4.6.1.Ten aanzien van zaaksdossier C4 (zaak A, feit 1)
4.6.1.1.
Feiten
Op 18 mei 2018 om 11:10 uur treft de douane op Schiphol, in de bagagekelder ter hoogte van loskade 22, een blauwe rolkoffer aan met daarin 21 pakketten met ruim 21 kilogram cocaïne. Deze koffer is afkomstig van vlucht [vluchtnummer 1] vanuit Bogota, Colombia, met bestemming Hong Kong via vlucht [vluchtnummer 2] om 17:20 uur.
Die dag belt [verdachte] om 14:02 uur vanaf Schiphol met [medeverdachte 06] en vraagt hem of hij aan het werk is. [medeverdachte 06] beaamt dit en zegt desgevraagd dat hij tot half drie werkt. Daarop geeft [verdachte] aan dat het kan zijn dat hij hem belt, waarop [medeverdachte 06] zegt: “Oke [bijnaam 01] , ik ben immers toch hier.” Twee minuten later belt [verdachte] , die op dat moment op Schiphol is, met [medeverdachte 14] , die thuis is, en vraagt hem of hij ‘deze kant op wil komen’, waarop [medeverdachte 14] hem vraagt of [verdachte] diens huis bedoelt. [verdachte] zegt: “Nee, naar die dinges”. [medeverdachte 14] zegt dat hij wel kan komen. De auto van [medeverdachte 14] passeert vervolgens om 14:26 uur en 14:29 uur verkeerscamera’s bij Schiphol. Om 14:34 uur bellen [verdachte] en [medeverdachte 14] elkaar – waarbij [verdachte] nog altijd op de luchthaven Schiphol is en [medeverdachte 14] gelet op hiervoor vermelde camerabeelden eveneens – en zegt [medeverdachte 14] desgevraagd dat hij zijn auto heeft geparkeerd ‘waar je altijd de auto parkeert’. [verdachte] antwoordt dat hij eraan komt.
Om 15:18 uur wordt de hiervoor genoemde blauwe rolkoffer afkomstig van vlucht [vluchtnummer 1] op bagageband 25 gestort. Door het onderzoeksteam zijn de aangetroffen pakketten cocaïne verwisseld voor pakketten papier en ongeveer 2 gram cocaïne, voorzien van een briefje met de tekst dat de originele pakketten met vermoedelijk verdovende middelen door het onderzoeksteam in beslag zijn genomen.
Om 15:25 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 06] en zegt hem: “Ga maar met spoed naar 31 […] hij staat te wachten”. [medeverdachte 06] zegt dat dat goed is. Meteen daarna belt [verdachte] , met de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 49] (hierna: [telefoonnummer 49] ) en zegt hem: “ [bijnaam 01] iemand van ehh [schoonmaakbedrijf] kome, ik ben buite. Hij komt naar jou toe”. [verdachte] zegt, gevraagd naar de kleur: “Oranje kleur met ‘ [letter] ’”.
Om 15:28 uur passeert de auto van [medeverdachte 14] de verkeerscamera bij de Rijkerstreek te Schiphol, ter hoogte van de personeelsparkeerplaats P30.
Om 15:30 uur wordt [verdachte] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 49] , wiens zendmastlocatie op dat moment de D-pier op Schiphol is. [verdachte] zegt desgevraagd tegen de gebruiker van [telefoonnummer 49] dat hij eraan komt, dat hij bijna bij hem is en ‘kijk witte’. Om 15:35 uur rijdt een witkleurige auto voorzien van een rood-/oranjekleurige ‘ [letter] ’ op het beveiligde gedeelte van de luchthaven ter hoogte van gate D4, in de richting van de oplopende gatenummers, waaronder ook D31. Ongeveer op hetzelfde moment belt [verdachte] met de gebruiker van [telefoonnummer 49] en vraagt hem of hij er al is, waarop de gebruiker met nummer [telefoonnummer 49] ontkennend reageert. [verdachte] zegt dat hij hem gaat bellen. Direct daarna belt [verdachte] met [medeverdachte 06] en zegt [medeverdachte 06] dat hij daar over één minuut is, waarop [verdachte] zegt: “Maar luister, het is 31 of 28, maar ik denk dat het 31 is”. [medeverdachte 06] zegt vervolgens: “Haa, hij heeft mij gezien, hij heeft mij gezien, hij komt achter mij aan”.
Om 15:38 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 14] en zegt hem dat ‘hij’ eraan komt, waarop [medeverdachte 14] zegt dat dat goed is.
Om 15:41 uur rijdt deze witte bedrijfsauto bij de D-pier in de richting van doorlaatpost 60. Om 15:43 uur biedt [medeverdachte 06] bij deze doorlaatpost zijn Schipholpas aan en verlaat hij het beveiligde gebied als bestuurder van de witte bedrijfsauto.
Om 15:52 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 06] en zegt [medeverdachte 06] hem desgevraagd dat het is ‘geklaard’. Op dat moment is de zendmastlocatie van zowel de door [medeverdachte 06] als de door [verdachte] gebruikte telefoon de E. van de Beekstraat te Schiphol. Vrijwel direct hierna, om 15:53 uur, wordt [verdachte] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 49] , die hem vraagt of alles goed is, hetgeen [verdachte] beaamt, waarna ze afspreken elkaar die avond op de ‘zelfde’ plek te zien.
Om 16:09 uur passeert de auto van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op de Middenweg te Amsterdam.
Om 16:15 uur is door het onderzoeksteam bij bagageband 25 gezocht naar de genoemde blauwe rolkoffer, maar deze is niet meer aangetroffen.
Om 21:53 uur rijdt [verdachte] van zijn woning naar de woning van [medeverdachte 14] . Om 22:08 uur stapt [verdachte] bij [medeverdachte 14] in de auto, waarna zij wegrijden. Om 22:11 uur hebben [verdachte] en de gebruiker van [telefoonnummer 49] telefonisch contact en bespreken zij de plek waar zij elkaar zullen ontmoeten. Om 22.32 uur geeft [verdachte] aan de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 49] door dat hij voor de [winkel] is. [verdachte] stapt op hetzelfde moment uit de auto en maakt contact met twee onbekend gebleven mannen. Zij stappen vervolgens allen in de auto van [medeverdachte 14] en rijden naar de Kinkerstraat. Daar aangekomen stapt een van de onbekend gebleven mannen uit de auto van [medeverdachte 14] en pakt uit diens kofferbak een blauwe rolkoffer en loopt ermee weg.
Op 19 mei 2018 om 00:43 uur wordt [verdachte] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 49] , die hem zegt dat er een ‘groot probleem’ is en dat ze elkaar morgen zien om even te praten.
[medeverdachte 06] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij in de zomer van 2018 heeft geholpen bij de invoer van verdovende middelen, door een paar keer een koffer mee te nemen en weg te voeren. Hij reed dan in zijn bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] naar de D-pier, iemand gooide de koffer in zijn auto, hij reed dan in zijn auto het beveiligd gebied af en droeg de koffer over aan een man die [medeverdachte 14] wordt genoemd. Hij zou rond de tweeduizend euro per keer krijgen van [verdachte] .
[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij een aantal keren buiten het beveiligde gebied heeft geholpen om koffers verder te transporteren door deze ergens heen te brengen. [verdachte] had hem om hulp gevraagd.
[verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om ‘behulpzaam’ te zijn door koffers af te geven.
4.6.1.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor weergeven feiten volgt dat de koffer die [verdachte] en [medeverdachte 14] in de avond van 18 mei 2018 naar de Kinkerstraat in Amsterdam hebben vervoerd en die vervolgens door één van de onbekend gebleven mannen is meegenomen, dezelfde koffer is als de koffer van vlucht [vluchtnummer 1] waarin de cocaïne door de douane is aangetroffen en die daarna – voorzien van de pakketten papier en het briefje van het onderzoeksteam met de mededeling over de inbeslagname – is teruggeplaatst in het bagagesysteem. In beide gevallen ging het immers om een blauwe koffer en degene aan wie de koffer uiteindelijk is afgeleverd, de gebruiker van [telefoonnummer 49] , berichtte korte tijd later dat er een groot probleem was, namelijk, zo begrijpt het hof, dat de cocaïne niet meer aanwezig was. Door de verdachte is dit overigens ook niet betwist.
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne stelt het hof voorop dat, zoals ook door de advocaat-generaal is opgemerkt, het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol op grote schaal harddrugs zoals cocaïne Nederland worden ingevoerd, onder meer door deze in bagage te verstoppen. Uit de hiervoor weergegeven feiten volgt dat [verdachte] tegen betaling, heimelijk en in strijd met de op Schiphol geldende procedures, koffers heeft laten onderscheppen en buiten het zicht van de douane en de andere autoriteiten van airside heeft laten wegvoeren, waarbij hij voor de feitelijke uitvoering anderen inschakelde. Onder deze omstandigheden geldt dat [verdachte] , die als medewerker van Schiphol op de hoogte moet zijn geweest van de geldende voorschriften voor de controle van ingevoerde bagage, de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke kans op de invoer van harddrugs bewust heeft aanvaard. Dit betekent dat [verdachte] ten minste voorwaardelijk opzet heeft gehad op de invoer van cocaïne. Het verweer over het ontbreken van opzet slaagt dus niet.
Uit de hiervoor weergegeven feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C4 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de invoer van cocaïne op 18 mei 2018. Het in zaak A onder 1 primair ten laste gelegde kan dus bewezen worden verklaard.
4.6.2.Ten aanzien van zaaksdossier C5 (zaak B, feit 1)
4.6.2.1.
Feiten
Op 19 mei 2018 om 20:57 uur belt [medeverdachte 01] naar [verdachte] en zegt hem: “Ik heb alles gekregen voor de kinderen ze kom morgen ja. Half vijf, vijf uur zo ja”, waarop [verdachte] zegt dat dat goed is en ze bespreken waar het beter is: ‘31 of 28’. [medeverdachte 01] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat als hij ‘kinderen’ zegt, [verdachte] weet dat er iets gaat gebeuren. Daarnaast heeft [medeverdachte 01] verklaard dat, als werd verteld dat er morgen een zending zou komen, hij met [verdachte] contact moest opnemen om te kijken of hij aan het werk zou zijn.
