ECLI:NL:GHAMS:2025:1731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
3 juli 2025
Zaaknummer
23-003420-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtshof Amsterdam, arrest inzake invoer van verdovende middelen via luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van heroïne en cocaïne via de luchthaven Schiphol, waarbij gebruik werd gemaakt van de zogenaamde 'airbagmethode'. De verdachte was werkzaam op Schiphol en had toegang tot beveiligde gebieden, wat hem in staat stelde om verdovende middelen te vervoeren van het beveiligde deel van de luchthaven naar buiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij meerdere invoeren van heroïne en cocaïne, en dat hij ook een stroomstootwapen en een katapult voorhanden had. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 61 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 85 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de criminele organisatie. Het hof heeft ook aandacht besteed aan de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft geen rechtsgevolgen aan het vormverzuim verbonden. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van de invoer van verdovende middelen en het voorhanden hebben van verboden wapens.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003420-22
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-871327-18 (verder: zaak A) en 15-710002-22 (verder: zaak B) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2025, 23 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
in zaak A:
feit 1 (zaaksdossier C10)primair
het op of omstreeks 1 juli 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiair
het in of omstreeks de periode van 26 juni 2018 tot en met 1 juli 2018 te Schiphol medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C11)primairhet op of omstreeks 16 juli 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 27.412 gram heroïne en een (onbekende) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiair
het in of omstreeks de periode van 14 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
in zaak B:
feit 1 (zaaksdossier C9)
primair
het op of omstreeks 21 juni 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiairhet in of omstreeks de periode van 17 juni 2018 tot en met 21 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C16)
het op of omstreeks 24 juli 2018 te Amsterdam voorhanden hebben van een stroomstootwapen;
feit 3 (zaaksdossier C16)
het op of omstreeks 24 juli 2018 te Amsterdam voorhanden hebben van een katapult.
De volledige tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het een andere straf oplegt dan de rechtbank. Voor het overige komt het hof tot dezelfde beslissingen als de rechtbank en het onderschrijft ook de meeste overwegingen daartoe van de rechtbank. Het hof neemt een groot deel van die overwegingen over, maar past die op onderdelen aan en wijdt ook extra overwegingen aan de in hoger beroep genoemde verweren en ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Omdat met een gedeeltelijke bevestiging van het vonnis, met de diverse aanpassingen en aanvullingen, een onoverzichtelijk en moeilijk leesbaar geheel ontstaat, zal het hof het gehele vonnis vernietigen.

4.Bewijsoverwegingen

4.1.
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[verdachte] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 03] , [verdachte] , [medeverdachte 05] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [medeverdachte 09] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [verdachte] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;
- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;
- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat volgens de verdediging dient te leiden tot een matiging van de eventueel op te leggen straf.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal betoogd, samengevat weergegeven, dat weliswaar zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. De verdediging heeft ter onderbouwing van het nadeel in essentie volstaan met de algemene opmerking dat de uitgelezen telefoon privégegevens van de verdachte bevatte en dat de verdachte door dit uitlezen ernstig in zijn privacy is geschaad, zonder echter nader te concretiseren welke gevoelige privégegevens van de verdachte aan de opsporingsautoriteiten bekend zijn geworden en waaruit dus de specifieke privacy-schending heeft bestaan. Er is dan ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Ten aanzien van zaaksdossier C11 (zaak A, feit 2)
4.4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 16 juli 2018 tezamen en in vereniging met anderen zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van 27.412 gram van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
4.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, voor zover van belang, dat de verdachte een strafrechtelijke betrokkenheid bij dit feit erkent. Hij heeft weliswaar ontkend te hebben geweten dat er verdovende middelen in de rode [merk 01] -tas aanwezig waren, maar via de voorwaardelijk opzet-constructie is te bewijzen dat [verdachte] een strafbaar aandeel had op 16 juli 2018. Nu zijn aandeel enkel kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid – wat niet ten laste is gelegd – dient vrijspraak te volgen.
4.4.3.
Overwegingen van het hof
4.4.3.1.
Feiten
Op 15 juli 2018 om 20:36 uur hebben [medeverdachte 10] en [verdachte] een telefoongesprek, waarin [verdachte] vraagt: “Weet je wat voor morgen ochtend of niet?”. [medeverdachte 10] zegt dat ‘die’ gewoon doorgaat. Om 20:56 uur vraagt [medeverdachte 10] aan [verdachte] of hij ‘die boodschap’ morgenvroeg kan afleveren. [verdachte] zegt dat dit geen probleem is.
Op 16 juli 2018 wordt [medeverdachte 10] om 00:14 uur gebeld door [medeverdachte 15] , die zegt: “Ik heb voor je gestuurd”. Om 04:03 uur belt [medeverdachte 10] met [verdachte] en zegt: “Broer, het staat al op 10 over”. [verdachte] antwoordt dat ‘zo is ingelopen’.
Op 16 juli 2018 om 05:07 uur is vlucht [vluchtnummer 01] uit Lagos, Nigeria, geland, terwijl deze volgens schema zou aankomen om 05:45 uur. Op camerabeelden van de luchthaven Schiphol is te zien dat een bagagetrekker met aangekoppelde bagagekar om 05:21 uur wegrijdt bij het vliegtuig. Uit de verklaring van [medeverdachte 10] tijdens het verhoor bij de KMar volgt dat hij de inzittende was van de bagagetrekker met kar en dat hij van ‘ [bijnaam 2] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 15] ) had gehoord welke kar hij moest hebben. Hij wist dat het om een rode [merk 01] -tas ging.
Om 05:21 uur belt [medeverdachte 10] met [verdachte] en vraagt of hij er is. [verdachte] bevestigt dit en geeft aan: “Wat ik je gisteren vertelde bij B […] hij moet gewoon afkoppelen en even ergens wachten 2 minuten”. [medeverdachte 10] zegt vervolgens dat hij er zelf is. Om 05:22 uur zegt [medeverdachte 10] tegen [verdachte] : “Er zijn 4 erin, je moet er 1’tje pakken […] die rode”. [medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij de bagagekar heeft meegenomen naar de Bravo-pier (B-pier), waarna deze is meegenomen door [verdachte] , die de rode [merk 01] -tas vervolgens van het karretje heeft gehaald. [verdachte] heeft bij de KMar verklaard dat hij die dag op een bagagetrekker naar de Bravo-pier is gegaan, waar [medeverdachte 10] aankwam met een karretje. [verdachte] hoorde via de telefoon dat hij de rode tas eraf moest pakken. Hij deed dit en hield de tas bij zich in zijn bagagetrekker. [verdachte] droeg de tas op airside over aan een man in een wit busje. [verdachte] verlaat op 16 juli 2018 om 05:55 uur het beveiligd gebied van Schiphol. [verdachte] heeft verklaard dat een busje met daarin dezelfde persoon aan wie hij de tas heeft gegeven op airside, deze tas op landside naar zijn auto heeft gebracht, waarna hij met de tas is weggereden naar huis.
