ECLI:NL:GHAMS:2025:1728

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
23-000028-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invoer van heroïne en cocaïne via luchthaven Schiphol met betrokkenheid van luchthavenpersoneel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 11 kilogram heroïne en voorbereidingshandelingen voor de invoer van een onbekende hoeveelheid verdovende middelen. De invoer vond plaats via de luchthaven Schiphol, waarbij gebruik werd gemaakt van de 'airbagmethode'. Dit houdt in dat verdovende middelen in bagage werden verstopt en door luchthavenpersoneel werden veiliggesteld en vervoerd. Het hof oordeelde dat de verdachte, die werkzaam was op Schiphol, een cruciale rol speelde in het transport van de drugs. De rechtbank had de verdachte eerder vrijgesproken, maar het hof vernietigde dit vonnis en verklaarde de verdachte schuldig. Bij het bepalen van de strafmaat hield het hof rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk werd een gevangenisstraf van 58 maanden opgelegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000028-23
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-872177-17 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2025, 19 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
feit 1 (zaaksdossier C3)
het in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C8)
primair
het op of omstreeks 6 juni 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne;
subsidiairhet in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof, anders dan de rechtbank, tot een bewezenverklaring beslist.

4.Bewijsoverweging

4.1.
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[verdachte] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [verdachte] , [medeverdachte 03] , [medeverdachte 04] , [medeverdachte 05] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [medeverdachte 09] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [verdachte] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;
- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;
- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat volgens de verdediging dient te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel strafmatiging.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal betoogd, samengevat weergegeven, dat weliswaar zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat de verdediging niet heeft toegelicht, en het aan het hof ook niet is gebleken, dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. Er is dan ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Ten aanzien van zaaksdossier C8 (feit 2)
4.4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 6 juni 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne.
4.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor dit zaaksdossier een integrale vrijspraak moet volgen, omdat de verdachte geen strafrechtelijk relevante betrokkenheid heeft bij dit feit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte de tas moest onderscheppen. In dit verband is relevant dat uit het dossier blijkt dat het plan was gewijzigd en de verdachte in dat gewijzigde plan geen rol meer had. Het verzoek van de medeverdachte [medeverdachte 10] om een foto te maken houdt geen verband met de verweten drugsinvoer en de gestelde ontmoeting een dag eerder met de medeverdachte [medeverdachte 10] kan niet worden vastgesteld. Voor zover die ontmoeting al kan worden vastgesteld, is onduidelijk waarover toen is gesproken. Het enkele feit dat de verdachte tijdens werktijd contact had met [medeverdachte 10] , die ook op Schiphol werkzaam is, is onvoldoende voor bewezenverklaring van het medeplegen van opzettelijke invoer van verdovende middelen dan wel de voorbereidings- of bevorderingshandelingen daartoe. Indien het hof wel enige handeling bewezen acht, betreft dit handelingen die na de inbeslagname van de heroïne hebben plaatsgevonden zodat om die reden – gelet op het zogenaamde Kokosnootarrest – geen bewezenverklaring kan volgen.
4.4.3.
Overwegingen van het hof
4.4.3.1.
Feiten
Op 3 juni 2018 heeft [medeverdachte 12] om 17:50 uur telefonisch contact met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 45] (hierna: [telefoonnummer 45] ). In dit gesprek zegt de gebruiker van [telefoonnummer 45] dat de man aan hem vraagt of zij het moeten annuleren. [medeverdachte 12] antwoordt dat hij op iemand wacht en dat hij de gebruiker van [telefoonnummer 45] terugbelt zodra diegene hem groen licht geeft. Acht minuten later belt [medeverdachte 12] de gebruiker van [telefoonnummer 45] terug en vertelt hij dat hij de man heeft gezien en dat ‘zij zeggen dat het oké is’; de man heeft gezegd: “de tijd is oké […] alles is oké”. [medeverdachte 12] vraagt aan een derde persoon of ‘1 2 5’ oké is. In dit gesprek is op de achtergrond bij [medeverdachte 12] [medeverdachte 10] te horen. [medeverdachte 10] zegt: “1 2 5 is al weg. 1 2 7”, “1 2 5 vertrekt 10 10.30”. Vervolgens komt [medeverdachte 10] aan de lijn, begroet de gebruiker van [telefoonnummer 45] en vraagt: “je gaat het in Amsterdam Container zetten? Dat is belangrijk”. De gebruiker van [telefoonnummer 45] bevestigt dat en vraagt: “of Business?”. [medeverdachte 10] antwoordt: “wat je dan ook zet, is goed…en met het label”. Een kwartier later belt de gebruiker van [telefoonnummer 45] opnieuw naar [medeverdachte 12] om te vragen of hij heeft gezegd dat “het morgen zal werken”. [medeverdachte 12] antwoordt: “dinsdag tegen woensdag aan”. De gebruiker van [telefoonnummer 45] zegt dat het om dezelfde tijd en dezelfde ‘1 2 5’ gaat.