Om 21:00 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 05] en vraagt hem: “Laten we morgen euhh om drie uur zo euhh zo rond vijf uur, oke?” en stelt hem voor elkaar vooraf te ontmoeten, waarop [medeverdachte 05] antwoordt dat dat goed is.
Op 20 mei 2018 om 13:20 uur bellen [medeverdachte 05] en [verdachte] met elkaar en maken ze een afspraak om drie uur à half vier. [medeverdachte 05] vraagt [verdachte] of er nog nieuws is ‘van de dinges, van de klus / het werk’, waarop [verdachte] zegt ‘akkoord’ en dat ze elkaar zien.
Om 14:07 uur belt [medeverdachte 01] naar [verdachte] en zegt hem dat het vier uur kan zijn, vier tot vijf, waarna ze afspreken dat [medeverdachte 01] [verdachte] zal bellen vanaf vier uur.
Om 14:35 uur belt [medeverdachte 05] [verdachte] en ze spreken om half vier af bij de [restaurant] waar ze ‘altijd eten’.
Om 14:42 uur belt [medeverdachte 01] [verdachte] en vraagt hem alsjeblieft nu te komen, bij D28, omdat ‘hij vroeg komt’. [medeverdachte 01] heeft hierover tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat de [luchtvaartmaatschappij] -jongens, die hem hadden gezegd dat ‘er iets naar buiten zou komen’, hem ook hadden gezegd dat het misschien wat eerder zou komen. [verdachte] zegt dat hij nu nog buiten (het hof begrijpt: op landside) is en dat hij gaat bellen. Direct aansluitend belt [verdachte] [medeverdachte 05] en zegt hem: “De vriend is nu aangekomen, hij staat te wachten”, waarop [medeverdachte 05] zegt dat hij gelijk komt. Vervolgens belt [medeverdachte 01] in twee minuten tijd twee keer naar [verdachte] om te vragen waar hij is en dat hij snel moet komen. [verdachte] belt aansluitend op zijn beurt [medeverdachte 05] met hetzelfde verzoek. [medeverdachte 14] zegt in dit gesprek op de achtergrond dat [verdachte] moet zeggen dat ze aan het wachten zijn. Ook zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 05] dat hij, als hij binnen is, dat meteen aan [verdachte] moet doorgeven.
Om 14:52 uur passeert de auto van [medeverdachte 14] de verkeerscamera’s bij afrit 2 van de luchthaven Schiphol. Op dat moment wordt [verdachte] door [medeverdachte 01] gebeld en zegt [verdachte] dat hij er bijna is, waarop [medeverdachte 01] zegt: “28 he”. Enkele minuten later informeert [medeverdachte 01] bij [verdachte] met de vraag waar hij is en een minuut later zegt [verdachte] ‘bij security komt eraan’ kennelijk doelend op [medeverdachte 05] die zoals hierna blijkt op dat moment airside oprijdt. Drie minuten later zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 01] ‘twee minuten’.
Om 15:02 uur belt [verdachte] [medeverdachte 05] die zegt dat hij nu naar binnen (het hof begrijpt: naar airside) gaat. [medeverdachte 05] rijdt om 15:07 uur met een witte bedrijfsauto van het merk [automerk 01] met het opschrift ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ en kenteken [kenteken 01] airside op. [verdachte] zegt [medeverdachte 05] dat hij moet opschieten want ‘hij’ is aan het wachten.
Om 15:08 uur rijdt [verdachte] in de directe omgeving van gate D28. Hij belt dan met [medeverdachte 05] en zegt dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 05] binnen (het hof begrijpt: op airside) is. [verdachte] geeft hem aanwijzingen waar hij naar toe moet gaan en zegt dat zijn neef daar staat te wachten. Om 15:10 uur belt [medeverdachte 01] met [verdachte] , zegt dat hij bijna bij [verdachte] is en: ‘witte auto, kijk witte auto’. Twee minuten later wordt [verdachte] door [medeverdachte 05] gebeld en zegt [verdachte] hem dat hij [medeverdachte 05] kan zien en dat ‘hij’ eraan komt. [medeverdachte 01] belt vervolgens twee keer achter elkaar met [verdachte] om te zeggen dat hij eraan komt. Om 15:15 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 05] en zegt: “Hij komt er aan”, waarop [medeverdachte 05] zegt: “Het is toch die zwarte jongen?” [verdachte] zegt dat als [medeverdachte 05] ‘het’ heeft gekregen hij dat aan [verdachte] moet doorgeven en dat hij – [verdachte] – staat te kijken. Om 15:18 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 05] en [medeverdachte 05] zegt: “hij is er, ik zie hem”.
Om 15:19 uur stopt de [automerk 01] in de directe omgeving van gate D28, naast een bagagetrekker met aanhanger met opschrift ‘ [grondafhandelingsbedrijf 2] ’. [medeverdachte 01] stapt van deze bagagetrekker, pakt een zwarte koffer uit de aanhanger en legt deze koffer in de [automerk 01] . De [automerk 01] rijdt weg. Op hetzelfde moment belt [medeverdachte 05] met [verdachte] en zegt: “Het is oké”, waarna [verdachte] zegt: “Kom jij maar, we gaan naar beneden”. Om 15:20 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 14] en zegt hem: “Hij komt eraan, wees op je hoede” en [medeverdachte 14] zegt dat hij aan het wachten is.
Om 15:24 uur verlaat [medeverdachte 05] airside via doorlaatpost 90 en belt hij [verdachte] om hem te zeggen dat hij nu naar ‘buiten’ (het hof begrijpt: landside) gaat. [verdachte] geeft aan dat dat akkoord is. Direct daarna krijgt [verdachte] telefoon van [medeverdachte 01] die zegt: “Vrouw thuis he”, waarop [verdachte] [medeverdachte 14] belt en hem zegt: “Zijn vrouw schijnt thuis te zijn”.
Om 15:38 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 01] en zegt hem: “Kleine tien minuut” en [medeverdachte 01] zegt: “Bij vrouw” en [verdachte] zegt: “Voor deur wachten jou vrouw zeg het tegen er”.
[medeverdachte 01] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij met anderen heeft samengewerkt om een koffer buiten het beveiligde gebied van Schiphol te brengen. Hij heeft drieduizend euro gekregen voor zijn bijdrage. [luchtvaartmaatschappij] -medewerkers hebben de koffer in zijn bagagetrekker gezet. Hij heeft de tas vervolgens in een auto geplaatst. Tijdens het verhoor bij de KMar heeft [medeverdachte 01] toegelicht dat de rol van [verdachte] was om de bagage naar buiten (het hof begrijpt: buiten airside) te brengen om en naar de eigenaar te brengen. [medeverdachte 01] heeft [verdachte] voor zijn werkzaamheden twee keer een envelop gegeven met geld.
[verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [verdachte] heeft verder verklaard dat zijn neef [medeverdachte 14] er ook wel eens bij was.
[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [verdachte] te helpen.
4.6.2.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C5 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018.
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
In zaaksdossier C5 is de koffer niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten ten aanzien hiervan in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Er is dan ook niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was. Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, indien op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Die conclusie is in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is het volgende van belang.
Uit het procesdossier volgt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de airbagmethode waarbij via de luchthaven Schiphol met betrokkenheid van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside werd vervoerd. Ook in de onderhavige zaak is van die methode gebruik gemaakt. Voor [verdachte] geldt dat is komen vast te staan dat, zoals hiervoor is overwogen, hij zich op 18 mei 2018 – dus twee dagen vóór de invoer in de onderhavige zaak – heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ruim 21 kilo cocaïne (zaaksdossier C4). Ook op 6 juni 2018 heeft [verdachte] , zoals hierna zal blijken bij de bespreking van zaaksdossier C8, met anderen harddrugs – elf kilo heroïne – ingevoerd. Op 13 augustus 2018 is [verdachte] ten slotte, zoals hierna bij de bespreking van zaaksdossier C14 aan de orde zal komen, aangehouden nadat er in zijn auto acht kilo heroïne was aangetroffen. [verdachte] werkte in de zaaksdossiers C4, C5 en – zoals hierna zal worden besproken – C7 steeds op dezelfde wijze samen met [medeverdachte 14] , waarbij [verdachte] [medeverdachte 14] van informatie voorzag en aanstuurde en [medeverdachte 14] vervolgens op landside de zending in ontvangst nam en wegvoerde. [verdachte] was in al deze zaaksdossiers steeds degene die in contact stond met een opdrachtgever. De communicatielijnen verlopen in zaaksdossier C5 op vergelijkbare wijze als in de zaaksdossiers C4, C7 en C8. Voorts is zeer opmerkelijk dat in de gevoerde gesprekken waarin locaties en tijdstippen worden genoemd en afgesproken, de gespreksdeelnemers kennelijk steeds aan een enkel woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen.
Dit alles acht het hof mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] in zaaksdossier C5 ten laste gelegde. De handelwijze met betrekking tot dit feit komt op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van de zaaksdossiers C4, C7 en C8. Onder deze omstandigheden kan het bewijs in de zaaksdossiers C4 en C8 ter zake van de aanwezigheid van harddrugs als schakelbewijs worden gebruikt in zaaksdossier C5 voor de vaststelling dat ook hier sprake is geweest van harddrugs in de zin van cocaïne en/of heroïne. Daarnaast hecht het hof nog enige waarde aan de omstandigheid dat de verdachte ook op 13 augustus 2018 (C14) betrokken is geweest bij de invoer van harddrugs, te weten 8 kilogram heroïne.
Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van de verdachten op 20 mei 2018 betrekking hadden op de invoer van cocaïne en/of heroïne.
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018 beantwoordt het hof bevestigend. Het hof verwijst voor de motivering hiervan naar hetgeen hierover bij de bespreking van zaaksdossier C4 is overwogen.
