ECLI:NL:GHAMS:2025:1730

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
23-003508-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invoer van verdovende middelen via luchthaven Schiphol met gebruik van de airbagmethode

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van een onbekende hoeveelheid heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018 te Schiphol. De invoer vond plaats via de zogenaamde 'airbagmethode', waarbij verdovende middelen in bagage werden verstopt en door medewerkers van de luchthaven naar buiten werden vervoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een uitvoerende rol heeft gespeeld in dit proces door de bagage van het beveiligde gebied naar buiten te vervoeren. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 35 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim bij het onderzoek naar de in beslag genomen telefoon van de verdachte, maar heeft hieraan geen rechtsgevolgen verbonden. De uitspraak benadrukt de ernst van de betrokkenheid van luchthavenmedewerkers bij de invoer van verdovende middelen en de noodzaak van strenge straffen in dergelijke zaken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003508-22
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-820000-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 mei 2025, 27 mei 2025, 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
(zaaksdossier C5)
primairhet op of omstreeks 20 mei 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiairhet in of omstreeks de periode van 19 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het een andere straf oplegt dan de rechtbank. Voor het overige komt het hof tot dezelfde beslissingen als de rechtbank en het onderschrijft ook de meeste overwegingen daartoe van de rechtbank. Het hof neemt een groot deel van die overwegingen over, maar past die op onderdelen aan en wijdt ook extra overwegingen aan de in hoger beroep genoemde verweren en ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Omdat met een gedeeltelijke bevestiging van het vonnis, met de diverse aanpassingen en aanvullingen, een onoverzichtelijk en moeilijk leesbaar geheel ontstaat, zal het hof het gehele vonnis vernietigen. In het arrest komen veel overwegingen van de rechtbank dus wel terug.

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[verdachte] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 03] , [medeverdachte 04] , [verdachte] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [medeverdachte 09] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gesprekken, sms-berichten en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in de zaak van [verdachte] van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [verdachte] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;
- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en de [telefoonnummer 37] ;
- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal betoogd, samengevat weergegeven, dat weliswaar zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Door de verdediging is op dit punt niets naar voren gebracht.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. De verdediging heeft ook niet verzocht om strafvermindering. Er is ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Zaaksdossier C5
4.4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 20 mei 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
4.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een integrale vrijspraak moet volgen omdat i) er geen wettig bewijs is dat er verdovende middelen in de tas aanwezig waren; ii) de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen in de tas die door [medeverdachte 01] in zijn bus is gelegd zodat er geen sprake is van opzet, evenmin in voorwaardelijke zin; iii) het door het Openbaar Ministerie gepresenteerde schakelbewijs in de zaak van de verdachte niet mogelijk is omdat dit zaaksdossier het enige verwijt is dat hem wordt gemaakt. Met andere woorden, er is geen zaaksdossier waarin de verdachte betrokken is en waarin wel cocaïne of heroïne in beslag is genomen. Het enkele feit dat volgens het Openbaar Ministerie sprake is van medeplegen, maakt dit niet anders. De door de rechtbank aangehaalde zaaksdossiers C4, C8 en C14 kunnen ook niet voor het schakelbewijs worden gebruikt omdat er in die zaken sprake is van andere verdachten dan in zaaksdossier C5, er geen overeenkomsten zijn in de afgeluisterde telefoongesprekken wat betreft gebezigde taal en bovendien de modus operandi in die zaken afwijkt van die in zaaksdossier C5.
4.4.3.
Overwegingen van het hof
4.4.3.1.
Feiten
Op 19 mei 2018 om 20:57 uur belt [medeverdachte 01] naar [medeverdachte 07] en zegt hem: “Ik heb alles gekregen voor de kinderen ze kom morgen ja. Half vijf, vijf uur zo ja”, waarop [medeverdachte 07] zegt dat dat goed is en ze bespreken waar het beter is: ‘31 of 28’. [medeverdachte 01] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat als hij ‘kinderen’ zegt, [medeverdachte 07] weet dat er iets gaat gebeuren. Daarnaast heeft [medeverdachte 01] verklaard dat, als werd verteld dat er morgen een zending zou komen, hij met [medeverdachte 07] contact moest opnemen om te kijken of hij aan het werk zou zijn.
