [telefoonnummer 42] zegt daarin onder meer: “Ik heb een nummer van een loodgieter opgeslagen in de [afkorting 2] vandaag onder [bijnaam 1] . Kan je die nummer naar mij sturen”. De gebruiker van de [afkorting bagageafhandeling] 1 stuurt daarop: “ [telefoonnummer 19] ”.
Op 13 augustus 2018 om 08:10 uur stuurt [medeverdachte 07] een sms naar [telefoonnummer 40] met de tekst: “Kom je carli tejet hep” (het hof begrijpt: kom je naar Charlie – C-pier – als je tijd hebt). De gebruiker van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 40] antwoordt om 08:16 uur: “Ik kom nu”. Het onderzoeksteam heeft daarop de beelden van cameratoezicht van de C-pier bekeken. Op deze beelden werd gezien dat om 08:20 uur bij gate C08 een bagagetrekker kwam aanrijden, waar een man uit stapte, gekleed in een [bedrijfsnaam 3] -uniform. Deze man liep vervolgens in de richting van [medeverdachte 07] , die aan het begin van de C-pier stond. [medeverdachte 07] en de man in het [bedrijfsnaam 3] -uniform communiceerden met elkaar.
Van het beeld van de persoon met het [bedrijfsnaam 3] -uniform is een screenshot gemaakt. Dit screenshot is ter terechtzitting in eerste aanleg aan [verdachte] getoond. [verdachte] heeft vervolgens verklaard dat hij de persoon op het screenshot is.
Diezelfde dag om 13:08 uur sms’t [medeverdachte 07] aan de gebruiker van [telefoonnummer 40] de tekst ‘3 uur achter moskee’. Om 15:14 uur stuurt de gebruiker van [telefoonnummer 40] aan [medeverdachte 07] het bericht ‘Ben onderweg’. Om 15:41 uur ziet het onderzoeksteam op de inmiddels in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 07] ( [telefoonnummer 19] ) een sms binnenkomen van het nummer [telefoonnummer 40] met de tekst: “broer waar jij”. Het nummer [telefoonnummer 40] straalt op dat moment een zendmast aan op de [adres 1] in Amsterdam, op driehonderd meter van de [moskee] aan de [adres 2] . Het onderzoeksteam neemt de telefoon van [medeverdachte 07] over om hiermee contact te houden met de gebruiker van [telefoonnummer 40] en hem te kunnen aanhouden. Om 16:07 uur stuurt het onderzoeksteam een sms naar de gebruiker van [telefoonnummer 40] met de tekst ‘ [bijnaam 1] war ben je nyt bel ben onderweg’
.Daarop ontvangt [medeverdachte 07] om 16:08 uur een sms van [verdachte] met de tekst ‘Ok ben achter moskee’
.
Vanaf 15:45 uur wordt er geobserveerd in de omgeving van de moskee. Daarbij wordt een [auto 1] gesignaleerd, die op het [straatnaam 1] , dichtbij de moskee, staat geparkeerd. Op het moment dat het onderzoeksteam via de telefoon van [medeverdachte 07] belt naar het nummer [telefoonnummer 40] wordt door een lid van het observatieteam waargenomen dat de inzittende van de [auto 1] gebruik maakt van een mobiele telefoon. Daarop zijn verbalisanten overgegaan tot de aanhouding van de inzittende van de [auto 1] . Dit is [verdachte] . De betreffende verbalisant ziet dat [verdachte] op het moment dat hij uit de auto stapt in iedere hand een telefoontoestel heeft: in de ene hand een iPhone (de [telefoonnummer 42] ) en in de andere hand een antracietkleurige telefoon met een scherm. De verbalisant pakt de iPhone uit de hand van [verdachte] . Hij ziet vervolgens dat [verdachte] het andere telefoontoestel richting het nabij gelegen [kanaal] gooit. Twee dagen later vinden duikers in het [kanaal] een telefoon die is voorzien van een simkaart die hoort bij het telefoonnummer [telefoonnummer 40] . In deze telefoon staat het nummer eindigend op [telefoonnummer 19] opgeslagen onder de naam [bijnaam 1] .