4.6.3.Ten aanzien van zaaksdossier C7 (zaak B, feit 2)
4.6.3.1.
Feiten
Op 31 mei 2018 om 19:17 uur belt [medeverdachte 01] met [verdachte] en noemt ‘zondagochtend 10 uur’, waarop [verdachte] zegt dat dat goed is.
Op 1 juni 2018 om 08:29 uur zendt [verdachte] [medeverdachte 06] een sms met de vraag of hij zondag werkt, waarop [medeverdachte 06] direct bevestigend antwoordt.
Op 2 juni 2018 om 21:37 uur stuurt [verdachte] [medeverdachte 14] een sms met de tekst: “Niet vergeten, morgen tussen 09:45 en 10:00 uur”. Gelijk aansluitend bellen beiden en bespreken ze onder meer:
[medeverdachte 14]: Hij kan mogelijk ook bellen, zei die, in verband met morgen.
[verdachte]: Welke? Die van vorige keer?
[medeverdachte 14]: Die van vorige keer, ha.
[verdachte]: Het is oke als hij belt, maar euuuhhh (
praat fluisterend) we krijgen morgen tussen kwart voor tien en tien uur.
[medeverdachte 14]: Akkoord, akkoord!
[verdachte]: Gasten, twee tal!
[medeverdachte 14]: Akkoord.
[verdachte]: Luister, weet je ook waar? Hoog waarschijnlijk moet je achter de dinges staan, het komt gelijk van de andere kant, niet vanaf dezelfde plek, maar van de andere kant.
[medeverdachte 14]: Akkoord.
[verdachte]: Sta achter het benzinestation.
[medeverdachte 14]: Akkoord.
Op zondag 3 juni 2018 betreden [verdachte] en [medeverdachte 06] het beveiligd gebied op Schiphol om achtereenvolgens 06:33 uur en 06:48 uur. Om 09:14 uur vraagt [verdachte] per sms aan [medeverdachte 06] of hij op het werk is, wat [medeverdachte 06] direct bevestigt.
Om 09:22 uur belt [medeverdachte 01] met [verdachte] om te zeggen dat hij ‘daar’ om 10 uur gaat parkeren. [verdachte] antwoordt dat dat goed is. Direct daarna belt [verdachte] [medeverdachte 14] en zegt hem dat het over tien minuten aankomt, waarop [medeverdachte 14] zegt dat hij eraan komt.
Om 09:24 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 06] en zegt hem: “ [bijnaam 01] , je moet om tien uur gereed zijn, hij heeft mij zojuist gebeld” en “Kom maar om tien uur richting mij, of, wacht maar om tien uur mijn telefoontje af”. Verder geeft [verdachte] aan [medeverdachte 06] uitleg over de plek waar [medeverdachte 06] moet zijn en [verdachte] zegt dat hij er om tien uur is.
Om 09:42 uur sms’t [medeverdachte 14] naar [verdachte] dat hij er is.
Om 09:56 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 14] zegt: “Ik ben aan de kant waar jij naar buiten zal komen” waarna [verdachte] zegt “Ha, oke, wacht maar, op dit moment…dus spoedig” waarop [medeverdachte 14] zegt: “Akkoord, ik ben aan het wachten”.
Om 10:08 uur belt [verdachte] [medeverdachte 06] en beiden bespreken onder meer:
[verdachte]: Vanaf welke kant zal je gaan als je het hebt opgehaald? Vanaf hier of vanaf de andere kant?
[medeverdachte 06]: Nee, ik zal het vanaf hier geven, [bijnaam 01] .
[verdachte]: Gaat je vanaf hier naar binnen?
[medeverdachte 06]: Hehe.
[verdachte]: Dan euhhhh ... achter het benzinestation, oke?
[medeverdachte 06]: Is goed [bijnaam 01] .
[verdachte]: Hij gaat daar op jou wachten, ik ga het aan hem doorgeven.”
Om 10:09 uur belt [verdachte] [medeverdachte 14] en zegt: “Dinges, euhh, kom maar achter het benzinestation”, waarop [medeverdachte 14] zegt dat het oké is.
Om 10:10 uur belt [medeverdachte 01] [verdachte] en zegt: “ [bijnaam 01] kom, kom, [bijnaam 01] ik hebbe die jongen weghalen dus ehh kom snel! [verdachte] zegt: “ja, ja, ik ben hier wacht”. Meteen hierna belt [verdachte] [medeverdachte 06] en zegt hem: “Het is oke, [bijnaam 01] , ga gelijk naar binnen, ga gelijk naar binnen, het/hij is er aangekomen”. [medeverdachte 06] antwoordt dat het akkoord is en dat hij gaat. Om 10:12 uur belt [verdachte] eerst [medeverdachte 01] en zegt hem: “1 minuut”. Direct daarna belt [verdachte] [medeverdachte 06] en zegt hem: “oke, hij is achter jou” en aansluitend belt [verdachte] [medeverdachte 14] en zegt hem: “hij komt er aan”.
Om 10:14 uur belt [medeverdachte 01] [verdachte] en zegt straks weer ‘voor de andere’ te komen, over tien minuten, een kwartier. [verdachte] zegt desgevraagd dat de ‘zelfde man’ komt, wat [medeverdachte 01] goed vindt. [verdachte] belt aansluitend met [medeverdachte 14] en zegt: “over een kwartier gaan we er nog een ophalen, wacht maar even”. Direct daarna, om 10:16 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 06] en zegt hem met spoed naar binnen te gaan omdat er over tien minuten ‘nog een’ is.
Om 10:20 uur belt [medeverdachte 06] naar [verdachte] en vraagt hem waar de ‘vriend’ is. [verdachte] zegt dat die achter het benzinestation is en dat [medeverdachte 06] hem moet zeggen dat hij moet wachten want de ‘andere komt er ook aan’.
Vervolgens is er tussen 10:21 uur en 10:42 uur telefonisch overleg tussen [verdachte] en [medeverdachte 06] , [verdachte] en [medeverdachte 01] , en [verdachte] en [medeverdachte 14] over wie waar wanneer gaat parkeren. Om 10:38 uur zegt [medeverdachte 06] in een telefoongesprek met [verdachte] : “Het is dus waar we net ook hebben opgehaald?”, wat [verdachte] bevestigt. Om 10:41 uur zegt [medeverdachte 01] tegen [verdachte] : “kom maar bij ehh dinges achtentwintig”, waarna [verdachte] direct [medeverdachte 14] twee keer belt en tegen [medeverdachte 14] zegt: “We gaan het ophalen […] je moet dit eerst ophalen, het komt eraan”. [medeverdachte 01] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat met ‘28’ wordt bedoeld ‘Delta 28’ (het hof begrijpt: gate D28).
Om 10:48 uur belt [medeverdachte 01] [verdachte] en [verdachte] vraagt hem: “ [bijnaam 01] , brenge naar jouw vrouw?” en [medeverdachte 01] antwoordt: “ja, vrouw”. Direct daarna belt [verdachte] [medeverdachte 14] en zegt hem: “geef ze allebei aan zijn vrouw”.
Om 10:53 uur verlaat [medeverdachte 06] doorlaatpost 90 met een witte bedrijfsauto met een rode ‘ [letter] ’ van [schoonmaakbedrijf] . Om 10:58 uur sms’t [medeverdachte 06] naar [verdachte] dat ‘het is geregeld’. Om 11:02 uur betreedt [medeverdachte 06] via doorlaatpost 60 weer het beveiligd gebied. Om achtereenvolgens 12:47 uur en 15:12 uur verlaten [verdachte] en [medeverdachte 06] het beveiligd gebied.
Om 16:18 uur belt [verdachte] [medeverdachte 01] en ze spreken af elkaar over een kwartier bij [medeverdachte 01] te ontmoeten.
Om 17:21 uur ontmoet [verdachte] [medeverdachte 06] bij moskee [naam moskee] , gelegen aan de [straatnaam moskee] te Amsterdam. Om 17:25 uur loopt [medeverdachte 06] daar met een witte envelop in zijn hand weg.
Voor de verklaringen van [verdachte] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 06] en [medeverdachte 01] verwijst het hof naar de feitenweergave in de zaaksdossiers C4 en C5. [medeverdachte 14] heeft specifiek ten aanzien van zaaksdossier C7 ter terechtzitting bij de rechtbank nog opgemerkt dat hij koffers moest wegbrengen naar een straatje, die hij daar op een bepaalde plek moest neerleggen. [medeverdachte 01] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij op 3 juni 2018 een koffer aan [medeverdachte 06] heeft gegeven.
4.6.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C7 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich op 3 juni 2018 op twee achtereenvolgende momenten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
[medeverdachte 01] , [verdachte] en [medeverdachte 14] hebben in dit zaaksdossier op een vergelijkbare wijze als op 20 mei 2018 (zaaksdossier C5) samengewerkt bij de invoer van de bagage. Het ging in dit geval om twee afzonderlijke koffers, zo volgt uit telefoongesprekken tussen [medeverdachte 01] , [verdachte] , [medeverdachte 14] en [medeverdachte 06] en de daarop aansluitende handelingen van hen. Voor het ophalen van de koffers, het vervoer daarvan over het beveiligd terrein en het overdragen daarvan aan [medeverdachte 14] , die buiten het beveiligd terrein op de koffers wachtte, schakelde [verdachte] deze keer – evenals op 18 mei 2018 – [medeverdachte 06] in, die wederom gebruik maakte van een bedrijfsauto van zijn werk en weer instructies kreeg van [verdachte] . In een tijdsbestek van nog geen uur bracht [medeverdachte 06] zo tweemaal een koffer buiten de douane om naar [medeverdachte 14] , die deze vervolgens verder wegbracht naar de uiteindelijke ontvanger.
Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor bij de bespreking van zaaksdossier C5 is overwogen over de aanwezigheid van harddrugs in de ingevoerde bagagestukken. De handelwijze met betrekking zaaksdossier C7 komt op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van de zaaksdossiers C4, C5 en C8. Onder deze omstandigheden kan het bewijs in de zaaksdossiers C4 en C8 ter zake van de aanwezigheid van harddrugs als schakelbewijs worden gebruikt in zaaksdossier C7, voor de vaststelling dat ook hier sprake is geweest van verdovende middelen in de zin van cocaïne en/of heroïne. Daarnaast hecht het hof ook in dit kader nog enige waarde aan de omstandigheid dat de verdachte ook op 13 augustus 2018 (C14) betrokken is geweest bij de invoer van harddrugs, te weten 8 kilogram heroïne.
Het verweer, inhoudende dat niet is bewezen dat het opzet van [verdachte] was gericht op de verdovende middelen, slaagt niet. Het hof verwijst naar hetgeen op dit punt bij de bespreking van zaaksdossier C5 is overwogen.
4.6.4.Ten aanzien van zaaksdossier C8 (zaak A, feit 2)
4.6.4.1.
Feiten
Op 3 juni 2018 heeft [medeverdachte 12] om 17:50 uur telefonisch contact met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 45] (hierna: [telefoonnummer 45] ). In dit gesprek zegt de gebruiker van [telefoonnummer 45] dat de man aan hem vraagt of zij het moeten annuleren. [medeverdachte 12] antwoordt dat hij op iemand wacht en dat hij de gebruiker van [telefoonnummer 45] terugbelt zodra diegene hem groen licht geeft. Acht minuten later belt [medeverdachte 12] de gebruiker van [telefoonnummer 45] terug en vertelt hij dat hij de man heeft gezien en dat ‘zij zeggen dat het oké is’; de man heeft gezegd: “de tijd is oké […] alles is oké”. [medeverdachte 12] vraagt aan een derde persoon of ‘1 2 5’ oké is. In dit gesprek is op de achtergrond bij [medeverdachte 12] [medeverdachte 10] te horen. [medeverdachte 10] zegt: “1 2 5 is al weg. 1 2 7”, “1 2 5 vertrekt 10 10.30”. Vervolgens komt [medeverdachte 10] aan de lijn, begroet de gebruiker van [telefoonnummer 45] en vraagt: “je gaat het in Amsterdam Container zetten? Dat is belangrijk”. De gebruiker van [telefoonnummer 45] bevestigt dat en vraagt: “of Business?”. [medeverdachte 10] antwoordt: “wat je dan ook zet, is goed…en met het label”. Een kwartier later belt de gebruiker van [telefoonnummer 45] opnieuw naar [medeverdachte 12] om te vragen of hij heeft gezegd dat “het morgen zal werken”. [medeverdachte 12] antwoordt: “dinsdag tegen woensdag aan”. De gebruiker van [telefoonnummer 45] zegt dat het om dezelfde tijd en dezelfde ‘1 2 5’ gaat.
Op 5 juni 2018 belt de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 46] (hierna: [telefoonnummer 46] ) naar [medeverdachte 12] . [medeverdachte 12] zegt dat er iets is kwijtgeraakt en dat het lijkt alsof iemand het heeft gepakt. Volgens [medeverdachte 12] hebben ze ‘6 van de hoofdzaak en 4 van de ijsblokken’ gepakt. De gebruiker van [telefoonnummer 46] vraagt hierop aan [medeverdachte 12] of hij samenwerkt met de ‘ [geboorteplaats 2] kerel’, wat [medeverdachte 12] bevestigt en waarmee hij [medeverdachte 10] bedoelt. [medeverdachte 12] zegt tegen de gebruiker van [telefoonnummer 46] dat hij en [medeverdachte 10] elk ‘hun eigen ding’ hebben en dat dit de eerste keer is dat ze ‘iets samen doen’.
Diezelfde dag om 18:40 uur belt [medeverdachte 02] naar [medeverdachte 10] en vraagt: “morgen moet ik werken toch”. Dit bevestigt [medeverdachte 10] en [medeverdachte 10] zegt dat hij [medeverdachte 02] na negen uur zal zien. Om 20:30 uur belt [medeverdachte 12] naar [medeverdachte 10] en zegt: “ik ga dat ding voor jou halen”. [medeverdachte 10] antwoordt: “je moet mij slechts zeggen dat je het hebt, want de vent zal na 21:00 uur thuis zijn”. Even later belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 02] en zegt: “Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die…haal ik brood voor jou”.
Om 21:35 uur heeft [medeverdachte 12] opnieuw telefonisch contact met de gebruiker van [telefoonnummer 45] , waarbij [medeverdachte 12] zegt dat het een businessclass-container is en dat ‘hij’ (een derde) het nummer van de container moet geven. Tijdens dit telefoongesprek belt de gebruiker van [telefoonnummer 45] naar een andere onbekend gebleven persoon om het containernummer te vragen. Deze onbekend gebleven persoon vertelt dat hij het nummer net heeft gestuurd. Dit gesprek wordt gevoerd in de taal Igbo, een taal die, zoals algemeen bekend is, voornamelijk wordt gesproken in Nigeria.
[medeverdachte 10] wordt om 21:52 uur door [medeverdachte 02] gebeld. [medeverdachte 10] zegt: “twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
[medeverdachte 12] belt om 22:06 uur naar [verdachte] en zegt hem dat de ‘grote man’ [verdachte] morgen zal bellen. [medeverdachte 12] en [verdachte] spreken af dat [medeverdachte 12] ervoor zal zorgen dat [verdachte] en de ‘grote man’ elkaars telefoonnummer zullen ontvangen. Tien minuten later sms’t [medeverdachte 12] het telefoonnummer van [medeverdachte 10] aan [verdachte] . [verdachte] sms’t [medeverdachte 12] met de vraag hoe laat het komt. Daaropvolgend sms’t [medeverdachte 12] aan [verdachte] dat dit tussen 10 tot half 11 is.
Even daarvoor, om 22:14 uur, heeft [medeverdachte 10] van [medeverdachte 12] een sms ontvangen met het nummer [telefoonnummer 47] . Uit onderzoek door het onderzoeksteam blijkt dat dit nummer als telefoonnummer is geregistreerd op naam van een vrouw over wie niets strafrechtelijks bekend is.
Diezelfde avond, om 22:37 uur, belt [medeverdachte 10] naar [verdachte] . [medeverdachte 10] zegt dat het tussen tien en half elf is, dat hij [verdachte] de precieze tijd zal doorgeven als ‘hij’ (een derde persoon) gaat rijden en dat hij [verdachte] zal bellen als het landt. Op dat moment komt bij [verdachte] een derde persoon aan de lijn, wiens stem later is herkend als de stem van [medeverdachte 14] . [medeverdachte 10] zegt tegen [medeverdachte 14] dat hij hem zal bellen zodra het aankomt, zodat [medeverdachte 14] weet dat hij stand-by moet zijn en dat het tussen tien en elf zal zijn. Vervolgens komt bij [medeverdachte 10] ook een andere persoon aan de lijn. Diens stem is herkend als de stem van [medeverdachte 12] . [medeverdachte 14] zegt tegen [medeverdachte 12] dat hij hem morgen zal zien.
Naar aanleiding van voorgaande tapgesprekken en bevindingen bestaat bij het onderzoeksteam het vermoeden dat de verdachten zich bezighouden met de invoer van verdovende middelen op 6 juni 2018 en dat de verdovende middelen verborgen zullen zijn in bagage op vlucht [vluchtnummer 3] uit Johannesburg. Bij [luchtvaartmaatschappij] worden de nummers opgevraagd van de luchtvrachtcontainers die zich op 6 juni 2018 aan boord van vlucht [vluchtnummer 3] uit Johannesburg bevinden. Uit de ontvangen informatie blijkt dat er een luchtvrachtcontainer in het vliegtuig is geladen met het nummer [luchtvrachtcontainernummer 01] . De container met dat nummer is gelabeld als bagage bestemd voor Amsterdam. De cijfers van dit containernummer komen overeenkomen met de laatste vijf cijfers van het 06-nummer dat [medeverdachte 12] op 5 juni 2018 om 22:14 uur aan [medeverdachte 10] sms’te.
Op 6 juni 2018 om 9:13 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 02] om te vragen of ze ‘op koers’ staan. [medeverdachte 02] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [medeverdachte 02] weten dat hij [medeverdachte 10] gelijk zal bellen als ‘er wat is’ en hij verzoekt [medeverdachte 10] dan ‘naar 31’ te regelen. Op de vraag van [medeverdachte 10] of het op een goede plek is, antwoordt [medeverdachte 02] bevestigend.
Om 10:02 uur belt [medeverdachte 10] naar [verdachte] en zegt dat ze op schema zijn en dat hij binnen twee minuten landt, dus dat hij denkt dat ze er om half elf zullen zijn. Vijf minuten later sms’t [medeverdachte 14] aan [verdachte] dat hij er is. Om 10:09 uur passeert de [automerk 02] van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op de A4 ter hoogte van hectometerpaal 6.6 in de richting van Den Haag. Uit een openbare bron (www.hmpaal.nl) blijkt dat dit ter hoogte van de Schipholtunnel is, vlak voor afslag 2 naar de luchthaven Schiphol.
Op 6 juni 2018 besluit het onderzoeksteam naar aanleiding van de verdenking van invoer van verdovende middelen om alle bagage van de vlucht [vluchtnummer 3] uit Johannesburg te controleren. Uit het Centraal Informatie Systeem Schiphol blijkt dat die vlucht op gate F4 wordt afgehandeld door afhandelingspersoneel van [luchtvaartmaatschappij] en dat het vliegtuig omstreeks 10:10 uur daar arriveert. Verbalisanten krijgen de opdracht om de containers met Amsterdam-bagage te begeleiden naar de bagageband en vervolgens te controleren. Bij een van de bagagestukken valt hun op dat dit is voorzien van een transferbagagelabel en een ‘priority bag tag’. Verbalisanten zien op het bagagelabel dat de koffer is gelabeld van Amsterdam (AMS, [vluchtnummer 3] , 16mar) in transfer naar Boston (BOS, [vluchtnummer 4] , 17 mar). Na opening van de koffer zien verbalisanten meerdere pakketten gewikkeld in dekens. Verbalisanten nemen de koffer met hierin de pakketten in beslag en na onderzoek blijkt dat de pakketten ruim elf kilogram heroïne bevatten.