Om 07:19 uur belt [medeverdachte 10] [verdachte] die hem zegt over ongeveer tien minuten te kunnen vertrekken. [medeverdachte 10] zegt: “Ik laat hem alvast die kant gaan”. Om 07:37 uur wordt [verdachte] door [medeverdachte 10] gebeld en zegt [verdachte] : “18. Stond erop, not completed”. [medeverdachte 10] zegt: “18 en 7 van die andere”. [verdachte] bevestigt dit en zegt: “Waarvan die 18, je weet wel, die zakken gewoon zeg maar”. [medeverdachte 10] zegt: “Breng die 7 alvast, ik ga hem nu bellen dat je onderweg bent”. Om 07:59 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 10] en zegt: “Broer, ik ben er maar ik zie niemand”. [medeverdachte 10] antwoordt dat ‘hij’ daar buiten is en gaat komen. Om 08:04 belt [medeverdachte 10] naar [verdachte] en zegt dat hij ‘die straat [straatnaam] ’ helemaal moet doorrijden. “Helemaal achterin zie je hem”. Om 08:12 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 10] om te vertellen dat hij ‘het’ heeft gedaan. [medeverdachte 10] zegt: “Oke, geregeld”.
[verdachte] heeft bij de KMar verklaard dat hij zeven blokken uit de tas heeft gehaald. Deze zeven pakketten waren dik, ongeveer 4-5 centimeter, en ongeveer 30 bij 30 centimeter groot. Hij heeft de pakketten weggebracht en deze zijn in ontvangst genomen door ‘een beetje een Spaans of Zuid-Amerikaans iemand’. [medeverdachte 10] zou de rest komen ophalen.
Op 16 juli 2018 om 12.26 uur verlaat [medeverdachte 10] het beveiligd gebied van Schiphol Om 13:04 uur belt [medeverdachte 10] met [verdachte] en zegt “Ik rij nu naar buiten, ik ben 20 minuten bij je”. Een observatieteam ziet om 13:04 uur op parkeerplaats P44 van de luchthaven Schiphol dat [medeverdachte 10] als bijrijder instapt in zijn [automerk 01] die wordt bestuurd door zijn neef [medeverdachte 22] .
Om 13:18 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 17] , maar krijgt geen contact. Om 13:20 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 15] . Hij zegt: “Kan je de vrouw zeggen om haar telefoon open te doen? Ik ga haar bellen. We zijn nu bij haar”.
[medeverdachte 10] heeft op 16 juli 2018 op vier verschillende tijdstippen tussen 00:16 uur en 13:22 uur ook via WhatsApp belcontact met [medeverdachte 15] .
Om 13:25 uur stopt de [automerk 01] van [medeverdachte 10] in de directe omgeving van de centrale in- en uitgang (het hof begrijpt: van het adres van [verdachte] in Amsterdam). Om 13:31 uur komt [verdachte] de deur uit met een rode rolkoffer/tas. Hij plaatst deze in de kofferbak van de [automerk 02] en parkeert deze naast de [automerk 01] waarin [medeverdachte 22] en [medeverdachte 10] zaten, waarna hij samen met [medeverdachte 22] de tas van de achterbak van de [automerk 02] naar de achterbak van de [automerk 01] verplaatst. Nadat [verdachte] contact heeft gemaakt met [medeverdachte 10] aan de bijrijderszijde van de [automerk 01] , rijdt de [automerk 01] weg.
Om 13:48 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 17] en zegt: “ [bijnaam 3] , ik ben 10 minuten van jou vandaan. Dus je kunt beginnen te lopen. Ik kom gauw”. [medeverdachte 17] antwoordt dat ze er zal zijn.
Om 13:53 uur ziet het observatieteam dat de [automerk 01] van [medeverdachte 10] parkeert op de [straatnaam 6] in Almere. [medeverdachte 22] stapt uit de auto en opent de kofferbak van de [automerk 01] . Hij heeft een ontmoeting met [medeverdachte 17] en draagt de tas aan haar over. Zij loopt vervolgens met de tas weg. Om 13:55 uur worden [medeverdachte 10] , [medeverdachte 22] en [medeverdachte 17] aangehouden.
De rode tas wordt in beslag genomen en blijkt 18 pakketten met daarin in totaal ruim 27 kilo heroïne te bevatten. Op een van de pakketten zit een stuk papieren (schilders)tape met daarop de handgeschreven tekst ‘not complete’.
[medeverdachte 10] heeft bij het verhoor bij de KMar verklaard dat hij de tas naar [medeverdachte 17] moest brengen op een van tevoren met haar afgesproken locatie in Almere. Dat is de plek waar hij is aangehouden. [bijnaam 2] (het hof begrijpt: [medeverdachte 15] ), die in Afrika woont, is de eigenaar van de verdovende middelen. Hij is de man die de verdovende middelen verstuurt en alle opdrachten geeft. [medeverdachte 17] is de vrouw die ook is aangehouden in Almere. [medeverdachte 10] ging er vanuit dat het cocaïne betrof maar achteraf hoorde hij dat het heroïne was. Hij zou per blok 2500 euro krijgen van [medeverdachte 17] , die hem zou betalen zodra zij het geld had ontvangen. Aan [verdachte] zou [medeverdachte 10] tussen 20.000 en 30.000 euro betalen, afhankelijk van de hoeveelheid kilo’s die er aankwam. Van de 2.500 per kilo die de organisatie hem betaalt, zou hij ongeveer 1.000 per kilo aan [verdachte] geven.
In de woning van [medeverdachte 17] is een Samsung-telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Het hof gaat er – gelet op de inhoud van de berichten/foto’s – van uit dat deze telefoon bij haar in gebruik was. Hierin zijn afbeeldingen aangetroffen van een Spaans familieboekje, waarin is vermeld dat [betrokkene] een kind is van [medeverdachte 17] en [medeverdachte 15] . [medeverdachte 17] heeft met de Samsung contact gehad met het nummer [telefoonnummer 01] van [medeverdachte 15] . Aan [medeverdachte 15] zijn in deze periode familiefoto’s van [medeverdachte 17] en haar kinderen verstuurd. Ook heeft [medeverdachte 17] [medeverdachte 15] meerdere malen verzocht om geld voor de huur en voor eten.
4.4.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C11 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat de verdachte zich op 16 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Inhoud van de blokken
Bij de hiervoor beschreven aanhouding van [medeverdachte 10] en [medeverdachte 17] op 16 juli 2018 is de rode tas in beslag genomen die eerder die dag via de luchthaven Schiphol binnen Nederland was gebracht. In deze tas bevonden zich 18 zakken met heroïne. [verdachte] heeft voorafgaand aan de gebeurtenissen in Almere een deel van de inhoud uit de rode tas verwijderd. Het ging hierbij om zeven blokken die hij heeft afgeleverd aan een derde. Deze blokken zijn niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin hebben de verdachten ten aanzien van deze blokken in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne gesproken. Er is dan ook niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was.
Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, mits op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Die conclusie is in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is van belang dat de handelingen en gebeurtenissen ten aanzien van deze blokken in aanzienlijke mate overeenkomen met de handelingen en gebeurtenissen ten aanzien van de heroïne die die dag onder [medeverdachte 10] en [medeverdachte 17] in beslag genomen is. Deze heroïne is met dezelfde tas Nederland binnengekomen en is gelijktijdig buiten Schiphol gebracht door dezelfde betrokkenen. Nadat de zakken met heroïne van de zeven blokken waren gescheiden, zijn beide partijen op straat afgeleverd aan een persoon met wie [medeverdachte 10] in nauw contact stond. Het enige waarin de blokken van de zakken met heroïne lijken te verschillen, is dat de identiteit van de ontvanger een andere is. Nu verder de betrokken personen, het gebezigde taalgebruik in de afgeluisterde en opgenomen gesprekken en de gevolgde werkwijze overeenkomen, is de aanwezigheid van heroïne en/of cocaïne in de zeven blokken boven redelijke twijfel verheven. Daartoe is mede van belang dat geen van de verdachten een aannemelijke andersluidende verklaring heeft gegeven voor de inhoud van de hun voorgehouden relevante gesprekken of andere uit het dossier blijkende belastende feiten en omstandigheden.
Medeplegen
Volgens [verdachte] dient zijn betrokkenheid in dit dossier te worden gekwalificeerd als medeplichtigheid; van medeplegen is geen sprake.
Bij de beoordeling van dit verweer dient te worden vooropgesteld dat aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Voor de kwalificatie medeplegen is verder vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Het hof stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn in het land van verzending personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl in het land van ontvangst personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de heroïne en/of cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt.
Uit de hiervoor genoemde feiten blijkt dat [verdachte] bij deze drugsinvoer een uitvoerende rol heeft gespeeld en daarbij een significante bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de tas met harddrugs. Hij heeft immers op airside de tas van [medeverdachte 10] overgenomen en deze overgedragen aan een derde, deze buiten airside weer van deze derde aangenomen en de tas vervolgens naar zijn woning vervoerd. Vervolgens heeft hij de twee partijen verdovende middelen die zich in de tas bevonden van elkaar gescheiden en een deel daarvan afgeleverd aan een derde. De tas met daarin het resterende deel van de verdovende middelen heeft hij aan [medeverdachte 10] overgedragen, met wie hij steeds op intensieve wijze in contact heeft gestaan. [medeverdachte 10] stond daarbij op zijn beurt in contact met [medeverdachte 15] , de opdrachtgever van het transport en de verzender van de verdovende middelen, en met [medeverdachte 17] , de ontvanger van een gedeelte van de harddrugs.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 10] en anderen. Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van het medeplegen van invoer. Het verweer dat de bijdrage van [verdachte] heeft plaatsgevonden nadat het strafbare feit al was voltooid – namelijk op het moment dat de tas met verdovende middelen Nederland was binnengekomen – stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen over de verlengde invoer: onder het ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ van verdovende middelen vallen alle op het verder vervoer, opslag, aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handelingen met betrekking tot die middelen – en daarmee dus ook de hiervoor beschreven handelingen van [verdachte] .
Het verweer dat de rol van [verdachte] slechts kan worden gekwalificeerd als medeplichtigheid, slaagt dus niet.
4.5.
Ten aanzien van zaaksdossier C9 (zaak B, feit 1)
4.5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezenverklaard. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 21 juni 2018 tezamen en in vereniging met anderen zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, voor zover hier van belang, dat vrijspraak dient te volgen voor het primair ten laste gelegde omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat er sprake is geweest van een geslaagde invoer. Ook met gebruikmaking van schakelbewijs is een bewezenverklaring niet mogelijk omdat de handelswijze in dit zaaksdossier niet op essentiële onderdelen overeenkomt met zaaksdossier C11. Voor zover het hof voldoende bewijs aanwezig acht voor de invoer van verdovende middelen wijst de verdediging erop dat er geen sprake is van medeplegen omdat er geen enkel bewijs is voor enige bijdrage van de verdachte bij dit feit. De door de KMar geduide ‘opvallende actie’ van de verdachte toen hij die ochtend samen met [medeverdachte 03] het beveiligde gebied van Schiphol verliet en zij naar zijn auto op P5 reden, kan niet in verband worden gebracht met de vermeende invoer. En ook de vermeende ontmoeting met de medeverdachte [medeverdachte 10] op een parkeerplaats in Sloten is hiervoor onvoldoende omdat – als er al een ontmoeting heeft plaatsgevonden – niet is gebleken van de overdracht van een tas of koffer.
4.5.2.
Overwegingen van het hof
4.5.2.1.
Feiten
Op 17 juni 2018 om 11:43 uur belt de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 23] met [medeverdachte 10] en zegt: “Dinsdag ga ik eerst die ruiling regelen. Dan pas is groen licht”. [medeverdachte 10] zegt: “Je moet zeker weten. Maar doe alles op alles”. De gebruiker van [telefoonnummer 23] bevestigt dit en zegt als dat lukt, het ‘groen’ is.
Op 19 juni 2018 om 11:20 uur belt de gebruiker van [telefoonnummer 23] met [medeverdachte 10] en zegt: “Hij heeft mij net gebeld. Laat maar doorgaan, het is geregeld”. [medeverdachte 10] zegt: “Ik zie je vanavond”. De gebruiker van [telefoonnummer 23] zegt: “Ok dan moet je kwart voor 4 bij de A4 zijn, de [naam tankstation] ”.
Op 20 juni 2018 om 19:17 uur sms’t [medeverdachte 10] aan de gebruiker van [telefoonnummer 23] “zit goed uit broertje” waarna om 23:01 door belt de gebruiker van [telefoonnummer 23] opnieuw met [medeverdachte 10] wordt gebeld. [medeverdachte 10] zegt: “Het ziet er positief uit. Vroeg in de ochtend dan zie je me, oke?” De gebruiker van [telefoonnummer 23] bevestigt dit.
Om 23:40 uur belt [medeverdachte 10] met [medeverdachte 17] . Hij zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend”. Op de vraag van [medeverdachte 17] hoe laat dat zal zijn, zegt hij: “Ik denk rond zeven a half acht. Laat je telefoon dus aan staan, zodra ik je bel moet je het adres per sms aan mij sturen, dan kan ik gaan rijden. Als ik niet bel, dan is het omdat er niets is”. [medeverdachte 17] zegt dat het okegeen probleem is.
Op 21 juni 2018 om 00:33 uur stuurt [medeverdachte 10] een sms naar de gebruiker van [telefoonnummer 23] : “Groen broertje, bel me als je gaat rijden”. Om 02:36 uur laat de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 23] aan [medeverdachte 10] weten dat hij nu gaat vertrekken. Om 03:21 geeft hij aan dat hij bij ‘die [naam tankstation] daar’ is. [medeverdachte 10] zegt: “Oke. Dusse na zessen komt het. Ik ben op de weg”. Om 03:42 uur vraagt [medeverdachte 10] aan de gebruiker van [telefoonnummer 23] : “Welke auto heb je, die [model auto 04] ?”. De gebruiker van [telefoonnummer 23] zegt: “Ja toch, je weet toch”.