Op 5 juni 2018 belt de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 46] (hierna: [telefoonnummer 46] ) naar [medeverdachte 12] . [medeverdachte 12] zegt dat er iets is kwijtgeraakt en dat het lijkt alsof iemand het heeft gepakt. Volgens [medeverdachte 12] hebben ze ‘6 van de hoofdzaak en 4 van de ijsblokken’ gepakt. De gebruiker van [telefoonnummer 46] vraagt hierop aan [medeverdachte 12] of hij samenwerkt met de ‘ [plaatsnaam] kerel’, wat [medeverdachte 12] bevestigt en waarmee hij [medeverdachte 10] bedoelt. [medeverdachte 12] zegt tegen de gebruiker van [telefoonnummer 46] dat hij en [medeverdachte 10] elk ‘hun eigen ding’ hebben en dat dit de eerste keer is dat ze ‘iets samen doen’.
Diezelfde dag om 18:40 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 10] en vraagt: “morgen moet ik werken toch”. Dit bevestigt [medeverdachte 10] en [medeverdachte 10] zegt dat hij [verdachte] na negen uur zal zien. Om 20:30 uur belt [medeverdachte 12] naar [medeverdachte 10] en zegt: “ik ga dat ding voor jou halen”. [medeverdachte 10] antwoordt: “je moet mij slechts zeggen dat je het hebt, want de vent zal na 21:00 uur thuis zijn”. Even later belt [medeverdachte 10] naar [verdachte] en zegt: “Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die…haal ik brood voor jou”.
Om 21:35 uur heeft [medeverdachte 12] opnieuw telefonisch contact met de gebruiker van [telefoonnummer 45] , waarbij [medeverdachte 12] zegt dat het een businessclass-container is en dat ‘hij’ (een derde) het nummer van de container moet geven. Tijdens dit telefoongesprek belt de gebruiker van [telefoonnummer 45] naar een andere onbekend gebleven persoon om het containernummer te vragen. Deze onbekend gebleven persoon vertelt dat hij het nummer net heeft gestuurd. Dit gesprek wordt gevoerd in de taal Igbo, een taal die, zoals algemeen bekend is, voornamelijk wordt gesproken in Nigeria.
[medeverdachte 10] wordt om 21:52 uur door [verdachte] gebeld. [medeverdachte 10] zegt: “twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
[medeverdachte 12] belt om 22:06 uur naar [medeverdachte 07] en zegt hem dat de ‘grote man’ [medeverdachte 07] morgen zal bellen. [medeverdachte 12] en [medeverdachte 07] spreken af dat [medeverdachte 12] ervoor zal zorgen dat [medeverdachte 07] en de ‘grote man’ elkaars telefoonnummer zullen ontvangen. Tien minuten later sms’t [medeverdachte 12] het telefoonnummer van [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 07] . [medeverdachte 07] sms’t [medeverdachte 12] met de vraag hoe laat het komt. Daaropvolgend sms’t [medeverdachte 12] aan [medeverdachte 07] dat dit tussen 10 tot half 11 is.
Even daarvoor, om 22:14 uur, heeft [medeverdachte 10] van [medeverdachte 12] een sms ontvangen met het nummer [telefoonnummer 47] . Uit onderzoek door het onderzoeksteam blijkt dat dit nummer als telefoonnummer is geregistreerd op naam van een vrouw over wie niets strafrechtelijks bekend is.
Diezelfde avond, om 22:37 uur, belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] . [medeverdachte 10] zegt dat het tussen tien en half elf is, dat hij [medeverdachte 07] de precieze tijd zal doorgeven als ‘hij’ (een derde persoon) gaat rijden en dat hij [medeverdachte 07] zal bellen als het landt. Op dat moment komt bij [medeverdachte 07] een derde persoon aan de lijn, wiens stem later is herkend als de stem van [medeverdachte 14] . [medeverdachte 10] zegt tegen [medeverdachte 14] dat hij hem zal bellen zodra het aankomt, zodat [medeverdachte 14] weet dat hij stand-by moet zijn en dat het tussen tien en elf zal zijn. Vervolgens komt bij [medeverdachte 10] ook een andere persoon aan de lijn. Diens stem is herkend als de stem van [medeverdachte 12] . [medeverdachte 14] zegt tegen [medeverdachte 12] dat hij hem morgen zal zien.