Gedurende die controle door de douane belt [medeverdachte 02] om 10:20 uur naar [medeverdachte 10] . [medeverdachte 02] zegt dat ‘dat ding hier straks gaat komen’ en dat hij ziet dat ‘die mannen’ ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren.
Om 10:21 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 14] . [verdachte] zegt dat hij zojuist door iemand is gebeld en dat diegene hem vertelde dat het zojuist is geland. [verdachte] geeft [medeverdachte 14] de opdracht om tot half elf te wachten, ‘dat’ op te halen en het naar iemands auto te brengen. [verdachte] zegt dat hij zal bellen en dat een derde naar [medeverdachte 14] toe zal komen. Zeven minuten later belt [verdachte] opnieuw naar [medeverdachte 14] . [verdachte] zegt dat hij ‘dat’ nu gaat ophalen en dat [medeverdachte 14] over vijf minuten naar ‘de dinges’, waar [medeverdachte 14] [verdachte] altijd ophaalt, moet komen. Om 10:38 uur passeert de [automerk 02] van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op Schiphol ter hoogte van personeelsparkeerplaats P30.
Rond 11:00 uur wordt [medeverdachte 02] door [medeverdachte 10] gebeld. In dit gesprek zegt [medeverdachte 02] : “alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor […] ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen” […] hele groep stond hier […] ik heb alles gefilmd”. [medeverdachte 10] vraagt [medeverdachte 02] hem de film te sturen. Eén minuut later belt [medeverdachte 10] naar [verdachte] en geeft de boodschap door dat het niet doorgaat, omdat ‘die mensen’ alle vijf hebben gepakt. Vervolgens belt [medeverdachte 10] meteen naar [medeverdachte 12] dat hij slecht nieuws heeft, want ‘de douane heeft vijf genomen’. [medeverdachte 10] vertelt [medeverdachte 12] dat hij dit voor [medeverdachte 12] heeft gefilmd en dat hij de film om 14:30 uur aan [medeverdachte 12] zal tonen. Eén minuut later wordt [medeverdachte 12] door [verdachte] gebeld. [verdachte] zegt: “hij zegt net als vorige keer”, waarop [medeverdachte 12] reageert dat hij dat net van hem heeft gehoord.
[medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht [vluchtnummer 3] een koffer met hierin elf kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer) op een papier van [medeverdachte 12] had gekregen, dat hij [medeverdachte 02] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [medeverdachte 02] hoorde dat de douane koffers had meegenomen en dat [verdachte] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft [medeverdachte 10] nader verklaard dat het de bedoeling was dat [medeverdachte 02] de koffer van de bagageband zou veiligstellen. [medeverdachte 02] zou de koffer dan doorrijden naar 31D of 31E, waarna [medeverdachte 10] hem verdere instructies zou geven.
[verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [verdachte] heeft verder verklaard dat zijn neef [medeverdachte 14] er ook wel eens bij was.
[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [verdachte] te helpen.
[medeverdachte 02] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij bij de hiervoor genoemde douanecontrole bij de betreffende bagageband op de luchthaven Schiphol aanwezig was en dat hij voor [medeverdachte 10] moest opletten of er douane aanwezig zou zijn. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft hij in aanvulling daarop verklaard dat hij de douanecontrole moest filmen van [medeverdachte 10] .
In het geheugen van de onder [medeverdachte 10] in beslag genomen telefoon heeft het onderzoeksteam foto’s – met de datum 5 juni 2018 en het tijdstip 21:50 uur – aangetroffen van een donkergekleurde koffer voorzien van een bagagelabel bestemd voor een vlucht naar Boston via de luchthaven Schiphol. [medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat op de foto de koffer is te zien die op 6 juni 2018 op Schiphol aan zou komen.
4.6.4.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C8 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat de verdachte zich op 6 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne.
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018, beantwoordt het hof bevestigend. Het hof verwijst voor de motivering hiervan naar hetgeen hierover is overwogen ten aanzien van zaaksdossier C4.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] voorafgaand aan de invoer contact met [medeverdachte 12] en [medeverdachte 10] heeft gehad over de aankomsttijd van de vlucht waarmee de koffer met heroïne werd vervoerd en dat hij [medeverdachte 14] inschakelde om op de dag van de invoer paraat te staan en de koffer met heroïne verder te vervoeren. Op de dag van de invoer onderhield [verdachte] nauw contact met [medeverdachte 10] en [medeverdachte 14] over de voortgang en stuurde hij [medeverdachte 14] aan. Het hof is van oordeel dat de rol van [verdachte] van essentieel belang is geweest voor de invoer van de harddrugs. Zijn organiserende rol voorafgaand aan de invoer was cruciaal voor de beschikbaarheid van door hem in te schakelen personen die op de dag van de invoer moesten zorgen voor het verdere vervoer van de koffer met heroïne. Zonder de organisatie van dat verdere vervoer kon de invoer niet doorgaan.
Aldus heeft [verdachte] nauw en bewust samengewerkt met onder meer [medeverdachte 10] , [medeverdachte 12] en [medeverdachte 14] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
4.6.5.Ten aanzien van zaaksdossier C12 (zaak A, feit 3)
4.6.5.1.
Feiten
12 en 13 juli 2018
[medeverdachte 01] en [medeverdachte 20] bellen op 12 juli 2018 om 12:05 uur met elkaar. [medeverdachte 01] wil weten of ‘het morgen doorgaat of niet’ omdat het laat is en andere mensen er ‘steeds naar vragen’. [medeverdachte 01] wil alleen maar ‘ja of nee’ horen. Zeven minuten later bellen beiden opnieuw en zegt [medeverdachte 20] tegen [medeverdachte 01] dat hij ‘het’ met ‘hem’ heeft besproken, dat ‘hij’ met hen bezig is en nu contact heeft ‘met die mensen’. [medeverdachte 01] zegt dat hij alleen maar wil weten of het gaat gebeuren of niet, dan kan hij ‘het tegen…zeggen’.
Gelijk na dit gesprek belt [medeverdachte 01] met [verdachte] en zegt hem: “Morgen half 7 he?!” [verdachte] antwoordt dat dat goed is.
Om 13:37 uur belt [medeverdachte 01] met [medeverdachte 20] en vraagt hem of hij al iets van hem gehoord heeft. [medeverdachte 20] zegt dat hij zeker weet dat het misschien gaat gebeuren. [medeverdachte 01] reageert dat hij tegen hen zal zeggen dat het gaat gebeuren.
In de avond belt [verdachte] met [medeverdachte 01] en vraagt: “Morgen zeker he?”, wat [medeverdachte 01] bevestigt: “Ja, half zes à zes uur zo. Zeven uur zelfs of half zeven”.
De volgende dag belt [medeverdachte 01] om 05:42 uur met [verdachte] en zegt: “hij komt niet he, maandag”. [verdachte] antwoordt daarop: “Oke, ik ga hem bellen”. Vervolgens belt [verdachte] een minuut later [medeverdachte 14] en zegt dat ‘dinges, de vriend’ niet kan komen, wat [medeverdachte 14] jammer vindt.
Later die ochtend, om 08:48 uur, hebben [medeverdachte 01] en [medeverdachte 20] weer telefonisch contact. [medeverdachte 01] zegt tegen [medeverdachte 20] dat ze elkaar zullen ontmoeten en dat [medeverdachte 20] tegen ‘hem’ moet zeggen ‘om dat van morgen te stoppen, dat hij het beter op maandag kan doen’, omdat zij morgen niet aanwezig zijn.
[verdachte] stuurt om 09:44 uur een sms naar [medeverdachte 06] met het bericht dat het is gecanceld.
23 en 24 juli 2018
Op 23 juli 2018 bellen [medeverdachte 01] en [medeverdachte 20] om 17:36 uur met elkaar. [medeverdachte 20] zegt: “ik kreeg net een telefoontje van de vent, hij zegt je moet niet boos worden want de mensen zeggen het ding gaat pas morgen door”.
De volgende dag belt [verdachte] om 07:00 uur met [medeverdachte 14] en vertelt dat het niet aankomt. De [automerk 02] van [medeverdachte 14] blijkt om 05:39 uur naar de luchthaven Schiphol te zijn gereden (komende vanaf de [straatnaam 02] , het woonadres van [medeverdachte 14] ). Om 06:01 uur stond de auto in de omgeving van de Flamingoweg op de luchthaven Schiphol en om 07:05 uur reed de auto weer terug naar de [straatnaam 02] .
25-28 juli 2018
Op 25 juli 2018 om 09:09 uur belt [medeverdachte 18] met [medeverdachte 01] en vraagt hem: “Jouw man komt morgen hé”, wat [medeverdachte 01] bevestigt. Om 09:25 uur heeft [medeverdachte 01] telefonisch contact met [verdachte] en zegt hem: “Morgen 6 uur weer he, alstublieft”. [verdachte] antwoordt dat dat geen probleem is.
Op 26 juli 2018 om 00:24 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 19] , die [verdachte] meedeelt dat hij alles geregeld heeft en dat hij morgen dus zeker weet. [medeverdachte 19] noemt tijdens het gesprek het tijdstip ‘tien uur’.
Bij het onderzoeksteam ontstaat op basis van deze gesprekken tussen [medeverdachte 01] , [verdachte] en [medeverdachte 19] het vermoeden dat zij van plan zijn om op 26 juli 2018 verdovende middelen in te voeren via de luchthaven Schiphol. Aan de hand van een inschatting van de risicovluchten controleert het onderzoeksteam vervolgens op 26 juli omstreeks 05:30 uur vlucht [vluchtnummer 5] uit Lagos, Nigeria. Daarbij wordt een reistas aangetroffen met daarin ruim tien kilo cocaïne en ruim 19 kilo heroïne. De reistas is voorzien van een handgeschreven bagagelabel met de eindbestemming Sofia, Bulgarije en het vluchtnummer [vluchtnummer 6] .