Om 21:00 uur belt [medeverdachte 07] naar [verdachte] en vraagt hem: “Laten we morgen euhh om drie uur zo euhh zo rond vijf uur, oke?” en stelt hem voor elkaar vooraf te ontmoeten, waarop [verdachte] antwoordt dat dat goed is.
Op 20 mei 2018 om 13:20 uur bellen [verdachte] en [medeverdachte 07] met elkaar en maken ze een afspraak om drie uur à half vier. [verdachte] vraagt [medeverdachte 07] of er nog nieuws is ‘van de dinges, van de klus / het werk’, waarop [medeverdachte 07] zegt ‘akkoord’ en dat ze elkaar zien.
Om 14:07 uur belt [medeverdachte 01] naar [medeverdachte 07] en zegt hem dat het vier uur kan zijn, vier tot vijf, waarna ze afspreken dat [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] zal bellen vanaf vier uur.
Om 14:35 uur belt [verdachte] [medeverdachte 07] en ze spreken om half vier af bij de [restaurant] waar ze ‘altijd eten’.
Om 14:42 uur belt [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] en vraagt hem alsjeblieft nu te komen, bij D28, omdat ‘hij vroeg komt’. [medeverdachte 01] heeft hierover tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat de [luchtvaartmaatschappij] -jongens, die hem hadden gezegd dat ‘er iets naar buiten zou komen’, hem ook hadden gezegd dat het misschien wat eerder zou komen. [medeverdachte 07] zegt dat hij nu nog buiten (het hof begrijpt: op landside) is en dat hij gaat bellen. Direct aansluitend belt [medeverdachte 07] [verdachte] en zegt hem: “De vriend is nu aangekomen, hij staat te wachten”, waarop [verdachte] zegt dat hij gelijk komt. Vervolgens belt [medeverdachte 01] in twee minuten tijd twee keer naar [medeverdachte 07] om te vragen waar hij is en dat hij snel moet komen. [medeverdachte 07] belt aansluitend op zijn beurt [verdachte] met hetzelfde verzoek. [medeverdachte 14] zegt in dit gesprek op de achtergrond dat [medeverdachte 07] moet zeggen dat ze aan het wachten zijn. Ook zegt [medeverdachte 07] tegen [verdachte] dat hij, als hij binnen is, dat meteen aan [medeverdachte 07] moet doorgeven.
Om 14:52 uur passeert de auto van [medeverdachte 14] de verkeerscamera’s bij afrit 2 van de luchthaven Schiphol. Op dat moment wordt [medeverdachte 07] door [medeverdachte 01] gebeld en zegt [medeverdachte 07] dat hij er bijna is, waarop [medeverdachte 01] zegt: “28 he”. Enkele minuten later informeert [medeverdachte 01] bij [medeverdachte 07] met de vraag waar hij is en een minuut later zegt [medeverdachte 07] ‘bij security komt eraan’ kennelijk doelend op [verdachte] die zoals hierna blijkt op dat moment airside oprijdt. Drie minuten later zegt [medeverdachte 07] tegen [medeverdachte 01] ‘twee minuten’.
Om 15:02 uur belt [medeverdachte 07] [verdachte] die zegt dat hij nu naar binnen (het hof begrijpt: naar airside) gaat. [verdachte] rijdt om 15:07 uur met een witte bedrijfsauto van het merk [automerk 01] met het opschrift ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ en kenteken [kenteken 01] airside op. [medeverdachte 07] zegt [verdachte] dat hij moet opschieten want ‘hij’ is aan het wachten.