Naar aanleiding van voorgaande tapgesprekken en bevindingen bestaat bij het onderzoeksteam het vermoeden dat de verdachten zich bezighouden met de invoer van verdovende middelen op 6 juni 2018 en dat de verdovende middelen verborgen zullen zijn in bagage op vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg. Bij [luchtvaartmaatschappij] worden de nummers opgevraagd van de luchtvrachtcontainers (hierna ook: de AKE’s) die zich op 6 juni 2018 aan boord van vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg bevinden. Uit de ontvangen informatie blijkt dat er een AKE luchtvrachtcontainer in het vliegtuig is geladen met het nummer [luchtvrachtcontainernummer 01] . De container met dat nummer is gelabeld als bagage bestemd voor Amsterdam. De cijfers van dit containernummer komen overeenkomen met de laatste vijf cijfers van het 06-nummer dat [medeverdachte 12] op 5 juni 2018 om 22:14 uur aan [medeverdachte 10] sms’te.
Op 6 juni 2018 om 9:13 uur belt [medeverdachte 10] naar [verdachte] om te vragen of ze ‘op koers’ staan. [verdachte] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [verdachte] weten dat hij [medeverdachte 10] gelijk zal bellen als ‘er wat is’ en hij verzoekt [medeverdachte 10] dan ‘naar 31’ te regelen. Op de vraag van [medeverdachte 10] of het op een goede plek is, antwoordt [verdachte] bevestigend.
Om 10:02 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] en zegt dat ze op schema zijn en dat hij binnen twee minuten landt, dus dat hij denkt dat ze er om half elf zullen zijn. Vijf minuten later sms’t [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 07] dat hij er is. Om 10:09 uur passeert de [auto 01] van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op de A4 ter hoogte van hectometerpaal 6.6 in de richting van Den Haag. Uit een openbare bron (www.hmpaal.nl) blijkt dat dit ter hoogte van de Schipholtunnel is, vlak voor afslag 2 naar de luchthaven Schiphol.
Op 6 juni 2018 besluit het onderzoeksteam naar aanleiding van de verdenking van invoer van verdovende middelen om alle bagage van de vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg te controleren. Uit het Centraal Informatie Systeem Schiphol blijkt dat die vlucht op gate F4 wordt afgehandeld door afhandelingspersoneel van [luchtvaartmaatschappij] en dat het vliegtuig omstreeks 10:10 uur daar arriveert. Verbalisanten krijgen de opdracht om de containers met Amsterdam-bagage te begeleiden naar de bagageband en vervolgens te controleren. Bij een van de bagagestukken valt hun op dat dit is voorzien van een transferbagagelabel en een ‘priority bag tag’. Verbalisanten zien op het bagagelabel dat de koffer is gelabeld van Amsterdam (AMS, [vluchtnummer 01] , 16mar) in transfer naar Boston ( BOS , [vluchtnummer 02] , 17 mar). Na opening van de koffer zien verbalisanten meerdere pakketten gewikkeld in dekens. Verbalisanten nemen de koffer met hierin de pakketten in beslag en na onderzoek blijkt dat de pakketten ruim elf kilogram heroïne bevatten.
Gedurende die controle door de douane belt [verdachte] om 10:20 uur naar [medeverdachte 10] . [verdachte] zegt dat ‘dat ding hier straks gaat komen’ en dat hij ziet dat ‘die mannen’ ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren.
Om 10:21 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 07] zegt dat hij zojuist door iemand is gebeld en dat diegene hem vertelde dat het zojuist is geland. [medeverdachte 07] geeft [medeverdachte 14] de opdracht om tot half elf te wachten, ‘dat’ op te halen en het naar iemands auto te brengen. [medeverdachte 07] zegt dat hij zal bellen en dat een derde naar [medeverdachte 14] toe zal komen. Zeven minuten later belt [medeverdachte 07] opnieuw naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 07] zegt dat hij ‘dat’ nu gaat ophalen en dat [medeverdachte 14] over vijf minuten naar ‘de dinges’, waar [medeverdachte 14] [medeverdachte 07] altijd ophaalt, moet komen. Om 10:38 uur passeert de [auto 01] van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op Schiphol ter hoogte van personeelsparkeerplaats P30.
Rond 11:00 uur wordt [verdachte] door [medeverdachte 10] gebeld. In dit gesprek zegt [verdachte] : “alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor […] ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen […] hele groep stond hier […] ik heb alles gefilmd”. [medeverdachte 10] vraagt [verdachte] hem de film te sturen. Eén minuut later belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] en geeft de boodschap door dat het niet doorgaat, omdat ‘die mensen’ alle vijf hebben gepakt. Vervolgens belt [medeverdachte 10] meteen naar [medeverdachte 12] dat hij slecht nieuws heeft, want ‘de douane heeft vijf genomen’. [medeverdachte 10] vertelt [medeverdachte 12] dat hij dit voor [medeverdachte 12] heeft gefilmd en dat hij de film om 14:30 uur aan [medeverdachte 12] zal tonen. Eén minuut later wordt [medeverdachte 12] door [medeverdachte 07] gebeld. [medeverdachte 07] zegt: “hij zegt net als vorige keer”, waarop [medeverdachte 12] reageert dat hij dat net van hem heeft gehoord.
[medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht [vluchtnummer 01] een koffer met hierin elf kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer) op een papier van [medeverdachte 12] had gekregen, dat hij [verdachte] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [verdachte] hoorde dat de douane koffers had meegenomen en dat [medeverdachte 07] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft [medeverdachte 10] nader verklaard dat het de bedoeling was dat [verdachte] de koffer van de bagageband zou veiligstellen. [verdachte] zou de koffer dan doorrijden naar 31D of 31E, waarna [medeverdachte 10] hem verdere instructies zou geven.
[medeverdachte 07] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [medeverdachte 07] heeft verder verklaard dat zijn neef [medeverdachte 14] er ook wel eens bij was.
[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [medeverdachte 07] te helpen.
[verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij bij de hiervoor genoemde douanecontrole bij de betreffende bagageband op de luchthaven Schiphol aanwezig was en dat hij voor [medeverdachte 10] moest opletten of er douane aanwezig zou zijn. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft hij in aanvulling daarop verklaard dat hij de douanecontrole moest filmen van [medeverdachte 10] .
In het geheugen van de onder [medeverdachte 10] in beslag genomen telefoon heeft het onderzoeksteam foto’s – met de datum 5 juni 2018 en het tijdstip 21:50 uur – aangetroffen van een donkergekleurde koffer voorzien van een bagagelabel bestemd voor een vlucht naar Boston via de luchthaven Schiphol. [medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat op de foto de koffer is te zien die op 6 juni 2018 op Schiphol aan zou komen.
4.4.3.2.
Beoordeling
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C8 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat de verdachte zich op 6 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne.
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van heroïne, stelt het hof voorop dat, zoals ook door de advocaat-generaal is opgemerkt, het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol op grote schaal harddrugs Nederland worden ingevoerd, onder meer door deze in bagage te verstoppen. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat [verdachte] als taak had om een tas heimelijk en in strijd met de op Schiphol geldende procedures te onderscheppen en buiten het zicht van de douane en andere autoriteiten weg te voeren, zonder daarbij zelf de inhoud van de tas te controleren. Onder deze omstandigheden geldt dat [verdachte] , die als medewerker van Schiphol op de hoogte moet zijn geweest van de geldende voorschriften voor de controle van ingevoerde bagage, de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de invoer van harddrugs bewust heeft aanvaard.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] op 5 juni 2018 met [medeverdachte 10] heeft besproken dat hij de volgende dag zou gaan werken, welke dienst hij had geruild. Uit het gesprek dat [verdachte] de volgende ochtend met [medeverdachte 10] heeft gehad blijkt dat [verdachte] vlak voor de aankomst van de vlucht uit Johannesburg de voortgang van het transport voor [medeverdachte 10] in de gaten hield: [medeverdachte 10] vroeg aan [verdachte] of ze ‘op koers staan’ en [verdachte] antwoordde dat hij [medeverdachte 10] gelijk zou bellen als er iets was. Daarnaast gaf [verdachte] gaf aan [medeverdachte 10] door naar welke locatie op de luchthaven (‘regel je naar 31’) hij moest komen. Vervolgens ging [verdachte] naar de band waar de bagage van de betreffende vlucht werd gelost met de bedoeling om de koffer veilig te stellen om deze vervolgens door te rijden naar de plek waar hij verdere instructies van [medeverdachte 10] zou krijgen. [verdachte] vormde op deze wijze een cruciale schakel in de keten van handelingen die vereist waren om de heroïne buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol te brengen. Aldus heeft [verdachte] nauw en bewust samengewerkt met onder meer [medeverdachte 07] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 12] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden is geen sprake van een situatie als bedoeld in het door de raadsvrouw genoemde Kokosnoot-arrest van de Hoge Raad van 5 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998: ZD1300), in aanmerking genomen de bijdrage die [verdachte] al voorafgaand aan de inbeslagname van de heroïne heeft geleverd aan de invoer hiervan.
4.5.
Ten aanzien van zaaksdossier C3 (feit 1)
4.5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich in de periode van
10 maart 2018 tot en met 24 maart 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden of bevorderen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
4.5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor dit zaaksdossier een integrale vrijspraak moet volgen, omdat de verdachte geen handelingen heeft verricht die in verband te brengen zijn met het invoeren van heroïne of cocaïne. Hij heeft niet op verzoek van [medeverdachte 10] zijn dienst geruild; hij is niet in de buurt van de luchtvrachtcontainer met nummer [luchtvrachtcontainernummer 02] geweest waarin de vermeende verdovende middelen zouden zijn geplaatst en hij heeft [medeverdachte 10] die dag niet ontmoet. De verdachte heeft weliswaar een luchtvrachtcontainer geleegd en een selfie gemaakt waarop hij met een luchtvrachtcontainer is te zien, maar dit was de container met nummer [luchtvrachtcontainernummer 03] . Hij heeft getracht [medeverdachte 10] tevreden te houden omdat hij nog geld van hem kreeg en hij heeft met zijn handelen de medeverdachte bewust op het verkeerde been gezet. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van [medeverdachte 10] , die heeft aangegeven dat de verdachte niets te maken heeft met de invoer van de verdovende middelen.