Om 08.11 uur bellen [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] met elkaar. Op de vraag van [medeverdachte 13] hoe het gaat, antwoordt [medeverdachte 19] dat het helemaal niet goed is: “Jouw schooljongens zijn er, heel veel. Wij moeten dus bidden.” Ook [medeverdachte 13] zegt dat zij bidden. [medeverdachte 19] bevindt zich tijdens dit telefoongesprek op de G-pier van de Luchthaven Schiphol. Ongeveer een halfuur later informeert [medeverdachte 13] bij [medeverdachte 19] hoe ver het is. [medeverdachte 19] antwoordt: “Nee, nee, nee, nee, nog niet, ik bel je later”. Om 09.51 uur bellen beiden weer met elkaar. [medeverdachte 19] zegt dat er nog steeds niets komt. [medeverdachte 13] dringt er bij [medeverdachte 19] op aan het ‘te checken’. [medeverdachte 19] zegt dat ze het aan het uitzoeken zijn en dat hij later zal bellen. Een half uur later belt [medeverdachte 13] weer met [medeverdachte 19] , die zegt dat het hetzelfde verhaal is en dat hij denkt dat er iets gebeurd is. [medeverdachte 13] zegt hem terug te gaan om ‘lost & found en dat soort dingen’ te checken.
Om 11:51 uur stuurt [medeverdachte 13] de volgende sms-berichten naar het telefoonnummer [telefoonnummer 44] (waarbij [medeverdachte 13] abusievelijk de landcode +23 heeft verwisseld met de landcode +31): “Ik moet weten of de mensen de goederen echt hebben verzonden? Als zij het hebben gestuurd waar is het gebleven? Wie heeft het gepakt? Iemand geprobeerd het te stelen. En waar is die persoon?” en “Holland of Nigeria? Of de autoriteiten? Iemand probeert een spelletje te spelen”.
Om 12:12 uur stuurt [medeverdachte 13] aan [medeverdachte 15] het sms-bericht “Alstublieft praat met mij, wat heb jij gevonden? Hebben zij het echt daarin gedaan? Vertel mij iets, ik wet het niet alstublieft”.
Om 12:25 uur bellen [medeverdachte 20] en [medeverdachte 01] met elkaar, waarbij [medeverdachte 01] meedeelt dat ‘de jongen het ding niet heeft kunnen krijgen’.
Om 12:35 uur belt [medeverdachte 13] [medeverdachte 19] , die [medeverdachte 13] meedeelt dat er niets is gebeurd. [medeverdachte 19] zegt dat hij er nog steeds staat, maar er is niets gekomen. Op de vraag van [medeverdachte 13] ‘de schooljongens?’, antwoordt [medeverdachte 19] : “Nee, nee, hier in mijn buurt, niets is hier gebeurt, hier in mijn buurt, misschien aan de andere kant, misschien, ik weet het niet. Ik ben twee keer daar heen gereden, is zag dat er veel schooljongens waren dus ben ik gewoon weggegaan. Dit is de hoofdplaats, waar ik nu sta.” [medeverdachte 13] zegt dat het misschien laat komt en stelt voor het aan te kijken, waarop [medeverdachte 19] zegt dat hij daarom wacht.
Gelijk daarna belt [medeverdachte 13] met [medeverdachte 15] en zegt hem: “de school boys die daar zijn hebben niks gezien zeggen ze begrijp je het?” en “wat ze zeggen is dat als het die mensen zijn die het hebben opgepakt dan hadden ze het gezien”. Op de vraag van [medeverdachte 15] wie het dan heeft gepakt als zij het niet waren, reageert [medeverdachte 13] met de vraag: “Die soort koffer die je hebt gebruikt heb je dat weleens gebruikt op die plek?”. [medeverdachte 15] zegt dat ze dat altijd gebruiken, waarop [medeverdachte 13] zegt dat ze een andere soort koffer hadden moeten gebruiken.
Om 13:22 uur belt [medeverdachte 13] met een onbekend gebleven vrouw. Op haar vraag of hij oke is, zegt [medeverdachte 13] dat hij niet oke is: het ‘ding’ dat naar hem is gestuurd heeft hij niet heeft ontvangen.
Om 15:21 uur bellen [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] weer met elkaar. [medeverdachte 13] vraagt aan [medeverdachte 19] of hij denkt dat de schooljongens het hebben. [medeverdachte 19] denkt van wel: hij heeft de schooljongens daar gezien; toen hij naar ‘die plek’ was gegaan zag hij dat ze met velen waren.
Om 16:46 uur bellen [verdachte] en [medeverdachte 01] met elkaar. [medeverdachte 01] zegt tegen [verdachte] dat ‘hij’ niet is gekomen. [verdachte] belt gelijk daarna met [medeverdachte 19] en zegt tegen hem dat als ‘het’ niet komt hij wel even moet bellen, want de ‘andere mensen’ wachten ook. [medeverdachte 19] zegt dat dat goed is.
4.6.5.2.
Beoordeling
Het hof is – anders dan de rechtbank – van oordeel dat uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest ten aanzien van zaaksdossier C12, volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en cocaïne op 26 juli 2018.
Betrokkenheid bij zending
Bij de beantwoording van de vraag of [medeverdachte 01] en [verdachte] betrokkenheid hebben gehad bij de tas met cocaïne en heroïne die op 26 juli in beslag is genomen, betrekt het hof de volgende omstandigheden:
( i) Zowel op 12 als op 23 juli 2018 heeft [medeverdachte 01] , zoals hij ter terechtzitting bij de rechtbank ook heeft erkend, overleg gevoerd over een zending met verdovende middelen die de volgende dag op Schiphol zou aankomen, wat vervolgens beide keren geen doorgang vond. In beide gevallen was [verdachte] betrokken bij de communicatie over de aanstaande verzending en/of de annulering daarvan.
( ii) In de ochtend van 25 juli 2018 – dus een dag nadat de verzending voor de tweede keer was geannuleerd – heeft [medeverdachte 01] opnieuw overleg gevoerd over een zending met verdovende middelen, die de volgende dag om 06.00 uur zou aankomen. Uit het dossier is niet gebleken dat deze derde keer is besproken dat de verzending niet doorging. Toen het onderzoeksteam de volgende dag vlucht [vluchtnummer 5] uit Lagos met aankomsttijd 05:30 uur controleerde, werd de reistas met de cocaïne en heroïne aangetroffen.
( iii) Om 12:25 uur besprak [medeverdachte 01] met [medeverdachte 20] – degene met wie hij ook op 12 en 23 juli 2018 over de eerste twee voorgenomen zendingen overleg had – dat ‘de jongen het ding niet heeft kunnen krijgen’ (het hof begrijpt: dat de jongen de tas met verdovende middelen niet heeft kunnen bemachtigen). Om 16:46 uur belden [verdachte] en [medeverdachte 01] met elkaar, waarbij zij met elkaar bespraken dat ‘hij’ (het hof begrijpt: de tas met verdovende middelen) niet is gekomen.
( iv) Het onderzoeksteam heeft alle bagage aan boord van vlucht [vluchtnummer 5] gecontroleerd; naar het hof begrijpt was de genoemde tas met cocaïne en heroïne het enige bagagestuk met verdovende middelen.
( v) Zoals genoemd was het vluchtnummer [vluchtnummer 5] . Dit vluchtnummer betreft dezelfde lijnvlucht als die is gebruikt in de zaaksdossiers C9 en C11 voor de invoer van de verdovende middelen. De gebruikte tas was van het merk [merk 01] . Een tas van hetzelfde merk is gebruikt in zaaksdossier C11. [medeverdachte 13] en [medeverdachte 15] spraken op 26 juli 2018 aan het begin van de middag over de koffer die was gebruikt; [medeverdachte 13] vond dat ze een andere soort koffer hadden moeten gebruiken.
( vi) Vanaf 08.11 uur belden [medeverdachte 13] en [medeverdachte 19] met elkaar over dat ‘het helemaal niet goed is’ en dat de ‘schooljongens’ (het hof begrijpt: de douane) er zijn. [medeverdachte 19] bevond zich op dat moment op de G-pier op Schiphol. Nadien heeft [medeverdachte 13] met verschillende personen contact gehad over, samengevat, de koffer die is gebruikt, dat het niet is gelukt om deze veilig te stellen en waar deze kan zijn.
Uit het voorgaande volgt dat de hiervoor genoemde communicatie van [medeverdachte 01] en [verdachte] op 25 en 26 juli 2018 onmiskenbaar betrekking heeft gehad op de in beslag genomen tas met cocaïne en heroïne.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Het hof stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn in het land van verzending personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl in het land van ontvangst personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt.
Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat [medeverdachte 01] in de ochtend van 25 juli 2018, nadat hij met [medeverdachte 18] hierover overleg had gehad, aan [verdachte] heeft doorgegeven dat de zending met verdovende middelen de volgende dag zou komen. [medeverdachte 01] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank ook toegelicht dat het zijn taak was om aan [verdachte] door te geven dat er een koffer onderweg was. Uit het genoemde gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 19] de volgende dag om 16:46 uur kan worden afgeleid dat [verdachte] vervolgens mensen had ingeschakeld voor het verdere vervoer van de koffer, zoals ook in de hiervoor besproken zaaksdossiers steeds het geval is geweest. In lijn hiermee is ook dat [verdachte] bij de twee geannuleerde zendingen op 12 en 23 juli 2018 opnieuw [medeverdachte 14] en [medeverdachte 06] had betrokken. [verdachte] heeft na de inbeslagname van de tas door het onderzoeksteam met verschillende personen overleg gevoerd over het feit dat de tas niet was veiliggesteld. Aldus heeft [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte 01] en anderen. Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van het ten laste gelegde medeplegen.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van de heroïne en cocaïne beantwoordt het hof bevestigend. Het hof verwijst voor de motivering hiervan naar hetgeen hierover bij de bespreking van zaaksdossier C4 is overwogen.