De hiervoor genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, zijn redengevend voor het oordeel dat [verdachte] op 13 augustus 2018 en in de dagen daarvoor de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] en dat de voor het bewijs gebruikte tapgesprekken en sms-berichten met gebruikmaking van dat telefoonnummer door [verdachte] zijn gevoerd, respectievelijk verstuurd of ontvangen.
Het hof merkt daarbij op dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor het scenario dat iemand anders dan [verdachte] in deze periode de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] . Bovendien, en gelet op het voorgaande ten overvloede, constateert het hof dat uit de zendmastgegevens is gebleken dat de Nokia (de [telefoonnummer 40] ) in de periode van 28 juni 2018 tot en met 13 augustus 2018 gebruik heeft gemaakt van de zendmast aan de [adres 3] , wat in de directe omgeving van de – toenmalige – woning van [verdachte] was gelegen.
4.4.3.2.
Feiten
Op 11 augustus 2018 om 18:48 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 07] en zegt dat hij [medeverdachte 07] de volgende ochtend tussen 6 en 7 uur misschien nodig heeft. Hij zal [medeverdachte 07] in de ochtend rond vijf of zes uur een sms sturen en zegt vervolgens: “misschien vandaag 12 uur ik ga jou groen of rood licht geven”.
Op 12 augustus 2018 laat [verdachte] aan [medeverdachte 07] weten dat het ‘niet doorging’ en vraagt hem vervolgens: “Morgen ja?”, wat [medeverdachte 07] goed vindt. [verdachte] zal [medeverdachte 07] ’s avonds weer sms’en. Diezelfde avond stuurt [medeverdachte 07] om 21:33 uur een sms aan [verdachte] met de vraag ‘Hulat (het hof begrijpt: hoe laat) ik kom morgen’, waarop [verdachte] antwoordt met ‘6’ (het hof begrijpt: 06:00 uur). [medeverdachte 07] antwoordt ‘oke’.
Op 13 augustus 2018 betreedt [medeverdachte 07] om 05:50 uur het beveiligde gebied van Schiphol. Om 06:48 uur ontvangt hij een sms van [verdachte] met de tekst ‘Broer rond 7:30’, waarna [medeverdachte 07] om 07:27 uur aan [verdachte] sms’t om over vijf minuten naar de C-pier te komen. [verdachte] antwoordt twee minuten later dat hij ‘nu’ naar de C-pier komt.
Om 07:39 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 07] weer telefonisch contact en bespreken zij onder meer het volgende:
[verdachte]: Alleen moet ie jou geven, moet ie der in gooien, jij gaat pakken van de kar, wat moet ie doen?
[medeverdachte 07]: Jij moet, jij moet der in gooien
[verdachte]: Ok maar dan moet je goed staan he…deur open. […] Hij komt nu…hij is onderweg.
Een minuut later geeft [verdachte] telefonisch aan [medeverdachte 07] door dat ‘die jongen’ bij hem is en nu naar [medeverdachte 07] toekomt.
Vijf minuten later belt [verdachte] weer met [medeverdachte 07] en bespreken zij onder meer het volgende:
[medeverdachte 07]: Niet bellen alsjeblieft! Ja zeg maar.
[verdachte]: Die jongen heeft twee gegeven aan jou toch? […] Eentje niet vinden [bijnaam 1] . Alleen eentje.
[medeverdachte 07]: Is goed.
[verdachte]: De bruine niet gooi […] gooi als je die… [bijnaam 1] die bruine gooi maar bij de zelfde plek terug op de grond ik ga pakken.
[medeverdachte 07]: Nee nu niet, ben nu bijna buiten. Kan niet.
Om 07:51 uur verlaat [medeverdachte 07] bij doorlaatpost 90 het beveiligde gebied en rijdt met de bedrijfsauto van [cateringbedrijf] naar de parkeerplaats P30. Daar parkeert hij de bedrijfsauto bij zijn eigen auto (het hof begrijpt: een [auto 2] met kenteken [kenteken 1] die in rij 217 van P30 staat geparkeerd) en laadt een bruine koffer vanuit de bedrijfsauto in zijn eigen auto. Om 08:02 uur rijdt [medeverdachte 07] het beveiligde terrein weer op met de bedrijfsauto.