Op camerabeelden van [naam tankstation] A4 [naam tankstation] is te zien dat om 03:17 uur een [merk en model auto 03] het terrein van het tankstation komt oprijden. Het voertuig wordt geparkeerd en de bestuurder loopt naar de shop en rekent daar een drankje af, om daarna weer in de [merk en model auto 03] plaats te nemen. Op screenshots van de camerabeelden uit de shop wordt [medeverdachte 08] herkend. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat om 03:42 uur de [automerk 01] van [medeverdachte 10] het terrein van het tankstation oprijdt. Uit het baken dat is geplaatst in deze auto blijkt ook dat deze zich omstreeks deze tijd bevindt ter hoogte van de Rijksweg A4 te Hoofdorp, waar het tankstation is gevestigd. Op de camerabeelden is te zien dat [medeverdachte 10] om 03:43 uur uit zijn voertuig stapt en plaatsneemt aan de passagierszijde van de [model auto 03] . Na negen minuten in de [model auto 03] te hebben gezeten rijdt [medeverdachte 10] weg in zijn [automerk 01] . Ook de bestuurder van de [model auto 03] rijdt weg.
Volgens zijn werkrooster stond [medeverdachte 08] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. [medeverdachte 10] was volgens zijn rooster ingeroosterd van 14:00 tot 22:30 uur.
Om 06:07 uur belt de gebruiker van [telefoonnummer 23] met [medeverdachte 10] en zegt “Ze arriveren nog”. [medeverdachte 10] antwoordt: “Ik weet dat het bijna is. Ey die jongen staat klaar daar”. De gebruiker van [telefoonnummer 23] zegt: “Ja, oke, dan gaan we wel”.
Op 21 juni 2018 om 06:07 uur landt vlucht [vluchtnummer 01] uit Lagos, Nigeria op de luchthaven Schiphol. De vlucht wordt afgehandeld aan gate G6. Uit camerabeelden van de luchthaven Schiphol blijkt dat op 21 juni 2018 omstreeks 06:17 uur een witkleurige bagagetrekker het platform op rijdt. Om 06:20 uur wordt de transportband voor bagage aangesloten op de bulkruimte. Aansluitend komt de witkleurige bagagetrekker naar deze transportband toegereden. Om 06:21 uur komen de eerste bagagestukken via de transportband naar beneden. De witkleurige bagagetrekker verlaat omstreeks 06:23 uur het platform met een bagagekar. Op de camerabeelden is te zien dat in de trekker twee personen zitten.
Om 06:24 uur belt de gebruiker van [telefoonnummer 23] met [medeverdachte 10] . [medeverdachte 10] vraagt: “Gelukt?”. Het antwoord luidt: “Ja, is hij standby daar?” Dat bevestigt [medeverdachte 10] . De gebruiker van [telefoonnummer 23] zegt: “Oke, laat hem daar gaan, we rijden nu daarnaartoe”. Op de achtergrond is bij de gebruiker van [telefoonnummer 23] een andere stem te horen, die zegt: “Zeg 2 minuten. 2 minuten zijn we daarzo”.
Op de camerabeelden is de witkleurige bagagetrekker met bagagekar om 06:24 uur te zien op de rotonde aan het begin van de G-pier, waarna hij onder de F-pier doorrijdt.
Om 06:29 uur vraagt [medeverdachte 10] aan de gebruiker van [telefoonnummer 23] : “Heb je gegeven?”. Deze antwoordt: “Overgedragen ja, snel gedaan”.
Omstreeks 06:40 uur straalt het baken in de [automerk 01] van [medeverdachte 10] een locatie aan op een parkeerplaats aan de [straatnaam 2] te Amsterdam. Om 07:15 uur ziet het observatieteam de [automerk 01] geparkeerd staan op deze parkeerplaats.
Om 07:46 uur belt [medeverdachte 10] met [medeverdachte 17] en zegt: “Goedemorgen [voornaam medeverdachte 17] , kan je mij het adres sturen. Dan rijd ik naar je toe”. [medeverdachte 17] antwoordt: “Oke, ik ga dat nu doen”. [medeverdachte 17] verstuurt om 07:48 uur een sms aan [medeverdachte 10] met de tekst ‘ [adres 01] ’.
Volgens zijn werkrooster staat [verdachte] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. Uit de beschikbare camerabeelden en de betreffende Schipholpasgegevens blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 03] die dag rond 06.45 uur samen in een [luchtvaartmaatschappij] -auto de personeelsparkeerplaats P5 oprijden en parkeren achter de [merk en model auto 04] op naam van [verdachte] . Te zien is dat de bijrijder handelingen verricht aan de achterzijde van de [luchtvaartmaatschappij] -auto en dat vervolgens de kofferbak van de [model auto 04] wordt geopend. Hierna verlaat de [luchtvaartmaatschappij] -auto de parkeerplaats. Het hof gaat ervan uit dat toen een koffer of tas met verdovende middelen in de auto van [verdachte] is gelegd. Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt verder dat hij om 07:43 uur het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol verlaat en om 07:57 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de uitrit van personeelsparkeerplaats P5. Om 08:07 uur ziet het observatieteam dat de [model auto 04] van [verdachte] het parkeerterrein aan de [straatnaam 2] te Amsterdam op komt rijden. De [model auto 04] rijdt richting de [automerk 01] van [medeverdachte 10] . Beide voertuigen verlaten het parkeerterrein om 08:10 uur. Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij om 08:17 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de inrit van parkeerplaats P5. Om 08:37 uur betreedt hij het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol via doorlaatpost 58.
Om 08:37 uur straalt het baken in de [automerk 01] van [medeverdachte 10] een locatie aan op de [straatnaam behorend bij adres 01] te Almere.
4.5.2.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C9 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 21 juni 2018.
Verlengde invoer
Evenals in zaaksdossier C11, wordt [verdachte] in dit zaaksdossier primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen. Zoals hiervoor is overwogen, moet het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ ruim worden geïnterpreteerd en ziet het verbod ook op de verlengde invoer van verdovende middelen.
Inhoud zending
In dit geval is, anders dan in zaaksdossier C11, door de autoriteiten geen bagage met heroïne en/of cocaïne onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Er is hierdoor niet komen vast te staan wat op 21 juni 2018 op Schiphol is aangekomen en vervolgens naar [medeverdachte 17] in Almere is gebracht.
Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, indien op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Die conclusie is in dit geval gerechtvaardigd.
Uit het procesdossier blijkt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de hiervoor beschreven airbagmethode, waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside is vervoerd. De werkwijze in de onderhavige zaak wijst ook op deze methode. Daarnaast geldt dat [verdachte] in dit zaaksdossier heeft samengewerkt met [medeverdachte 10] , die op zijn beurt heeft samengewerkt met (onder meer) [medeverdachte 17] . Voor alle drie geldt dat dat is komen vast te staan dat zij zich op 16 juli 2018 – dus ongeveer drie weken na de invoer in de onderhavige zaak – hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs (zaaksdossier C11). Bij die gelegenheid is ruim 27 kilogram heroïne in beslag genomen, die afkomstig was van vlucht [vluchtnummer 01] uit Lagos, dezelfde lijnvlucht als waar het in dit zaaksdossier om gaat. [verdachte] heeft in beide gevallen na vertrek van Schiphol [medeverdachte 10] ontmoet, waarna [medeverdachte 10] naar Almere is gereden waar hij met [medeverdachte 17] heeft afgesproken. Hoewel [medeverdachte 10] niet specifiek een verklaring heeft willen afleggen over zaaksdossier C9, heeft hij in het algemeen verklaard dat hij tussenpersoon was en dat hij degene is die [verdachte] heeft benaderd om een rol te vervullen bij het verdere vervoer, buiten de douane om, van de bagage.