4.5.3.
Overwegingen van het hof
4.5.3.1.
Feiten
Op 10 maart 2018 sms’t [medeverdachte 10] aan [verdachte] de tekst ‘Broer kijk voor me of we weekend 17 18 werk aub’. Een aantal minuten later sms’t [medeverdachte 10] aan [verdachte] ‘En 22 23 24 25’. Diezelfde avond belt [verdachte] naar [medeverdachte 10] en zegt dat ‘24 25’ goed is.
Op 24 maart 2018 om 00:54 uur sms’t [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 11] : ‘Laat mij weten zodra je iets weet’. Om 01:03 uur reageert [medeverdachte 11] per sms-bericht dat hij dit zal doen, waarna hij om 05:32 uur aan [medeverdachte 10] sms’t dat het vermoedelijk goed is. Een paar minuten later vraagt [medeverdachte 10] per sms aan [medeverdachte 11] of hij ‘het’ heeft. [medeverdachte 11] reageert met ‘vermoedelijk wel’. Kort daarna vraagt [medeverdachte 11] per sms aan [medeverdachte 10] : ‘Om hoe laat kom je hier langs?’. [medeverdachte 10] reageert om 05.38 uur dat hij er om negen uur is. [medeverdachte 10] stuurt vervolgens gelijk aan [verdachte] het bericht ‘groen’. [verdachte] belt een uur later [medeverdachte 10] en vraagt hem of hij het telefoonnummer voor hem heeft. [medeverdachte 10] antwoordt dat hij het om negen uur heeft en dat hij het moet ophalen.
Om 08:32 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 11] en zegt dat hij onderweg is en dat hij ‘binnenkort daar’ is. De auto van [medeverdachte 10] arriveert om 08:52 uur in de [straatnaam 01] in Amsterdam en stopt daar. Om 08:55 uur zegt [medeverdachte 10] in een telefoongesprek met [medeverdachte 11] : ‘“ik ben hier’”. Om 08:56 uur betreedt [medeverdachte 10] de centrale in- en uitgang van de percelen [straatnaam 01] [huisnummer 01] tot en met [huisnummer 02] . Het verblijfadres van [medeverdachte 11] gelegen is aan de [straatnaam 01] [huisnummer 02] . Om 09:05 uur komt [medeverdachte 10] weer naar buiten. Vlak daarvoor, om 09:02 uur, sms’t [medeverdachte 10] aan [verdachte] het nummer ‘ [telefoonnummer 48] ’.
Het onderzoeksteam heeft onderzocht welke vluchten er op 24 maart 2018 vanuit een bronland van verdovende middelen zouden arriveren op de luchthaven Schiphol. Een van deze vluchten betrof vlucht [vluchtnummer 03] , komend uit Quito, Ecuador. Uit onderzoek bleek dat aan boord van deze vlucht een luchtvrachtcontainer zat met het unieke nummer [luchtvrachtcontainernummer 02] . Dit nummer is onderdeel van – het nummer dat uitmaakt van het 06-nummer dat [medeverdachte 10] aan [verdachte] sms’te op 24 maart 2018 om 09:02 uur.
Om 12:52 uur komt het vliegtuig met vluchtnummer [vluchtnummer 03] aanrijden bij gate F6. Om 13:04 uur wordt een luchtvrachtcontainer met het unieke nummer [luchtvrachtcontainernummer 02] uit het vliegtuig gehaald. Tien minuten later opent [verdachte] een luchtvrachtcontainer met nummer [luchtvrachtcontainernummer 03] en leegt deze bij bagageband 19A in de Westkelder, waar de Amsterdam-bagage van voornoemde vlucht wordt gelost. Om 13:16 uur pakt [verdachte] zijn mobiele telefoon, gaat voor de luchtvrachtcontainer staan en maakt een selfie. Om 13:18 uur pakt [verdachte] zijn mobiele telefoon opnieuw en houdt deze bij zijn oor. [verdachte] wordt op dat moment gebeld door [medeverdachte 10] . [verdachte] zegt dat hij bezig is, maar dat het nummer dat [medeverdachte 10] hem heeft gegeven niet klopt. [verdachte] zegt dat hij foto’s voor [medeverdachte 10] heeft en dat hij die ‘straks’ zal brengen. Verder zegt [verdachte] : “ik ben nou die bulk aan het lossen nog 5 colli’s. Alleen ik heb die jongens allemaal weggestuurd jongen”. [medeverdachte 10] vraagt aan [verdachte] : “die nummer van die telefoonnummer klopt niet?”. Hierop reageert [verdachte] : “Nee klopt niet. Ik heb een foto van waar...die nummer van waar...waar ik nu in zit…waar…je weet toch...waar die...”. [medeverdachte 10] antwoordt “Jajajaja jajajaja is goed”.