Om 08:10 uur stuurt [medeverdachte 07] , zoals hiervoor al opgemerkt, [verdachte] een sms met het verzoek naar de C-pier te komen, waarop [verdachte] antwoordt dat hij nu komt. [medeverdachte 07] en [verdachte] zijn vervolgens beiden om 08:20 uur ter hoogte van gate C8 en praten met elkaar. Om 13:08 uur ontvangt [medeverdachte 07] een sms van [verdachte] met de tekst ‘3 uur achter moskee’.
Rond 14:00 uur doorzoekt het onderzoeksteam de auto van [medeverdachte 07] . In de kofferbak wordt een bruingekleurde tas/koffer van het merk Summit aangetroffen met daarin acht zakken met bijna acht kilo heroïne. [medeverdachte 07] wordt vervolgens om 14:05 uur aangehouden. Daarbij wordt zijn mobiele telefoon in beslag genomen.
Om 15:14 uur sms’t [verdachte] aan [medeverdachte 07] dat hij onderweg is.
Om 15:21 uur belt [verdachte] met de onbekend gebleven gebruiker van [telefoonnummer 43] , die vraagt hoe laat [verdachte] bij hem zal zijn. [verdachte] antwoordt dat hij ‘het’ ‘nu’ gaat ophalen en dat hij daarna meteen zal komen.
Zoals hiervoor is toegelicht, wordt [verdachte] korte tijd later aangehouden in de buurt van de [moskee] aan de [adres 2] .
4.4.3.3.
Beoordeling
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest, volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne op 13 augustus 2018.
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van de heroïne, stelt het hof voorop dat, zoals ook door de advocaat-generaal is opgemerkt, het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol op grote schaal harddrugs Nederland worden ingevoerd, onder meer door deze in bagage te verstoppen. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat [verdachte] als taak had om een tas heimelijk en in strijd met de op Schiphol geldende procedures te (laten) onderscheppen en buiten het zicht van de douane en andere autoriteiten weg te (laten) voeren, zonder daarbij zelf de inhoud van de tas te controleren. Onder deze omstandigheden geldt dat [verdachte] , die als medewerker van Schiphol op de hoogte moet zijn geweest van de geldende voorschriften voor de controle van ingevoerde bagage, de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de invoer van harddrugs bewust heeft aanvaard.
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Het hof stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn in het land van verzending personen nodig die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl in het land van ontvangst personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Dit betekent dat er zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde nauw moet worden samengewerkt om de heroïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat deze op de juiste plaats terechtkomt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] al op 11 augustus 2018 contact met [medeverdachte 07] heeft gehad om diens beschikbaarheid af te stemmen. Op 12 augustus 2018, de dag voorafgaand aan de invoer, heeft hij [medeverdachte 07] een sms gestuurd met het tijdstip waarop [medeverdachte 07] de volgende dag beschikbaar diende te zijn. In de ochtend van 13 augustus 2018 was [verdachte] op beveiligd gebied van de luchthaven aanwezig, stuurde hij [medeverdachte 07] opnieuw een sms met een tijdstip waarop [medeverdachte 07] beschikbaar moest zijn en besprak hij met [medeverdachte 07] hoe een door hem aangestuurde derde de tas zou gaan overdragen aan [medeverdachte 07] . Daarna stemde hij met [medeverdachte 07] af waar en wanneer [medeverdachte 07] die tas aan hemzelf zou overdragen buiten het beveiligde gebied. Op deze wijze heeft [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met deze onbekend gebleven derde en [medeverdachte 07] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien hoe het feit dat [verdachte] zich tijdens het onderzoek door de KMar coöperatief heeft opgesteld, zoals door de verdediging herhaaldelijk is benadrukt, op de redengevendheid van de hiervoor genoemde feiten een ander licht werpt. Het verweer dat hiermee samenhangt wordt daarom verworpen. Het enkele feit dat [verdachte] betrokken is geweest in een eerder onderzoek door de KMar naar overtreding van de Opiumwet, leidt evenmin tot een ander oordeel. Het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt dat de KMar zich op enigerlei wijze heeft laten leiden door dit eerdere onderzoek. Dat de KMar zou hebben nagelaten om toereikend onderzoek te doen naar voor [verdachte] ontlastende elementen, volgt het hof niet. De door de verdediging benoemde punten doen immers aan de redengevendheid van de hiervoor genoemde feiten niet op enige wijze af. Wat er bijvoorbeeld verder zij van de door de verdediging genoemde overdracht van de woning van [verdachte] op 13 augustus 2018 om 11.00 uur, het staat vast dat [verdachte] later die dag is aangetroffen op de door hem met [medeverdachte 07] afgesproken plek voor de overdracht van de heroïne. In zoverre is de eventuele aanwezigheid van [verdachte] bij zijn woning eerder die dag dus irrelevant.