Dit alles acht het hof mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] in zaaksdossier C9 ten laste gelegde feit. De handelwijze met betrekking tot dit feit komt op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van C11, zodat het bewijs in die zaak van de aanwezigheid van heroïne als schakelbewijs zal worden gebruikt in zaaksdossier C9 voor de vaststelling dat sprake is geweest van harddrugs in de zin van cocaïne en/of heroïne.
Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van de verdachten op 21 juni 2018 betrekking hadden op de daadwerkelijke invoer van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
Bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van heroïne, stelt het hof voorop dat, zoals ook door de advocaat-generaal is opgemerkt, het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol op grote schaal harddrugs Nederland worden ingevoerd, onder meer door deze in bagage te verstoppen. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat [verdachte] als taak had om een zending heimelijk en in strijd met de op Schiphol geldende procedures en buiten het zicht van de douane en andere autoriteiten weg te voeren. Onder deze omstandigheden geldt dat [verdachte] , die als medewerker van Schiphol op de hoogte moet zijn geweest van de geldende voorschriften voor de controle van ingevoerde bagage, de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de invoer van harddrugs bewust heeft aanvaard.
Bij deze conclusie betrekt het hof ook het feit dat de ontmoeting met [medeverdachte 10] op het parkeerterrein van de [straatnaam 2] te Amsterdam die ochtend omstreeks 08:07 uur heeft plaatsgevonden, tijdens de werktijd van [verdachte] dus, die daarvoor blijkens zijn Schipholpasregistraties gedurende bijna een uur weg is geweest van het beveiligd gebied op de luchthaven. Zoals hiervoor is overwogen, is het hof gelet op de vastgestelde feiten van oordeel dat [verdachte] bij deze ontmoeting harddrugs aan [medeverdachte 10] heeft overgedragen. [verdachte] heeft, ook ter terechtzitting in hoger beroep, niet willen aangeven wat hij op dat moment, tijdens werktijd, ging doen op de parkeerplaats aan de [straatnaam 2] waar ook [medeverdachte 10] aanwezig was. Daarmee heeft hij geen verklaring gegeven die die de redengevendheid van de hiervoor genoemde vaststellingen heeft ontzenuwd.
Verder betrekt het hof dat [verdachte] heeft erkend dat hij op 16 juli 2018 op verzoek van [medeverdachte 10] betrokken is geweest was bij het veiligstellen en wegbrengen van bagage, om vervolgens een gedeelte van de inhoud daarvan aan [medeverdachte 10] over te dragen (zaaksdossier C11). [medeverdachte 10] heeft verklaard dat [verdachte] hiervoor een aanzienlijk bedrag zou ontvangen. Door de verdediging is ook niet betwist dat [verdachte] zich toen, door op de omschreven wijze te handelen, heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat deze bagage harddrugs bevatte.
Dit acht het hof mede redengevend voor het bewijs dat [verdachte] ook op 21 juni 2018 (ten minste) voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van heroïne en/of cocaïne.
Medeplegen
Ook in dit zaaksdossier moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband, waarbij het hof verwijst naar hetgeen bij de bespreking van zaaksdossier C11 is overwogen over de samenwerking die is vereist om de invoer van verdovende middelen op Schiphol en het verdere transport naar de uiteindelijke ontvanger mogelijk te maken. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] ook bij deze drugsinvoer een uitvoerende rol speelde en een substantiële bijdrage leverde aan de invoer van de harddrugs. Hij heeft samen met [medeverdachte 03] harddrugs van het beveiligde gebied van Schiphol naar de parkeerplaats buiten het beveiligd gebied gebracht, heeft die verdovende middelen in zijn auto meegenomen en heeft deze later die dag tijdens een ontmoeting aan [medeverdachte 10] overgedragen. [medeverdachte 10] stond op zijn beurt in contact met [medeverdachte 08] , die als Schipholmedewerker betrokken was bij het veiligstellen van de harddrugs na aankomst per vliegtuig op Schiphol, en met [medeverdachte 17] aan wie de verdovende middelen werden afgeleverd. Aldus heeft [verdachte] nauw en bewust samengewerkt met [medeverdachte 10] en anderen. Zijn rol was daarbij van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
Overige verweren
De overige door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld.
4.6.
Ten aanzien van zaaksdossier C10 (zaak A, feit 1)
4.6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 1 juli 2018 tezamen en in vereniging met anderen zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
4.6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, voor zover van belang, dat vrijspraak dient te volgen voor het primair ten laste gelegde omdat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat er sprake is geweest van een geslaagde invoer van verdovende middelen; sterker nog, het heeft er alle schijn van dat er toen sprake was van een testzending. Mocht het hof ervan uitgaan dat er wel sprake is geweest van een geslaagde invoer van verdovende middelen kan geen bewezenverklaring voor [verdachte] volgen omdat er geen enkele bijdrage van [verdachte] bij dit feit kan worden vastgesteld. De vermeende ontmoeting met de medeverdachte [medeverdachte 10] op die dag kan niet worden vastgesteld, in elk geval is er geen wettig en overtuigend bewijs dat toen een tas met verdovende middelen zou zijn overgedragen. Het opgenomen telefoongesprek tussen de medeverdachte [medeverdachte 10] en [verdachte] op 16 juli 2018 waarin door de medeverdachte wordt gezegd dat het ‘hetzelfde model is’ en ‘net als vorige keer’ is evenmin voldoende bewijs voor de stelling dat hier wordt gesproken over (de invoer op) 1 juli 2018. Er wordt immers in dat gesprek gesproken over ‘die rode’ terwijl het op 1 juli 2018 om een bruine tas ging. [verdachte] is op 1 juli 2018 weliswaar kort in de ochtend in het beveiligde gebied van Schiphol geweest, maar daarvoor heeft hij een aannemelijke verklaring gegeven, inhoudende dat diensten vaak worden geruild, wat ook door de Operation Bagage Manager bij de [luchtvaartmaatschappij] is bevestigd. Tot slot wijst de verdediging erop dat de medeverdachte [medeverdachte 10] – anders dan ten aanzien van 16 juli 2018 (C11) – heeft verklaard dat [verdachte] niet betrokken was bij het incident op 1 juli 2018.
4.6.3.
Overwegingen van het hof
4.6.3.1.
Feiten
Op 29 juni 2018 belt [medeverdachte 10] met [medeverdachte 17] over een ontmoeting. Om 13:29 uur geeft [medeverdachte 17] aan dat ze er binnen tien minuten zal zijn.