Om 13:41 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 11] en zegt dat het ‘negatief’ is. [medeverdachte 11] reageert met: “datzelfde zegt die ene mij. Het zijn een stel charlatans […] hij heeft mij gezegd dat dat nummer niets eens daar was”. ’s Avonds, om 21:46 uur, belt [medeverdachte 11] naar [medeverdachte 10] en zegt: “ik ben in [restaurant] . Kom hierheen”, waarop [medeverdachte 10] zegt: “oké”.
Op 25 maart 2018 hebben [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] opnieuw telefonisch contact. In dit telefoongesprek zegt [medeverdachte 10] onder andere: “maar waarom gaan zij aan jou dingen geven die niet kloppen. Dat is gevaarlijk”.
4.5.3.2.
Beoordeling
[verdachte] wordt verweten dat hij zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne en/of heroïne, zoals strafbaar gesteld in artikel 10a van de Opiumwet.
In dit wetsartikel zijn als zelfstandig misdrijf bepaalde gedragingen strafbaar gesteld, die beogen de (internationale) handel in drugs met een onaanvaardbaar risico (te weten harddrugs) voor te bereiden of te bevorderen. Dergelijke gedragingen zijn pas dan strafbaar, indien bij de dader het opzet heeft bestaan om een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid van de Opiumwet (onder meer het bereiden, vervoeren, verkopen, afleveren en het binnen- of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
lijst 1-middelen) voor te bereiden of te bevorderen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling is met de zelfstandige strafbaarstelling van die gedragingen mogelijk te maken dat in een vroeg stadium van de organisatie van die (internationale) handel in (hard)drugs kan worden ingegrepen vanwege het gevaarzettingskarakter daarvan.
Voor een bewezenverklaring in de zin van artikel 10a van de Opiumwet is, naast opzet van de dader, ook vereist dat deze aan die intentie uiting heeft gegeven door een of meer van de in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet omschreven voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten. Niet is vereist dat reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet) deze handelingen dienen. Indien de voorbereidings- of
bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen, omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbare karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt, nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft
voorgedaan, zoals de inbeslagneming van de verdovende middelen.
Voor het bewijs maakt niet uit dat het feit waarop de voorbereidings- of bevorderingshandelingen zijn gericht, later daadwerkelijk is gerealiseerd (dan wel er een strafbare poging tot dat feit is ondernomen). Met andere woorden, strafbaarheid is ook aanwezig, als op het voorbereidingsdelict als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, Opiumwet is gevolgd.
Naar hun aard kunnen voorbereidings- of bevorderingshandelingen verwantschap vertonen met gedragingen die over het algemeen met de deelnemingsvorm ‘medeplichtigheid’ in verband worden gebracht (artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2 van de Opiumwet: een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen trachten te verschaffen). Dat neemt echter niet weg dat dergelijke handelingen in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2 van de Opiumwet als zelfstandige misdrijven strafbaar zijn gesteld.
De vraag is allereerst of de hiervoor beschreven handelingen van [verdachte] en zijn medeverdachten verband hielden met de invoer van verdovende middelen.
Bij de beantwoording van die vraag neemt het hof in aanmerking dat, zoals hiervoor is overwogen, [verdachte] zich op 6 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van harddrugs door middel van de hiervoor beschreven airbagmethode (zaaksdossier C8), waarbij ook een hoeveelheid harddrugs in beslag is genomen. In die zaak heeft [verdachte] , net als in zaaksdossier C3, de dagen waarop hij kon werken met [medeverdachte 10] afgestemd en hebben beiden informatie uitgewisseld over de (afhandeling van de) betreffende vlucht. In beide zaaksdossiers is op exact dezelfde wijze het nummer van de bewuste luchtvrachtcontainer aan [verdachte] verstrekt, namelijk verstopt in een 06-nummer. Zowel in zaaksdossier C3 als in zaaksdossier C8 was [verdachte] vervolgens bij de afhandeling van de bagage van de vlucht aanwezig en informeerde hij [medeverdachte 10] over de voortgang en de problemen die waren ontstaan. [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] bespraken vervolgens dat het ‘negatief’ was en waren hierover blijkbaar verbolgen, nu zij overige betrokkenen in dit verband aanduiden als ‘charlatans’ die aan [medeverdachte 11] ‘dingen geven die niet kloppen’, wat ‘gevaarlijk’ is.