Om 15:08 uur rijdt [medeverdachte 07] in de directe omgeving van gate D28. Hij belt dan met [verdachte] en zegt dat hij heeft gezien dat [verdachte] binnen (het hof begrijpt: op airside) is. [medeverdachte 07] geeft hem aanwijzingen waar hij naar toe moet gaan en zegt dat zijn neef daar staat te wachten. Om 15:10 uur belt [medeverdachte 01] met [medeverdachte 07] , zegt dat hij bijna bij [medeverdachte 07] is en: ‘witte auto, kijk witte auto’. Twee minuten later wordt [medeverdachte 07] door [verdachte] gebeld en zegt [medeverdachte 07] hem dat hij [verdachte] kan zien en dat ‘hij’ eraan komt. [medeverdachte 01] belt vervolgens twee keer achter elkaar met [medeverdachte 07] om te zeggen dat hij eraan komt. Om 15:15 uur belt [medeverdachte 07] met [verdachte] en zegt: “Hij komt er aan”, waarop [verdachte] zegt: “Het is toch die zwarte jongen?” [medeverdachte 07] zegt dat als [verdachte] ‘het’ heeft gekregen hij dat aan [medeverdachte 07] moet doorgeven en dat hij – [medeverdachte 07] – staat te kijken. Om 15:18 uur belt [medeverdachte 07] naar [verdachte] en [verdachte] zegt: “hij is er, ik zie hem”.
Om 15:19 uur stopt de [automerk 01] in de directe omgeving van gate D28, naast een bagagetrekker met aanhanger met opschrift ‘ [grondafhandelingsbedrijf 2] ’. [medeverdachte 01] stapt van deze bagagetrekker, pakt een zwarte koffer uit de aanhanger en legt deze koffer in de [automerk 01] . De [automerk 01] rijdt weg. Op hetzelfde moment belt [verdachte] met [medeverdachte 07] en zegt: “Het is oké”, waarna [medeverdachte 07] zegt: “Kom jij maar, we gaan naar beneden”. Om 15:20 uur belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 14] en zegt hem: “Hij komt eraan, wees op je hoede” en [medeverdachte 14] zegt dat hij aan het wachten is.
Om 15:24 uur verlaat [verdachte] airside via doorlaatpost 90 en belt hij [medeverdachte 07] om hem te zeggen dat hij nu naar ‘buiten’ (het hof begrijpt: landside) gaat. [medeverdachte 07] geeft aan dat dat akkoord is. Direct daarna krijgt [medeverdachte 07] telefoon van [medeverdachte 01] die zegt: “Vrouw thuis he”, waarop [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] belt en hem zegt: “Zijn vrouw schijnt thuis te zijn
Om 15:38 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 01] en zegt hem: “Kleine tien minuut” en [medeverdachte 01] zegt: “Bij vrouw” en [medeverdachte 07] zegt: “Voor deur wachten jou vrouw zeg het tegen er”.
[verdachte] heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 07] met zijn auto een tas van airside naar landside heeft gebracht. Hij is die dag naar de betreffende gate gereden, waar iemand de tas in zijn auto heeft gelegd. Vervolgens is hij naar de neef van [medeverdachte 07] (het hof stelt vast: [medeverdachte 14] ) gereden, die op landside stond te wachten en die vervolgens de tas uit zijn auto heeft gepakt en is weggereden.
[medeverdachte 01] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij met anderen heeft samengewerkt om een koffer buiten het beveiligde gebied van Schiphol te brengen. Hij heeft drieduizend euro gekregen voor zijn bijdrage. [luchtvaartmaatschappij] -medewerkers hebben de koffer in zijn bagagetrekker gezet. Hij heeft de tas vervolgens in een auto geplaatst. Tijdens het verhoor bij de KMar heeft [medeverdachte 01] toegelicht dat de rol van [medeverdachte 07] was om de bagage naar buiten (het hof begrijpt: buiten airside) te brengen en naar de eigenaar te brengen. [medeverdachte 01] heeft [medeverdachte 07] voor zijn werkzaamheden twee keer een envelop gegeven met geld.
[medeverdachte 07] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [medeverdachte 07] heeft verder verklaard dat zijn neef [medeverdachte 14] er ook wel eens bij was.