De overige door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 7.936 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De advocaat-generaal heeft aanvankelijk gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, maar heeft tijdens het voeren van het woord in repliek de vrijspraak van de verdachte gevorderd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de in eerste instantie door de advocaat-generaal geëiste straf zeer hoog is in vergelijking met andere zaken. Daarnaast is gewezen op de inhoud van het rapport van de reclassering van 25 augustus 2022 en de aanvulling daarop van 13 mei 2025, waaruit blijkt dat de verdachte als gevolg van deze zaak op diverse leefgebieden in de problemen is gekomen. Hij heeft daarvoor zelf hulp gezocht bij een psycholoog. De verdachte is gediagnosticeerd met een depressieve en een paniekstoornis. Door de impact van deze zaak kon hij niet langer zijn werkzaamheden voortzetten. Inmiddels is hij als fulltime mantelzorger werkzaam. De reclassering wijst erop dat, indien een gevangenisstraf wordt opgelegd, de verdachte alles wat hij inmiddels weer heeft opgebouwd, kwijt zal raken en dat om die reden het opleggen van een gevangenisstraf niet wenselijk is. Tot slot wordt gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging verzoekt op grond van het voorgaande, en mede naar aanleiding van kritische rapporten over kortdurende gevangenisstraffen en over de gevolgen van gevangenisstraffen, om naar een passend alternatief te zoeken zoals het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de ondergane voorlopige hechtenis in combinatie met een taakstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van heroïne. Gelet op de stukken uit het dossier gaat het hof ervan uit dat deze bestemd is geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne is voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit. (Internationale) organisaties die bij de handel in harddrugs betrokken zijn, plegen bovendien veelvuldig misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van de middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren. Het hof beschouwt de invoer van harddrugs in handelshoeveelheden dan ook als een zeer ernstig strafbaar feit.
De rol van de verdachte
De verdachte is betrokken geweest bij de overdracht van koffers in beveiligd gebied, terwijl in ieder geval in één van die koffers harddrugs zaten. De verdachte onderhield daartoe contact met [medeverdachte 07] , die de koffer uit het beveiligd gebied moest brengen. Daarnaast was het de bedoeling dat de verdachte op een plek buiten Schiphol de verdovende middelen van [medeverdachte 07] in ontvangst zou nemen om ze vervolgens over te dragen aan een ander. Met deze activiteiten heeft de verdachte bij de invoer een coördinerende rol gespeeld. Zijn werknemerschap op Schiphol vergemakkelijkte de betrokkenheid van de verdachte; door het gebruik van zijn Schipholpas had hij toegang tot delen van het beveiligde terrein van Schiphol. Met zij langdurig dienstverband op Schiphol en in zijn rol als coördinator bij de betreffende bagageafdeling had de verdachte moeten beseffen dat het misbruik van die positie bijdraagt aan de vermenging van legale en criminele activiteiten. Deze vervaging van boven- en onderwereld heeft een ondermijnende invloed op de samenleving. De verdachte had voor die gevolgen geen oog en was kennelijk uit op eigen financieel gewin.