[verdachte] werkte zowel in zaaksdossier C3 als in zaaksdossier C8 samen met de medeverdachte [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] was op zijn beurt ook nog betrokken in de zaaksdossiers C9, C10 en C11. In het laatste zaaksdossier is ook een hoeveelheid harddrugs in beslag genomen. Ook in die zaken verkreeg [medeverdachte 10] de benodigde gegevens (zoals informatie over de bagage met verdovende middelen of de geplande vluchtgegevens voor de aankomst daarvan op Schiphol) van derden, waarna hij verschillende personen op Schiphol inschakelde om de bagage te onderkennen en veilig te stellen.
Deze omstandigheden zijn redengevend voor het oordeel dat de handelingen van [verdachte] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] in zaaksdossier C3 betrekking hadden op de invoer van harddrugs. De handelwijze die is gevolgd in zaaksdossier C3 komt op essentiële punten overeen met de handelwijze die is vastgesteld in de andere hiervoor genoemde zaaksdossiers, zodat het bewijs voor de aanwezigheid van harddrugs in die zaken als schakelbewijs in deze zaak zal worden gebruikt voor de vaststelling dat het om deze stof ging.
De verdediging heeft aangevoerd dat uit het handelen van [verdachte] niet kan worden afgeleid dat hij uiting heeft gegeven aan de intentie om voorbereidings- of bevorderingshandelingen uit te voeren. Daarbij heeft zij aangevoerd dat [verdachte] [medeverdachte 10] als het ware voor de gek heeft gehouden. Dit verweer strookt naar het oordeel van het hof niet met de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting bij de rechtbank. Daar verklaarde de verdachte immers dat hij [medeverdachte 10] enkel heeft geholpen omdat hij hoopte dat [medeverdachte 10] dan een eerder verstrekte lening aan hem zou terugbetalen. Het expres laten mislukken van een transport waaruit inkomsten van [medeverdachte 10] zouden voortkomen, is in dat kader niet logisch. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft [verdachte] zich vervolgens bij vrijwel alle zaakinhoudelijke vragen op zijn zwijgrecht beroepen, ook op een vraag ten aanzien van dit specifieke punt. Ook overigens ziet het hof, mede vanwege het handelen van [verdachte] in zaak C3, geen aanleiding om te aan te nemen dat [verdachte] met opzet de container met het juiste nummer negeerde en een verkeerde container uitlaadde. Het afstemmen van de aankomst van de vlucht op de diensten van de verdachte en [medeverdachte 10] (weliswaar zonder een dienst te ruilen), het kennelijk afstemmen van een containernummer, het gereed staan op het vliegveld en het informeren van [medeverdachte 10] over de inhoud van de uitgeladen container vormen daarom naar het oordeel van het hof wel degelijk een uiting van de hiervoor genoemde intentie.
Uit de hiervoor genoemde feiten blijkt dat [verdachte] heeft getracht zich en anderen gelegenheid en inlichtingen te verschaffen over de voorgenomen invoer van cocaïne en/of heroïne. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan de in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2, van de Opiumwet bedoelde gedraging. Door hierin op de beschreven wijze samen te werken met [medeverdachte 10] , die daarbij weer heeft samengewerkt met [medeverdachte 11] , heeft [verdachte] in zoverre nauw en bewust met hen samengewerkt.
De door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld.
Dit betekent dat het ten laste gelegde medeplegen van de voorbereidingshandelingen kan worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 (zaaksdossier C03)hij in de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s)
- gecommuniceerd en afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en werktijden en het doorgaan van dit transport en
- het nummer van de AKE (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven en
- zich volgens afspraak op de luchthaven Schiphol gereed gehouden en
- gezocht en/of laten zoeken naar de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden en
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders en doorgegeven dat het nummer van de AKE niet klopte en dat de verdovende middelen niet zijn gevonden en een foto gemaakt met op de achtergrond een ander AKE en deze foto verstuurd.
feit 2 (zaaksdossier C08)primair
hij op 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander gelegenheid of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte slechts als uitvoerder kan worden gekwalificeerd. Voor de opdrachtgevers/organisatoren zijn in eerste aanleg hoge eisen geformuleerd die omgerekend neerkomen op gemiddeld 1,45 jaar gevangenisstraf per zaaksdossier. Een aanzienlijke lagere strafeis voor [verdachte] als uitvoerder voor maximaal twee zaaksdossiers ligt dan ook in de rede. [verdachte] heeft geen documentatie en door het verlies van zijn baan bij de [luchtvaartmaatschappij] is hij al enorm gestraft. Tot slot is er op gewezen dat [verdachte] onder behandeling is van stichting Brijder voor zijn alcoholprobleem, hij zorg draagt voor zijn dementerende moeder, hij zijn woning kan verliezen bij een detentie en er sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn die tot een strafkorting van 5% zou moeten leiden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van heroïne en/of cocaïne. Op basis van het dossier gaat het hof ervan uit dat de verdovende middelen bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit. (Internationale) organisaties die bij de handel in harddrugs betrokken zijn, plegen bovendien veelvuldig misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van de middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren. Het hof beschouwt de invoer van harddrugs in handelshoeveelheden dan ook als een zeer ernstig strafbaar feit.