[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [medeverdachte 07] te helpen.
4.4.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest, volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018.
Verlengde invoer
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Aanwezigheid van cocaïne en/of heroïne
In zaaksdossier C5 is de koffer niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten ten aanzien hiervan in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Er is dan ook niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was. Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, indien op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Die conclusie is in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is het volgende van belang.
Uit het procesdossier volgt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de airbagmethode waarbij via de luchthaven Schiphol met betrokkenheid van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside werd vervoerd. Ook in de onderhavige zaak is van die methode gebruik gemaakt. [verdachte] heeft bij het verkrijgen en het vervolgens afleveren van de betreffende koffer samengewerkt met de medeverdachten [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] . [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] hebben zich ook op 18 mei 2018 – dus twee dagen vóór de invoer in de onderhavige zaak –schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ruim 21 kilo cocaïne (zaaksdossier C4). Vervolgens hebben [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] ook op 6 juni 2018 samengewerkt bij de invoer van elf kilo heroïne (zaaksdossier C8). [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] werkten in de zaaksdossiers C4, C5, C7 en C8 steeds op dezelfde wijze samen, waarbij [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] van informatie voorzag en aanstuurde en [medeverdachte 14] vervolgens in de zaaksdossiers C4, C5 en C7 op landside de zending in ontvangst nam en wegvoerde. [medeverdachte 07] was in al deze zaaksdossiers steeds degene die in contact stond met een opdrachtgever. In de zaaksdossiers C4 en C7 werd de koffer aan [medeverdachte 14] verstrekt door de medeverdachte [medeverdachte 06] , die daarbij op vergelijkbare wijze door [medeverdachte 07] werd aangestuurd en van informatie en vervolgens op vergelijkbare wijze handelde als [verdachte] in zaaksdossier C5. Ook overigens verliepen de communicatielijnen in zaaksdossier C5 op vergelijkbare wijze als in de zaaksdossiers C4, C7 en C8. In de gevoerde gesprekken werden locaties en tijdstippen genoemd en afgesproken, waarbij de gespreksdeelnemers kennelijk steeds aan een enkel woord genoeg hadden om elkaar te begrijpen.
Dit alles acht het hof mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] in zaaksdossier C5 ten laste gelegde. De handelwijze met betrekking tot dit feit komt op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van de zaaksdossiers C4, C7 en C8. Onder deze omstandigheden kan het bewijs in de zaaksdossiers C4 en C8 ter zake van de aanwezigheid van harddrugs als schakelbewijs worden gebruikt in zaaksdossier C5 voor de vaststelling dat ook hier sprake is geweest van verdovende middelen in de zin van cocaïne en/of heroïne. Het enkele feit dat [verdachte] niet zelf als medepleger betrokken is in de zaaksdossiers C4, C7 en C8 laat de voor het schakelbewijs relevante overeenkomsten onverlet. Deze omstandigheid staat aan het gebruik van het schakelbewijs dus niet in de weg.
Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van [verdachte] en zijn medeverdachten op 20 mei 2018 betrekking hadden op de invoer van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
Bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van harddrugs, stelt het hof voorop dat, zoals ook door de advocaat-generaal is opgemerkt, het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol op grote schaal harddrugs Nederland worden ingevoerd, onder meer door deze in bagage te verstoppen. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat [verdachte] als taak had om een tas heimelijk en in strijd met de op Schiphol geldende procedures van een hem onbekende derde aan te nemen en deze vervolgens buiten het zicht van de douane en andere autoriteiten weg te voeren en aan een hem onbekende derde af te geven, zonder daarbij zelf de inhoud van de tas te controleren. Onder deze omstandigheden geldt dat [verdachte] , die als medewerker van Schiphol op de hoogte moet zijn geweest van de geldende voorschriften voor de controle van ingevoerde bagage, de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de invoer van harddrugs bewust heeft aanvaard.