Op 30 juni 2018 stuurt [medeverdachte 15] via WhatsApp een afbeelding aan [medeverdachte 10] , die achteraf niet goed zichtbaar meer te maken is. [medeverdachte 10] stuurt daarop aan [medeverdachte 15] het bericht ‘ [bijnaam 4] send the pic to my other phone’. In een aan [medeverdachte 10] toebehorende Samsung-telefoon is een foto aangetroffen van een (reis)tas met daarnaast een voet van een persoon op een betegelde vloer. De aanmaakdatum van de foto is 30 juni 2018.
Op 30 juni 2018 om 17:15 uur stuurt [medeverdachte 15] via WhatsApp een adres in Almere naar [medeverdachte 10] : [adres 03] .
Om 22:09 uur stuurt [medeverdachte 15] naar [medeverdachte 10] :
NAME [voor- en achternaam]
TAG NO: [tag-nummer]
DESTINATION: ATL
FLIGHT NO [vluchtnummer 02]
POSITION: BULK 5
FLIGHT REG: [vliegtuigregistratienummer 01]
DEPARTURE TIME 2213HRS
Op 1 juli 2018 wordt [medeverdachte 10] om 04:46 uur gebeld door [medeverdachte 08] , die hem zegt ‘je staat ook als rijer’. [medeverdachte 10] antwoordt: “Oke mooi, nog mooier, waarna [medeverdachte 08] zegt: ‘Ik zie je dadelijk’. [medeverdachte 10] belt tien minuten later met [medeverdachte 16] en laat weten dat hij onderweg is.
Uit de Schipholpasgegevens van [medeverdachte 08] blijkt dat hij het beveiligde gebied om 05:13 uur betreedt. [medeverdachte 10] parkeert om 05:22 uur op de personeelsparkeerplaats P44. Om 05:19 uur belt [medeverdachte 10] met [medeverdachte 16] en zegt: “Oke luister, hij komt op half, ik sta bij de bushalte. Als ik het niet haal. Dezelfde… met [merk 01] . Het is bruin, oke?”. Om 05:34 uur belt [medeverdachte 10] met [medeverdachte 08] en zegt: “De bus was een probleem. Ik hoop binnen de halen”. [medeverdachte 08] zegt: “Oke, want hij komt hier he, zeventien he. Zevenenveertig”. Op de vraag van [medeverdachte 10] hoe laat dat is geeft hij aan: “Zevenenveertig op het E-tje. En hier bij ons op E zeventien”. [medeverdachte 10] zegt dat [medeverdachte 08] hem moet ophalen en [medeverdachte 08] antwoordt dat hij dit zal doen. Uit de Schipholpasgegevens van [medeverdachte 10] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol vervolgens betreedt om 05:37 uur.
De vlucht uit Lagos met vluchtnummer [vluchtnummer 01] en registratienummer [vliegtuigregistratienummer 01] is op 1 juli 2018 geland op Schiphol om 05:30 uur. Volgens planning zou de vlucht om 05:46 uur aan de blokken staan bij gate E17. Dit was uiteindelijk al vijf minuten eerder, om 05:41 uur, het geval.
Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:47 uur. [verdachte] was blijkens zijn werkrooster op 1 juli 2018 niet ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol. Samen met [medeverdachte 03] verlaat [verdachte] een klein half uur later, om 06:11 uur, in een [luchtvaartmaatschappij] -voertuig het beveiligd gebied. Om 06.27 uur betreedt [medeverdachte 03] , nu zonder [verdachte] , het beveiligd gebied weer.
[medeverdachte 10] (met nummer [telefoonnummer 36] ) en [verdachte] (met nummer [telefoonnummer 11] ) hebben die dag tussen 05:15 uur en 06:03 uur tienmaal telefonisch contact met elkaar. Het telefoonnummer dat [medeverdachte 10] gebruikt is een dag eerder voor het eerst aangemeld bij de telecomprovider. Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers in de periode van 30 juni 2018 tot en met 13 juli 2018 blijkt dat zij met deze telefoonnummers nagenoeg alleen met elkaar hebben gebeld.
Om 12:26 uur zoekt [medeverdachte 15] via WhatsApp belcontact met [medeverdachte 10] .
Uit de Schipholpasgegevens van [medeverdachte 10] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol verlaat om 14:37 uur. Tien minuten later wordt [medeverdachte 10] door [medeverdachte 15] gebeld. [medeverdachte 15] vraagt: “Hoe laat vertrekt ze, als de dame ergens heen wil, hoe laat?” [medeverdachte 10] antwoordt: “Ik ben gewoon op haar aan het wachten. Je weet dat […] ga ik naar haar”. [medeverdachte 15] vraagt: “Hoe laat? 45 minuten?” [medeverdachte 10] bevestigt dit. Om 14:51 uur belt [medeverdachte 10] vervolgens met [verdachte] .
Om 14:58 uur verlaat [medeverdachte 10] met zijn [automerk 01] de personeelsparkeerplaats P30 op de luchthaven Schiphol. Uit de gegevens van het in deze auto geplaatste peilbaken blijkt dat de [automerk 01] naar de [straatnaam 3] rijdt en daar parkeert om 15:20 uur. Deze locatie is in de directe omgeving van de woning van [verdachte] aan de [straatnaam horend bij woonadres verdachte] . Na veertig minuten vertrekt de [automerk 01] naar Almere.
Om 16:23 uur belt [medeverdachte 10] met [medeverdachte 17] en zegt haar dat hij hier in de [straatnaam 4] is. [medeverdachte 17] antwoordt dat ze eraan komt. Om 16:28 uur parkeert de [automerk 01] van [medeverdachte 10] gedurende zeven minuten aan de [straatnaam 5] in Almere. Deze locatie is in de directe omgeving van de [straatnaam 6] te Almere, waar [medeverdachte 10] en [medeverdachte 17] zijn aangehouden op 16 juli 2018. Dit adres ligt tevens in de directe omgeving van [adres 03] [2] , het adres dat [medeverdachte 10] de avond tevoren via WhatsApp heeft ontvangen van [medeverdachte 15] .
4.6.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C10 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 1 juli 2018.