4.6.6.Ten aanzien van zaaksdossier C13 (zaak B, feit 3)
4.6.6.1.
Feiten
Op 24 juli 2018 om 15:03 uur hebben [medeverdachte 09] en [medeverdachte 15] telefonisch contact. [medeverdachte 15] zegt dat hij ‘nu nieuwe mensen heeft’ en vraagt [medeverdachte 09] hem een nieuwe datum te geven; ze kunnen eerst een test doen en dan beginnen ze. Vervolgens bespreken ze het volgende:
[medeverdachte 09]: Aaahhh...een datum, maandag […] vanuit jouw land? maandag en dinsdag bij mij.
[medeverdachte 15]: Oké, maandag en dinsdag bij jou, ja toch?
[medeverdachte 09]: Ja, maandag bij mij, dinsdag bij mij, ja.
[medeverdachte 15]: Oké, Ik bel je vanavond terug.
[medeverdachte 09]: Oké.
[medeverdachte 15]: Dan jij... stuur jij...jij... mij hoe ze de dingen moeten schrijven. Hoe ze moeten schrijven. Stuur het me nu op.
[medeverdachte 09]: Ohhh de bestemming? Ja, ik zal het naar jou toesturen.
Een half uur later stuurt [medeverdachte 09] een sms aan [medeverdachte 15] met de tekst ‘You can use flight nr [vluchtnummer 7] dest. ARN via [vluchtnummer 8] AMS’.
Op 30 juli 2018 heeft [medeverdachte 09] om 15:02 uur opnieuw telefonisch contact met [medeverdachte 15] . [medeverdachte 15] vertelt dat zijn opdrachtgevers een test willen doen en vraagt in verband daarmee om een nieuwe datum. [medeverdachte 09] zegt dat hij [medeverdachte 15] terug zal bellen wanneer hij een nieuwe datum heeft.
Op 1 augustus 2018 om 16:41 uur geeft [medeverdachte 09] telefonisch twee data door aan [medeverdachte 15] : ‘voorlopig, vijf en zeven’. [medeverdachte 15] reageert: “stuur mij het bericht op van hoe je [ntv]”, waarop [medeverdachte 09] antwoordt: “Hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde eindbestemming […] als die ik je laatst heb opgestuurd […] [vluchtnummer 7] […] wat ik je de laatste keer heb opgestuurd, dat wij moeten, dat wij moeten gebruiken.”
Op vrijdag 3 augustus 2018 belt [medeverdachte 09] om 14:56 uur met [verdachte] en vraagt hem of hij zondag moet werken. [verdachte] zegt dat hij elke dag moet werken. [medeverdachte 09] reageert dat hijzelf op maandag vrij is; ze gaan zondag en dinsdag doen. [verdachte] zegt dat dat goed is.
De volgende dag bellen [medeverdachte 09] en [medeverdachte 15] in de avond weer met elkaar. [medeverdachte 15] zegt dat er ‘nog een andere op de zevende’ bij [medeverdachte 09] zal zijn. [medeverdachte 09] bevestigt ‘zeven, zeven bij mij’, waarna [medeverdachte 15] zegt: “Ja, je moet al vragen...vrienden […] en die zeven gaat het twee zijn, twee.”. Acht minuten later belt [medeverdachte 09] met [verdachte] en vertelt hem dat het er morgen goed uitziet en dat hij [bijnaam 02] (het hof begrijpt: [medeverdachte 14] ) even gaat bellen met het verzoek [verdachte] te bellen. [verdachte] geeft aan dat die met vakantie is, maar dat dat geen probleem is, want hij gaat het zelf doen. Vijfentwintigminuten later spreken ze elkaar opnieuw telefonisch en [verdachte] bevestigt nogmaals dat het geen probleem is en voegt eraan toe “ik zelf brengen”.
Op 7 augustus 2018 om 00:16 uur bespreken [verdachte] en [medeverdachte 09] telefonisch dat ze elkaar de volgende ochtend zullen zien.
Uit de registraties van de Schipholpas van [verdachte] blijkt dat hij om 04:55 uur personeelsparkeerplaats P30 en vervolgens om 05:07 uur via doorlaatpost 90 airside betreedt.
Omstreeks 05:30 uur arriveert vlucht [vluchtnummer 8] uit Lagos, Nigeria op platform/gate F03. In de nabijheid van het vliegtuig bevindt zich [medeverdachte 09] , die naast zijn bagagetrekker staat met naast hem nog een bagagetrekker met daarin een onbekende man. De aanwezige medewerkers van de KMar zien een aantal koffers uit het bagageruim naar beneden komen. Bij controle van deze koffers vinden ze een rolkoffer met een handgeschreven bagagelabel met de tekst:
[bagagelabelnummer]
[vluchtnummer 8] AMS
[vluchtnummer 7] ARN
Na opening van de koffer blijkt deze in tien kilo cocaïne en bijna tien kilo heroïne te bevatten. Op de vlucht wordt geen andere bagage aangetroffen voorzien van een bagagelabel met daarop een doorreis met [vluchtnummer 7] naar ARN (Stockholm, Zweden). Uit controle van alle overige ruimbagage van vlucht [vluchtnummer 8] met behulp van scanapparatuur blijkt verder dat er op die vlucht geen andere bagage met verdovende middelen aanwezig is.
Diezelfde ochtend belt [medeverdachte 15] om 07:35 uur met [medeverdachte 09] . [medeverdachte 09] vertelt hem dat het niet goed is, want de vlucht is ‘honderd procent door de douane gecontroleerd vandaag; dus zij, zij, zij hebben het gevonden […] alles is door de scan gegaan’. [medeverdachte 09] zegt dat hij een foto gaat maken van de details ‘om te bewijzen dat het een, een, een door de douane gecontroleerde vlucht was vandaag’.
Zoals hiervoor is opgemerkt, heeft [medeverdachte 10] bij het verhoor bij de KMar verklaard dat ‘ [bijnaam 03] (het hof begrijpt: [medeverdachte 15] ), die in Afrika woont, de eigenaar is van de verdovende middelen. Hij is de man die de middelen verstuurt en alle opdrachten geeft.
4.6.6.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C13 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en heroïne op 7 augustus 2018.
Uit de hiervoor genoemde telefonische contacten is gebleken dat op 7 augustus 2018 te Schiphol verdovende middelen zouden worden ingevoerd. Dit heeft [medeverdachte 09] zowel naar [verdachte] als [medeverdachte 15] gecommuniceerd. Naar aanleiding daarvan is alle bagage van de betreffende vlucht – [vluchtnummer 8] uit Lagos, Nigeria – gecontroleerd. De aangetroffen zwarte [merk 2] -koffer was de enige bagage die verdovende middelen bevatte. Aan deze koffer was bovendien een handgeschreven bagagelabel bevestigd met daarop de vluchtgegevens die [medeverdachte 09] in de dagen ervoor aan [medeverdachte 15] had doorgegeven, te weten vlucht [vluchtnummer 8] uit Lagos, met doorreis met vlucht [vluchtnummer 7] naar ARN (Stockholm). Daar komt bij dat op het bagagelabel de naam ‘ [naam 1] ’ stond, een naam die ook op het bagagelabel stond van de tas die in zaaksdossier C10 – een van de andere zaaksdossiers waarbij [medeverdachte 15] betrokken was – in beslag is genomen die een hoeveelheid verdovende middelen heeft bevat. Tot slot heeft [medeverdachte 09] na de inbeslagname van de [merk 2] -koffer contact gehad met [medeverdachte 15] en onder meer gezegd dat de vlucht honderd procent is gecontroleerd door de douane, dat ‘het’ is gevonden en dat hij een foto zal maken om te bewijzen dat de vlucht door de douane is gecontroleerd.
Onder deze omstandigheden staat vast dat de [merk 2] -koffer de bagage was waarover [medeverdachte 09] met [medeverdachte 15] heeft gecommuniceerd en die [medeverdachte 09] uit het vliegtuig zou halen en verder zou (laten) vervoeren. Dat in de telefoongesprekken vóór de inbeslagname van de koffer is gesproken over twee tassen met een andere kleur dan de zwarte [merk 2] -koffer, maakt het voorgaande niet anders. Uit de latere gang van zaken volgt dat er bij de uitvoering voor een andere koffer is gekozen.
Het verweer dat [verdachte] op dit punt heeft gevoerd slaagt dus niet.
Het verweer dat niet is bewezen dat het opzet van [verdachte] was gericht op de (invoer van) verdovende middelen, slaagt evenmin. Het hof verwijst naar hetgeen op dit punt bij de bespreking van zaaksdossier C4 is overwogen.
4.6.7.Ten aanzien van zaaksdossier C14 (zaak A, feit 4)
4.6.7.1.
Identificatie van [telefoonnummer 40]
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 21] de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] (verder: [telefoonnummer 40] ). Daartoe is het volgende van belang.
Bij [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ), de afdeling van Schiphol waar [medeverdachte 21] werkte, was een werktelefoon in gebruik met het nummer [telefoonnummer 41] , aangeduid als de ‘ [afkorting bagageafhandeling] 1’. Onder andere [medeverdachte 21] maakte gebruik van deze telefoon. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het nummer eindigend op [telefoonnummer 19] in gebruik was bij [verdachte] . [medeverdachte 21] heeft verklaard voor zijn werk tevens gebruik te maken van een iPhone met het nummer [telefoonnummer 42] (hierna [telefoonnummer 42] ). Deze iPhone is bij [medeverdachte 21] aangetroffen tijdens zijn aanhouding. Uit onderzoek aan deze iPhone is naar voren gekomen dat op 11 augustus 2018 rond 18:30 uur een WhatsApp-gesprek heeft plaatsgevonden tussen de gebruiker van deze telefoon en de [afkorting bagageafhandeling] 1. De gebruiker van de [telefoonnummer 42] zegt daarin onder meer: “Ik heb een nummer van een loodgieter opgeslagen in de [afkorting] 1 vandaag onder [bijnaam 01] . Kan je die nummer naar mij sturen”. De gebruiker van de [afkorting bagageafhandeling] 1 stuurt daarop: “ [telefoonnummer 19] ”.