De overige door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover niet al afzonderlijk besproken, zien op de waardering van de feiten die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal geëiste straf te hoog is gelet op de beperkte rol die de verdachte heeft gehad in het geheel. Hij is door de medeverdachte [medeverdachte 07] voor het karretje gespannen en de inhoud van de koffer was ook niet voor hem bestemd. Daarnaast verzoekt de raadsman rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte vader is van drie jonge kinderen en met het tijdverloop in zijn algemeenheid en de forse overschrijding van de redelijke termijn in het bijzonder. De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring een taakstraf en een zeer forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een onbekende hoeveelheid harddrugs. Door de verdovende middelen te vervoeren van het beveiligde gebied van Schiphol naar buiten heeft hij eenmalig bij de invoer een uitvoerende rol gespeeld. Als medewerker van [bedrijfsnaam 1] op Schiphol heeft de verdachte desalniettemin een cruciale rol gehad bij het plegen van dit feit, omdat hij met gebruik van zijn Schipholpas in zijn bedrijfsauto het beveiligde gebied van Schiphol kon betreden en verlaten. Hij heeft misbruik gemaakt van die positie en heeft met dit handelen een bijdrage geleverd aan de vermenging van legale en criminele activiteiten. Deze vervaging van boven- en onderwereld heeft een ondermijnende invloed op de samenleving.
Strafdoelen en strafmodaliteit
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en het daarmee samenhangende strafdoel kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. Gelet op die strafdoelen en de ernst van het feit zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte voor het hof geen aanleiding om tot een lichtere strafmodaliteit te komen.
In onderzoek C5 zijn geen verdovende middelen in beslag genomen en uit de overige bewijsmiddelen volgt evenmin rechtsreeks welke hoeveelheid middels dat transport is ingevoerd. Het hof acht in dat kader echter relevant dat in het onderzoek C8 elf kilogram heroïne en in het onderzoek C4 eenentwintig kilo cocaïne in beslag zijn genomen, terwijl sprake is van overeenkomsten tussen zaak C5 enerzijds en de zaken C8, C7 en C4 anderzijds met betrekking tot de betrokkenheid van medeverdachten én de gebruikte werkwijzen. Gelet daarop en mede in aanmerking genomen dat het dossier geen enkele aanwijzing bevat dat het transport in onderzoek C5 een geringe hoeveelheid verdovende middelen betrof, is het hof van oordeel dat in het kader van de straftoemeting aangenomen mag worden dat ook in deze zaak een substantiële hoeveelheid is ingevoerd die bedoeld was voor de handel en verdere verspreiding. Op basis van straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd acht het hof een gevangenisstraf van 45 maanden passend bij het aandeel van de verdachte bij het gepleegde feit. In het geval van de verdachte ziet het hof aanleiding om op dat uitgangspunt een matiging toe te passen. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte zich heeft laten overtuigen door [medeverdachte 07] , alsmede dat hij spoedig daarna afstand heeft genomen van [medeverdachte 07] en de samenwerking met hem heeft gestaakt. Vanwege deze omstandigheden matigt het hof het uitgangspunt van de straf 39 maanden.
Dit betekent dat het hof een aanzienlijk hogere straf als uitgangspunt gebruikt dan de rechtbank heeft gedaan (24 maanden) en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft bij het formuleren van zijn eis aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf als uitgangspunt heeft genomen. Het hof is van oordeel dat 24 maanden teveel afwijkt van de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en geen recht doet aan de omstandigheden waarbinnen de verdachte het feit gepleegd heeft, in het bijzonder het georganiseerde verband en het misbruik van de bevoegdheid om de beveiligde gedeelten van Schiphol te betreden.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de hoogte van de eventueel op te leggen straf en de afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten door de rechtbank ter terechtzitting niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 25 februari 2019. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met bijna 22 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 29 december 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 39 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 35 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waartegen beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
35 (vijfendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Bijlage 1 – de tenlastelegging
Zaaksdossier C05
primairhij op of omstreeks 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 19 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- ( (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.