[medeverdachte 10] heeft tijdens de verhoren bij de KMar verklaard dat hij op 1 juli 2018 tezamen met [medeverdachte 15] en [medeverdachte 17] betrokken is geweest bij de invoer van een tas met vermoedelijk verdovende middelen. Hoewel door [medeverdachte 10] niet is verklaard over de betrokkenheid van [verdachte] , volgt uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van de zaaksdossiers C11 en C9, dat ook [verdachte] op 1 juli 2018 als medepleger bij deze invoer betrokken is geweest. Net als in zaaksdossier C11 stond [medeverdachte 10] op 1 juli 2018 veelvuldig telefonisch in contact met [verdachte] , die zich die dag kort na aankomst van de betreffende vlucht gedurende enige tijd binnen het beveiligde gebied van Schiphol heeft bevonden terwijl hij die dag geen dienst had. Het contact tussen beiden vond plaats met telefoonnummers die beide pas op de dag ervoor, dan wel kort daarvoor geactiveerd waren en die, zo blijkt uit de historische verkeersgegevens, nagenoeg enkel zijn gebruikt om te bellen met elkaar. Over deze contacten met [medeverdachte 10] en zijn aanwezigheid op Schiphol in de vroege ochtend van 1 juli 2018 heeft [verdachte] ook in hoger beroep geen uitleg gegeven, waarbij hij zich bij de meeste vragen op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Hij heeft enkel in algemene zin verklaard dat hij weleens voor niets naar zijn werk is gekomen en dat het hem daar pas duidelijk werd dat hij niet was ingeroosterd. Aldus heeft [verdachte] niet een verklaring gegeven die de redengevendheid van de hiervoor genoemde feiten ontzenuwt. In zaaksdossier C11 heeft [medeverdachte 10] [verdachte] later op de dag ontmoet bij zijn woning, bij welke gelegenheid [verdachte] een bagagestuk aan [medeverdachte 10] heeft overgedragen. In zaaksdossier C9 heeft tussen hen beiden eenzelfde overdracht plaatsgevonden op een parkeerterrein aan de [straatnaam 2] te Amsterdam. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, is het hof ook in zaaksdossier C10 van oordeel dat [verdachte] een bagagestuk heeft overgedragen aan [medeverdachte 10] , die in de middag van 1 juli 2018 gedurende veertig minuten heeft geparkeerd nabij de woning van [verdachte] en heeft verklaard dat hij denkt bij [verdachte] te zijn geweest, en dat het dit bagagestuk was dat [medeverdachte 10] vervolgens in Almere aan [medeverdachte 17] heeft overgedragen.
Voor het door de verdediging geopperde scenario van een ‘testzending’ bevat het dossier geen aanknopingspunten. De door de raadsman bedoelde punten zijn daartoe onvoldoende. Een aanwijzing dat het juist níet om een testzending ging zijn de ontmoetingen die op 1 juli buiten Schiphol hebben plaatsgevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte 10] en vervolgens tussen [medeverdachte 10] en [medeverdachte 17] . Zou slechts sprake zijn geweest van een testzending, dan had het volstaan om het bagagestuk op Schiphol te onderkennen en zou dit vervolgens niet daadwerkelijk op de verboden wijze van airside naar landside hoeven te worden vervoerd, met als doel deze bij [medeverdachte 17] af te leveren. Ook het feit dat deze verboden handelingen, met alle risico’s op ontdekking van dien, hebben plaatsgevonden, bevestigt dat het in dit geval een zending met harddrugs betrof.
Het hof verwijst naar hetgeen bij de bespreking van de zaaksdossiers C11 en C9 is overwogen met betrekking tot de verlengde invoer en de inhoud van de zending. De handelwijze in zaaksdossier C10 komt op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van C11, zodat het bewijs in die zaak van de aanwezigheid van heroïne als schakelbewijs zal worden gebruikt in zaaksdossier C10 voor de vaststelling dat sprake is geweest van harddrugs in de zin van cocaïne en/of heroïne.
Zoals hiervoor is overwogen is bewezen dat [verdachte] op 21 juni 2018 (in zaaksdossier C9) ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van heroïne en/of cocaïne. Dit opzet had hij dus ook op de invoer die tien dagen later, op 1 juli 2018, plaatshad en waarbij hij opnieuw en op vergelijkbare wijze een koffer met harddrugs aan [medeverdachte 10] overdroeg.
Het hof verwijst naar hetgeen bij de bespreking van de zaaksdossiers C11 en C9 is overwogen over het medeplegen. Uit deze overwegingen, toegespitst op de feiten in zaaksdossier C9, volgt dat sprake is geweest van medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 1 juli 2018.
De overige door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten die hiervoor zijn besproken. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld.
4.7.
Ten aanzien van zaaksdossier C16 (zaak B, feiten 2 en 3)
4.7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de in zaak B, onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen, nu de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en door de verdediging op dit punt ook geen verweer is gevoerd.
4.7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van deze verdenkingen gerefereerd aan het oordeel van het hof.
4.7.3.
Oordeel van het hof
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C16 (waaronder de bekennende verklaring van de verdachte), zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest, is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich op 24 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en een katapult.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in zaak A:
feit 1 (zaaksdossier C10)primair
hij op 1 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C11)primairhij op 16 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 27.412 gram van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne,
in zaak B:
feit 1 (zaaksdossier C9)primair
hij op 21 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C16)
hij op 24 juli 2018 te Amsterdam een wapen van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht (een stroomstootwapen), voorhanden heeft gehad;
feit 3 (zaaksdossier C16)
hij op 24 juli 2018 te Amsterdam een wapen van categorie I, onder 6° van de Wet wapens en munitie, te weten een katapult, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 primair en in zaak B onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Het in zaak B onder 3 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 61 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er van (bloot) opzet geen sprake is geweest; sterker nog, de verdachte heeft in zijn contact met de medeverdachte [medeverdachte 10] de boot willen afhouden. Hij is uiteindelijk gezwicht, maar heeft nooit zelf de intentie gehad om betrokken te raken bij de invoer van verdovende middelen via de luchthaven Schiphol. Gedurende 24 jaar heeft hij met veel plezier op Schiphol gewerkt. Hij heeft zich nooit ingelaten met criminele activiteiten. Er is sprake geweest van een enkele fout die heel veel gevolgen heeft gehad en de verdachte is vervolgens in een diep dal geraakt waar hij langzaam weer uitkruipt. Inmiddels heeft hij een nieuw bestaan opgebouwd en heeft hij een eenmanszaak die zich richt op [werkzaamheden] op Schiphol. Bij een langdurige gevangenisstraf zullen zijn inkomsten stoppen en zal hij ook zijn koopwoning verliezen. Nu de verdachte first offender is en na zijn aanhouding slechts één keer een verkeersovertreding heeft begaan, is een langdurige detentie niet passend. De verdediging wijst op de rapportage van de reclassering waarin wordt gesteld dat het recidiverisico laag is en er geen problematiek is geconstateerd op leefgebieden.
Mocht het hof tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf overgaan, is een straf van niet meer dan twintig maanden op zijn plaats.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van heroïne en/of cocaïne. Gelet op de stukken uit het dossier gaat het hof ervan uit dat de verdovende middelen bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit. (Internationale) organisaties die bij de handel in harddrugs betrokken zijn, plegen bovendien veelvuldig misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van de middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren. Het hof beschouwt de invoer van harddrugs in handelshoeveelheden dan ook als een zeer ernstig strafbaar feit.