Op 13 augustus 2018 om 08:10 uur stuurt [verdachte] een sms naar [telefoonnummer 40] met de tekst: “Kom je carli tejet hep” (het hof begrijpt: kom je naar Charlie – C-pier – als je tijd hebt). De gebruiker van de telefoon met het nummer [telefoonnummer 40] antwoordt om 08:16 uur: “Ik kom nu”. Het onderzoeksteam heeft daarop de beelden van cameratoezicht van de C-pier bekeken. Op deze beelden werd gezien dat om 08:20 uur bij gate C08 een bagagetrekker kwam aanrijden, waar een man uit stapte, gekleed in een [bedrijfsnaam 3] -uniform. Deze man liep vervolgens in de richting van [verdachte] , die aan het begin van de C-pier stond. [verdachte] en de man in het [bedrijfsnaam 3] -uniform communiceerden met elkaar. Van een beeld van de persoon in het [bedrijfsnaam 3] -uniform is een screenshot gemaakt. De persoon op het screenshot is [medeverdachte 21] .
Diezelfde dag om 13:08 uur sms’t [verdachte] aan de gebruiker van [telefoonnummer 40] de tekst ‘3 uur achter moskee’. Om 15:14 uur stuurt de gebruiker van [telefoonnummer 40] aan [verdachte] het bericht ‘Ben onderweg’. Om 15:41 uur ziet het onderzoeksteam op de inmiddels in beslag genomen telefoon van [verdachte] ( [telefoonnummer 19] ) een sms binnenkomen van het nummer [telefoonnummer 40] met de tekst: “broer waar jij”. Het nummer [telefoonnummer 40] straalt op dat moment een zendmast aan op de [adres 2] in Amsterdam, op driehonderd meter van de [naam moskee] aan de [adres 3] . Het onderzoeksteam neemt de telefoon van [verdachte] over om hiermee contact te houden met de gebruiker van [telefoonnummer 40] en hem te kunnen aanhouden. Om 16:07 uur stuurt het onderzoeksteam een sms naar de gebruiker van [telefoonnummer 40] met de tekst ‘ [bijnaam 01] war ben je nyt bel ben onderweg’
.Daarop ontvangt [verdachte] om 16:08 uur een sms van [medeverdachte 21] met de tekst ‘Ok ben achter moskee’
.
Vanaf 15:45 uur wordt er geobserveerd in de omgeving van de moskee. Daarbij wordt een [automerk 03] gesignaleerd, die op het [straatnaam 1] , dichtbij de moskee, staat geparkeerd. Op het moment dat het onderzoeksteam via de telefoon van [verdachte] belt naar het nummer [telefoonnummer 40] wordt door een lid van het observatieteam waargenomen dat de inzittende van de [automerk 03] gebruik maakt van een mobiele telefoon. Daarop zijn verbalisanten overgegaan tot de aanhouding van de inzittende van de [automerk 03] . Dit is [medeverdachte 21] . De betreffende verbalisant ziet dat [medeverdachte 21] op het moment dat hij uit de auto stapt in iedere hand een telefoontoestel heeft: in de ene hand een iPhone (de [telefoonnummer 42] ) en in de andere hand een antracietkleurige telefoon met een scherm. De verbalisant pakt de iPhone uit de hand van [medeverdachte 21] . Hij ziet vervolgens dat [medeverdachte 21] het andere telefoontoestel richting het nabij gelegen [kanaal] gooit. Twee dagen later vinden duikers in het [kanaal] een telefoon die is voorzien van een simkaart die hoort bij het telefoonnummer [telefoonnummer 40] . In deze telefoon staat het nummer eindigend op [telefoonnummer 19] opgeslagen onder de naam [bijnaam 01] .
De hiervoor genoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, zijn redengevend voor het oordeel dat [medeverdachte 21] op 13 augustus 2018 en in de dagen daarvoor de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] en dat de voor het bewijs gebruikte tapgesprekken en sms-berichten met gebruikmaking van dat telefoonnummer door [medeverdachte 21] zijn gevoerd, respectievelijk verstuurd of ontvangen.
Het hof merkt daarbij op dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat voor het scenario dat iemand anders dan [medeverdachte 21] in deze periode de gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] . Bovendien, en gelet op het voorgaande ten overvloede, constateert het hof dat uit de zendmastgegevens is gebleken dat de Nokia (de [telefoonnummer 40] ) in de periode van 28 juni 2018 tot en met 13 augustus 2018 gebruik heeft gemaakt van de zendmast aan de [adres 4] , wat in de directe omgeving van de – toenmalige – woning van [medeverdachte 21] was gelegen.
[verdachte] heeft het gebruik door [medeverdachte 21] van dit nummer overigens ook niet betwist.
4.6.7.2.
Feiten
Op 11 augustus 2018 om 18:48 uur belt [medeverdachte 21] met [verdachte] en zegt dat hij [verdachte] de volgende ochtend tussen 6 en 7 uur misschien nodig heeft. Hij zal [verdachte] in de ochtend rond vijf of zes uur een sms sturen en zegt vervolgens: “misschien vandaag 12 uur ik ga jou groen of rood licht geven”.
Op 12 augustus 2018 laat [medeverdachte 21] aan [verdachte] weten dat het ‘niet doorging’ en vraagt hem vervolgens: “Morgen ja?”, wat [verdachte] goed vindt. [medeverdachte 21] zal [verdachte] ’s avonds weer sms’en. Diezelfde avond stuurt [verdachte] om 21:33 uur een sms aan [medeverdachte 21] met de vraag ‘Hulat (het hof begrijpt: hoe laat) ik kom morgen’, waarop [medeverdachte 21] antwoordt met ‘6’ (het hof begrijpt: 06:00 uur). [verdachte] antwoordt ‘oke’.
Op 13 augustus 2018 betreedt [verdachte] om 05:50 uur het beveiligde gebied van Schiphol. Om 06:48 uur ontvangt hij een sms van [medeverdachte 21] met de tekst ‘Broer rond 7:30’, waarna [verdachte] om 07:27 uur aan [medeverdachte 21] sms’t om over vijf minuten naar de C-pier te komen. [medeverdachte 21] antwoordt twee minuten later dat hij ‘nu’ naar de C-pier komt.
Om 07:39 uur hebben [medeverdachte 21] en [verdachte] weer telefonisch contact en bespreken zij onder meer het volgende:
[medeverdachte 21]: Alleen moet ie jou geven, moet ie der in gooien, jij gaat pakken van de kar, wat moet ie doen?
[verdachte]: Jij moet, jij moet der in gooien
[medeverdachte 21]: Ok maar dan moet je goed staan he…deur open. […] Hij komt nu…hij is onderweg.
Een minuut later geeft [medeverdachte 21] telefonisch aan [verdachte] door dat ‘die jongen’ bij hem is en nu naar [verdachte] toekomt.
Vijf minuten later belt [medeverdachte 21] weer met [verdachte] en bespreken zij onder meer het volgende:
[verdachte]: Niet bellen alsjeblieft! Ja zeg maar.
[medeverdachte 21]: Die jongen heeft twee gegeven aan jou toch? […] Eentje niet vinden [bijnaam 01] . Alleen eentje.
[verdachte]: Is goed.
[medeverdachte 21]: De bruine niet gooi […] gooi als je die… [bijnaam 01] die bruine gooi maar bij de zelfde plek terug op de grond ik ga pakken.
[verdachte]: Nee nu niet, ben nu bijna buiten. Kan niet.
Om 07:51 uur verlaat [verdachte] bij doorlaatpost 90 het beveiligde gebied en rijdt met de bedrijfsauto van [cateringbedrijf] naar de parkeerplaats P30. Daar parkeert hij de bedrijfsauto bij zijn eigen auto (het hof begrijpt: een [automerk 04] met kenteken [kenteken 02] die in rij 217 van P30 staat geparkeerd) en laadt een bruine koffer vanuit de bedrijfsauto in zijn eigen auto. Om 08:02 uur rijdt [verdachte] het beveiligde terrein weer op met de bedrijfsauto.
Om 08:10 uur stuurt [verdachte] , zoals hiervoor al opgemerkt, [medeverdachte 21] een sms met het verzoek naar de C-pier te komen, waarop [medeverdachte 21] antwoordt dat hij nu komt. [verdachte] en [medeverdachte 21] zijn vervolgens beiden om 08:20 uur ter hoogte van gate C8 en praten met elkaar. Om 13:08 uur ontvangt [verdachte] een sms van [medeverdachte 21] met de tekst ‘3 uur achter moskee’.
Rond 14:00 uur doorzoekt het onderzoeksteam de auto van [verdachte] . In de kofferbak wordt een bruingekleurde tas/koffer van het merk [merk 01] aangetroffen met daarin acht zakken met ongeveer acht kilo heroïne. [verdachte] wordt vervolgens om 14:05 uur aangehouden. Daarbij wordt zijn mobiele telefoon in beslag genomen.
Om 15:14 uur sms’t [medeverdachte 21] aan [verdachte] dat hij onderweg is.
Om 15:21 uur belt [medeverdachte 21] met de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 43] , die vraagt hoe laat [medeverdachte 21] bij hem zal zijn. [medeverdachte 21] antwoordt dat hij ‘het’ ‘nu’ gaat ophalen en dat hij daarna meteen zal komen.
Zoals hiervoor is toegelicht, wordt [medeverdachte 21] korte tijd later aangehouden in de buurt van de [naam moskee] aan de [adres 3] .
4.6.7.3.
Beoordeling
Uit hetgeen hiervoor is weergegeven, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C14 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne op 13 augustus 2018.
De verdediging heeft tegen deze bewezenverklaring ook geen verweer gevoerd, anders dan dat [verdachte] geen opzet heeft gehad op (de invoer van) de verdovende middelen. Dit verweer slaagt niet. Het hof verwijst voor de motivering hiervan naar hetgeen hierover bij de bespreking van zaaksdossier C4 is overwogen.