De rol van de verdachte
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 11 kilogram heroïne en voorbereidingshandelingen met het oog op de invoer van een onbekende hoeveelheid verdovende middelen. Met het verstrekken van informatie aan medeverdachten over de verwachte aankomst van de verdovende middelen, het verloop van de afhandeling en de aanwezigheid van douanepersoneel alsmede verdachtes bereidheid om de verdovende middelen daadwerkelijk te onderscheppen heeft hij bij de transporten met name uitvoerende taken gehad. Als [luchtvaartmaatschappij] -medewerker heeft de verdachte desalniettemin een wezenlijke rol gehad bij het plegen van deze feiten, omdat hij door het gebruik van zijn Schipholpas buiten de douane om toegang had tot delen van het beveiligde terrein van Schiphol. Hij heeft misbruik gemaakt van die positie en heeft met dit handelen een bijdrage geleverd aan de vermenging van legale en criminele activiteiten. Deze vervaging van boven- en onderwereld heeft een ondermijnende invloed op de samenleving. De verdachte had voor die gevolgen geen oog en was kennelijk uit op eigen financieel gewin.
Strafdoelen en strafmodaliteiten
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en de daarmee samenhangende strafdoelen kan niet anders dan met een gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn voor het hof geen aanleiding om tot een lichtere strafmodaliteit te komen.
Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS
Ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. De transporten vonden plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen. Essentieel onderdeel van deze werkwijze was de betrokkenheid van personen die door hun werk toegang hadden tot beveiligde delen van Schiphol. De verdachte heeft deze bijdrage geleverd. Hij heeft zijn professionele betrekking en daarbij behorende privileges ingezet om het transport te doen slagen en heeft daarmee een wezenlijke rol in de keten vervuld.
Nu de verdachte zich allereerst schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 11 kilogram heroïne (zaaksdossier C8), neemt het hof een gevangenisstraf van 61 maanden als vertrekpunt. Daar komt bij dat de verdachte zich nog schuldig heeft gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de invoer van een onbekende hoeveelheid verdovende middelen (zaaksdossier C3). Gelet op het verloop van die transporten in samenhang met de inhoud van het dossier gaat het hof er vanuit dat ook in die zaken handelshoeveelheden zijn ingevoerd. Vanwege de kosten die een dergelijk transport met zich brengt en de risico’s (ook strafrechtelijk) die hieraan verbonden zijn, moeten dit substantiële hoeveelheden verdovende middelen zijn geweest. Het hof acht, mede vanwege de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in aanmerking genomen, in beginsel een gevangenisstraf van 65 maanden passend. De door de verdediging aangevoerde omstandigheden zijn voor het hof geen aanleiding om de straf te matigen, nu het hof deze omstandigheden onvoldoende onderbouwd acht. De overgelegde lijst van medicatie is daartoe onvoldoende.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 20 augustus 2018. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met 28 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De verdachte heeft op 2 januari 2023 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met 6 maanden is overschreden.
De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 65 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 58 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waartegen beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
58 (achtenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Bijlage 1 – de tenlastelegging
feit 1 (zaaksdossier C03)hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of -voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den] om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of (een) ander(en)
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en/of werktijden en/of het doorgaan van dit transport en/of betalingen in verband met dit transport en/of
- het nummer van de AKE (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- gezocht en/of laten zoeken naar de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen en/of doorgegeven dat het nummer van de AKE niet klopte en/of dat de verdovende middelen niet zijn gevonden en/of een foto gemaakt met op de achtergrond een ander AKE en/of deze foto verstuurd/ontvangen;
feit 2 (zaaksdossier C08)
primair
hij op of omstreeks 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en tijdstip van aankomst van een zending verdovende middelen en/of over de te voeren communicatie op de datum van de aankomst van hierboven genoemde zending en/of
- het nummer van de AKE met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) en/of
- een foto verstuurd en/of ontvangen van de gelabelde reizigersbagage (met verdovende middelen) en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden in de gaten gehouden en/of laten houden en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de locatie, het onderscheppen, de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- ( (telefonisch) gecommuniceerd over de (douane)controle en/of inbeslagname en/of over het zich terugtrekken en/of beelden gemaakt van de controle en/of deze beelden verstuurd/ontvangen en/of
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.