ECLI:NL:GHAMS:2025:1733

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
23-003480-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van cocaïne en heroïne via luchthaven Schiphol met betrokkenheid van Schipholmedewerkers

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 10.003 gram cocaïne en 9.928 gram heroïne op 7 augustus 2018 via luchthaven Schiphol. De invoer vond plaats door middel van de zogenaamde 'airbagmethode', waarbij de verdovende middelen in bagage werden verstopt en door medewerkers van Schiphol werden veiliggesteld en vervoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een actieve rol speelde in de organisatie van deze invoer, door afspraken te maken met medeverdachten over de verzending en het ophalen van de bagage. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 46 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 64 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft ook vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim bij het onderzoek naar de in beslag genomen telefoon van de verdachte, maar heeft hieraan geen rechtsgevolgen verbonden. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, meermalen gepleegd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003480-22
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-870638-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2025, 19 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
(zaaksdossier C13)
primairhet op of omstreeks 7 augustus 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 10.003 gram cocaïne en/of 9.928 gram heroïne;
subsidiair
in of omstreeks de periode van 24 juli 2018 tot en met 7 augustus 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het een andere straf oplegt dan de rechtbank. Voor het overige komt het hof tot dezelfde beslissingen als de rechtbank en het onderschrijft ook de meeste overwegingen daartoe van de rechtbank. Het hof neemt een groot deel van die overwegingen over, maar past die op onderdelen aan en wijdt ook extra overwegingen aan de in hoger beroep genoemde verweren en ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten.