Strafdoelen en strafmodaliteit
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld. Tevens heeft het hof het rapport van de Reclassering Nederland van 13 mei 2025 in ogenschouw genomen. Uit dit rapport blijkt dat de verdachte in 2022 in behandeling was vanwege een depressieve en paniekstoornis. Vanwege de ontkennende houding kon de reclassering geen uitspraak doen over het gevaar op recidive.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en de daarmee samenhangende strafdoelen kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn voor het hof geen aanleiding om tot een lichtere strafmodaliteit te komen. De ernst van het gepleegde feit, de rol van de verdachte bij het plegen daarvan en de genoemde strafdoelen staan naar het oordeel van het hof aan de weg aan de oplegging van een voorwaardelijke straf. De door de verdachte aangevoerde psychische problemen en zijn werk als mantelzorger leggen daartoe onvoldoende gewicht in de schaal.
Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS
Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt het hof nog het volgende. De rechtbank heeft in de strafmaatoverweging niet gerefereerd aan de zogenaamde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Ook uit de hoogte van de opgelegde straf lijkt te volgen dat de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten niet als uitgangspunt heeft genomen. Deze oriëntatiepunten worden binnen de rechtspraak landelijk tot stand gebracht, waarbij beslissingen van rechters in het verleden als leidraad gelden. Zij zijn geformuleerd om te bevorderen dat rechters bij de straftoemeting van veel voorkomende strafbare feiten dezelfde, en de in de rechtspraak als passend beoordeelde uitgangspunten hanteren. Het hof hecht aan dit streven naar rechtseenheid, omdat het de gelijke behandeling van verdachten bevordert.
Ook ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. De transporten vonden plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen. Essentieel onderdeel van deze werkwijze was de betrokkenheid van personen die door hun werk toegang hadden tot beveiligde delen van Schiphol. De verdachte heeft deze bijdrage geleverd en reeds daarmee een wezenlijke rol in de keten vervuld. Daarnaast heeft hij nog taken op zich genomen die een enigszins coördinerend karakter hadden.
De verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 8 kilogram heroïne. Het hof neemt, met in achtneming van die oriëntatiepunten, een gevangenisstraf van 54 maanden als vertrekpunt. De door de verdediging aangevoerde omstandigheden vormen voor het hof geen aanleiding om de straf te matigen vanwege de hiervoor reeds genoemde redenen.
Dit betekent dat het hof een aanzienlijk hogere straf als uitgangspunt hanteert dan de rechtbank heeft gedaan (42 maanden) en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft bij het formuleren van zijn eis aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf als uitgangspunt heeft genomen. Hierboven heeft het hof reeds overwogen waarom het hof het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt niet overneemt.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de eventueel op te leggen hoogte van de straf en de afwijking van de oriëntatiepunten door de rechtbank ter terechtzitting niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 13 augustus 2018. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 28 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 30 december 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Bijlage 1 – de tenlastelegging
Zaaksdossier C14
primairhij op of omstreeks 13 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 7.936 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 11 augustus 2018 tot en met 13 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en/of tijdstip van aankomst van (reizigers)bagage (met verdovende middelen) op de luchthaven Schiphol en/of het wel of niet doorgaan van de vlucht met die (reizigers)bagage en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol en/of Amsterdam om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of buiten de luchthaven in ontvangst te nemen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich aldaar en/of elders gereed gehouden om voornoemde reizigersbagage in ontvangst te nemen en/of
- voornoemde reizigersbagage uitgehaald/onderschept, althans laten uithalen/onderscheppen en/of overgedragen en/of laten overdragen en/of in ontvangst genomen / laten nemen en/of van airside afgevoerd en/of in de omgeving van de luchthaven Schiphol in een auto geplaatst en/of
- zich in Amsterdam naar een afgesproken plaats begeven en/of zich aldaar opgehouden teneinde voornoemde reizigersbagage over te dragen en/of in ontvangst te nemen en/of
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.