De rol van de verdachte
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen en een katapult, alsmede het drie maal medeplegen van de invoer van harddrugs. De verdachte is daarbij medeverantwoordelijk geweest voor het vervoer van de verdovende middelen van het beveiligde deel van de luchthaven naar buiten (C9 en C10) en het vervoer en/of het bewaren van de verdovende middelen voor overdracht buiten Schiphol (C9, C10 en C11). Ook heeft de verdachte in de zaak C11 verdovende middelen afgeleverd aan een derde buiten Schiphol. Voor de uitvoering van zijn taken heeft de verdachte ontmoetingen gehad en contact onderhouden met medeverdachten. Hiermee heeft verdachte herhaaldelijk aanzienlijke uitvoerende taken binnen de keten volbracht. Als [luchtvaartmaatschappij] -medewerker heeft de verdachte bovendien een wezenlijke rol gehad bij het plegen van deze feiten, omdat hij door het gebruik van zijn Schipholpas buiten de douane om toegang had tot delen van het beveiligde terrein van Schiphol. Hij heeft misbruik gemaakt van die positie en heeft met dit handelen een bijdrage geleverd aan de vermenging van legale en criminele activiteiten. Deze vervaging van boven- en onderwereld heeft een ondermijnende invloed op de samenleving. De verdachte had voor die gevolgen geen oog en was kennelijk uit op eigen financieel gewin.
Strafdoelen en strafmodaliteit
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en het daarmee samenhangende strafdoel kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale en speciale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn voor het hof geen aanleiding om tot een lichtere strafmodaliteit te komen
Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS
Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt het hof nog het volgende. De rechtbank heeft in de strafmaatoverweging niet gerefereerd aan de zogenaamde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Ook uit de hoogte van de opgelegde straf lijkt te volgen dat de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten niet als uitgangspunt heeft genomen. Deze oriëntatiepunten worden binnen de rechtspraak landelijk tot stand gebracht, waarbij beslissingen van rechters in het verleden als leidraad gelden. Zij zijn geformuleerd om te bevorderen dat rechters bij de straftoemeting van veel voorkomende strafbare feiten dezelfde, en de in de rechtspraak als passend beoordeelde uitgangspunten hanteren. Het hof hecht aan dit streven naar rechtseenheid, omdat het de gelijke behandeling van verdachten bevordert.
Ook ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen en de rol van de verdachte in de organisatie. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. De transporten vonden plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen. Essentieel onderdeel van deze werkwijze was de betrokkenheid van personen die door hun werk toegang hadden tot beveiligde delen van Schiphol. De verdachte heeft deze bijdrage geleverd en reeds daarmee een wezenlijke rol in de keten vervuld. Daarnaast heeft hij belangrijke organisatorische taken op zich genomen.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ruim 27 kilo harddrugs (zaak C11). Daarom neemt het hof een gevangenisstraf van 77 maanden als vertrekpunt. Daar komt bij dat de verdachte zich nog twee maal schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van onbekende hoeveelheden. Gelet op het verloop van die transporten in samenhang met de inhoud van het dossier gaat het hof er vanuit dat ook in die zaken handelshoeveelheden zijn ingevoerd. Vanwege de kosten die een dergelijk transport met zich brengt en de risico’s (ook strafrechtelijk) die hieraan verbonden zijn, moeten dit substantiële hoeveelheden verdovende middelen zijn geweest. Het hof acht in beginsel een gevangenisstraf van 95 maanden passend en geboden. De door de verdediging aangevoerde omstandigheden zijn voor het hof geen aanleiding om de straf te matigen. De ernst van de gepleegde feiten en de rol die de verdachte daarin heeft gespeeld, maken dat het hof geen ruimte ziet om gehoor te geven aan het verzoek van de verdachte om een kortdurende straf op te leggen zodat hij zijn bedrijf kan behouden.
Het voorgaande betekent dat het hof een hogere straf als uitgangspunt gebruikt dan de rechtbank heeft gedaan (72 maanden) en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft bij het formuleren van zijn eis aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf als uitgangspunt heeft genomen. Hierboven heeft het hof reeds overwogen waarom het hof het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt niet overneemt.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de hoogte van de eventueel op te leggen straf en de afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten door de rechtbank ter terechtzitting niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 24 juli 2018. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met bijna 29 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 22 december 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 95 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 85 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair en 2 primair en in zaak B onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
85 (vijfentachtig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
BIJLAGE 1 – DE TENLASTELEGGINGEN
in zaak A:
feit 1 (zaaksdossier C10)
primair
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk vervoerd en/of afgeleverd, althans opzettelijk aanwezig gehad, een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 26 juni 2018 tot en met 01 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Almere, althans in Nederland, en/of Nigeria en/of elders in Afrika, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en/of tijdstip en/of locatie van aankomst van een zending verdovende middelen en/of
- een sms bericht gestuurd/ontvangen met informatie over en een foto van de te onderscheppen reizigersbagage (met verdovende middelen) en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol en/of in Almere om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) bewaren en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar of in de omgeving en/of in Almere aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of zich door een mededader (op of nabij airside) op laten halen en/of een mededader (op of nabij airside) opgehaald en/of
- ( (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of in ontvangst genomen en/of bewaard en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren en/of het in ontvangst nemen van voornoemde reizigersbagage en/of
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
feit 2 (zaaksdossier C11)
primair
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk vervoerd en/of afgeleverd, althans opzettelijk aanwezig gehad,
  • 27.412 gram, althans en hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
  • een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Almere, althans in Nederland, en/of Nigeria en/of elders in Afrika, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en/of tijdstip en/of locatie van aankomst van een zending verdovende middelen en/of
- vluchtnummer, containernummer, tagnummer en kleur (via WhatsApp) doorgegeven;
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op / in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam en/of in Diemen en/of in Almere om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of in ontvangst te (laten) nemen en of te (laten) bewaren en/of te (laten) verdelen/splitsen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich aldaar en/of elders gereed gehouden voornoemde reizigersbagage in ontvangst te nemen en/of voornoemde reizigersbagage in ontvangst genomen en/of
- voornoemde (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of afgeleverd en/of in ontvangst genomen en/ verder vervoerd en/of de inhoud verdeeld/gesplitst en/of een deel daarvan overgedragen en/of ontvangen en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren en/of het in ontvangst nemen van voornoemde reizigersbagage en/of
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
in zaak B:
feit 1 (zaaksdossier C9)
primair
hij op of omstreeks 21 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk vervoerd en/of afgeleverd, althans opzettelijk aanwezig gehad, een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 17 juni tot en met 21 juni 2018 te Schiphol en/of de gemeente Amsterdam en/of te Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en/of tijd van aankomst van een zending verdovende middelen en/of het ruilen van diensten tegen die datum en/of
- een foto van reizigersbagage (met verdovende middelen) verstuurd en/of ontvangen en/of voorhanden en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar of in de omgeving en/of in Almere aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- ( (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of in ontvangst genomen en/of bewaard en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren en/of in ontvangst nemen van voornoemde reizigersbagage en/of
- een afleveradres doorgegeven en/of zich op dit adres opgehouden en/of
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
feit 2 (zaaksdossier C16)
hij op of omstreeks 24 juli 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie II onder 5°, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, niet zijnde een medisch hulpmiddel (een stroomstootwapen), voorhanden heeft gehad;
feit 3 (zaaksdossier C16)
hij op of omstreeks 24 juli 2018 te Amsterdam, een wapen van categorie I, onder 6° van de Wet wapens en munitie, te weten een katapult voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.
2.Blijkens de openbare bron Google Maps, te raadplegen op het internet via www.google.com/maps.