4.Bewijsoverweging

4.1.
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[verdachte] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 03] , [medeverdachte 04] , [medeverdachte 05] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [verdachte] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;
- [verdachte] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;
- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat volgens de verdediging dient te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel matiging van de eventueel op te leggen straf.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal betoogd, samengevat weergegeven, dat weliswaar zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat de verdediging niet heeft toegelicht, en het aan het hof ook niet is gebleken, dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. Er is dan ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Ten aanzien van zaaksdossier C13
4.4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 7 augustus 2018 tezamen en in vereniging met een ander heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 10.003 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 9.928 gram van een materiaal bevattende heroïne.
4.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld, voor zover hier van belang, dat een integrale vrijspraak moet volgen, omdat er geen bewijs is dat de verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de invoer van een zwarte [merk 02] -koffer. Hij heeft weliswaar bekend dat hij met de medeverdachte [medeverdachte 15] heeft gesproken over een testzending en vervolgens over twee tassen met een roze en bruine kleur, maar dat betreft dus andere bagage dan de in beslag genomen zwarte koffer waarin de heroïne en cocaïne zijn aangetroffen. Ook de omstandigheid dat op het handgeschreven bagagelabel de naam ‘ [naam 01] ’ voorkomt, betekent niet dat [medeverdachte 15] over deze koffer heeft gesproken met [verdachte] , omdat uit het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte 15] met meer Schipholmedewerkers in zee is gegaan. Er is dan ook geen sprake van opzet van [verdachte] op de invoer van de zwarte [merk 02] -koffer met daarin heroïne en cocaïne.
4.4.3.
Overwegingen van het hof
4.4.3.1.
Feiten
Op 24 juli 2018 om 15:03 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 15] telefonisch contact. [medeverdachte 15] zegt dat hij ‘nu nieuwe mensen heeft’ en vraagt [verdachte] hem een nieuwe datum te geven; ze kunnen eerst een test doen en dan beginnen ze. Vervolgens bespreken ze het volgende:
[verdachte]: Aaahhh...een datum, maandag […] vanuit jouw land? maandag en dinsdag bij mij.
[medeverdachte 15]: Oké, maandag en dinsdag bij jou, ja toch?
[verdachte]: Ja, maandag bij mij, dinsdag bij mij, ja.
[medeverdachte 15]: Oké, Ik bel je vanavond terug.
[verdachte]: Oké.
[medeverdachte 15]: Dan jij... stuur jij...jij... mij hoe ze de dingen moeten schrijven. Hoe ze moeten schrijven. Stuur het me nu op.
[verdachte]: Ohhh de bestemming? Ja, ik zal het naar jou toesturen.
Een half uur later stuurt [verdachte] een sms aan [medeverdachte 15] met de tekst ‘You can use flight nr [vluchtnummer 01] dest. ARN via [vluchtnummer 02] AMS’.
Op 30 juli 2018 heeft [verdachte] om 15:02 uur opnieuw telefonisch contact met [medeverdachte 15] . [medeverdachte 15] vertelt dat zijn opdrachtgevers een test willen doen en vraagt in verband daarmee om een nieuwe datum. [verdachte] zegt dat hij [medeverdachte 15] terug zal bellen wanneer hij een nieuwe datum heeft.
Op 1 augustus 2018 om 16:41 uur geeft [verdachte] telefonisch twee data door aan [medeverdachte 15] : ‘voorlopig, vijf en zeven’. [medeverdachte 15] reageert: “stuur mij het bericht op van hoe je [ntv]”, waarop [verdachte] antwoordt: “Hetzelfde, hetzelfde, hetzelfde eindbestemming […] als die ik je laatst heb opgestuurd […] [vluchtnummer 01] […] wat ik je de laatste keer heb opgestuurd, dat wij moeten, dat wij moeten gebruiken.”.
Op vrijdag 3 augustus 2018 belt [verdachte] om 14:56 uur met [medeverdachte 07] en vraagt hem of hij zondag moet werken. [medeverdachte 07] zegt dat hij elke dag moet werken. [verdachte] reageert dat hijzelf op maandag vrij is; ze gaan zondag en dinsdag doen. [medeverdachte 07] zegt dat dat goed is.
De volgende dag bellen [verdachte] en [medeverdachte 15] in de avond weer met elkaar. [medeverdachte 15] zegt dat er ‘nog een andere op de zevende’ bij [verdachte] zal zijn. [verdachte] bevestigt ‘zeven, zeven bij mij’, waarna [medeverdachte 15] zegt: “Ja, je moet al vragen...vrienden […] en die zeven gaat het twee zijn, twee.”. Acht minuten later belt [verdachte] met [medeverdachte 07] en vertelt hem dat het er morgen goed uitziet en dat hij ‘ [bijnaam 02] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 14] ) even gaat bellen met het verzoek [medeverdachte 07] te bellen. [medeverdachte 07] geeft aan dat die met vakantie is, maar dat dat geen probleem is, want hij gaat het zelf doen. Vijfentwintigminuten later spreken ze elkaar opnieuw telefonisch en [medeverdachte 07] bevestigt nogmaals dat het geen probleem is en voegt eraan toe “ik zelf brengen”.
Op 7 augustus 2018 om 00:16 uur bespreken [medeverdachte 07] en [verdachte] telefonisch dat ze elkaar de volgende ochtend zullen zien.
Uit de registraties van de Schipholpas van [medeverdachte 07] blijkt dat hij om 04:55 uur personeelsparkeerplaats P30 en vervolgens om 05:07 uur via doorlaatpost 90 airside betreedt.
Omstreeks 05:30 uur arriveert vlucht [vluchtnummer 02] uit Lagos, Nigeria op platform/gate F03. In de nabijheid van het vliegtuig bevindt zich [verdachte] , die naast zijn bagagetrekker staat met naast hem nog een bagagetrekker met daarin een onbekende man. De aanwezige medewerkers van de KMar zien een aantal koffers uit het bagageruim naar beneden komen. Bij controle van deze koffers vinden ze een rolkoffer met een handgeschreven bagagelabel met de tekst:
[naam 01]
[bagagelabelnummer]
[vluchtnummer 02] AMS
[vluchtnummer 01] ARN
Na opening van de koffer blijkt deze in tien kilo cocaïne en bijna tien kilo heroïne te bevatten. Op de vlucht wordt geen andere bagage aangetroffen voorzien van een bagagelabel met daarop een doorreis met [vluchtnummer 01] naar ARN (Stockholm, Zweden). Uit controle van alle overige ruimbagage van vlucht [vluchtnummer 02] met behulp van scanapparatuur blijkt verder dat er op die vlucht geen andere bagage met verdovende middelen aanwezig is.
Diezelfde ochtend belt [medeverdachte 15] om 07:35 uur met [verdachte] . [verdachte] vertelt hem dat het niet goed is, want de vlucht is ‘honderd procent door de douane gecontroleerd vandaag; dus zij, zij, zij hebben het gevonden […] alles is door de scan gegaan’. [verdachte] zegt dat hij een foto gaat maken van de details ‘om te bewijzen dat het een, een, een door de douane gecontroleerde vlucht was vandaag’.
Zoals hiervoor is opgemerkt, heeft [medeverdachte 10] bij het verhoor bij de KMar verklaard dat ‘ [bijnaam 01] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 15] ), die in Afrika woont, de eigenaar is van de verdovende middelen. Hij is de man die de middelen verstuurt en alle opdrachten geeft.
4.4.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest, volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne en heroïne op 7 augustus 2018.
Verlengde invoer
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Koffer bestemd voor [verdachte] en zijn medeverdachten
Uit de hiervoor genoemde telefonische contacten is gebleken dat op 7 augustus 2018 te Schiphol verdovende middelen zouden worden ingevoerd. Dit heeft [verdachte] zowel naar [medeverdachte 07] als [medeverdachte 15] gecommuniceerd. Naar aanleiding daarvan is alle bagage van de betreffende vlucht (vlucht [vluchtnummer 02] uit Lagos, Nigeria) gecontroleerd. De aangetroffen zwarte [merk 02] -koffer was de enige bagage die verdovende middelen bevatte. Aan deze koffer was bovendien een handgeschreven bagagelabel bevestigd met daarop de vluchtgegevens die [verdachte] in de dagen ervoor aan [medeverdachte 15] had doorgegeven, te weten vlucht [vluchtnummer 02] uit Lagos, met doorreis met vlucht [vluchtnummer 01] naar ARN (Stockholm). Daar komt nog bij dat op het bagagelabel de naam ‘ [naam 01] ’ stond, een naam die ook op het bagagelabel stond van de tas die in zaaksdossier C10 – een van de andere zaaksdossiers waarbij [medeverdachte 15] betrokken was – in beslag is genomen en die een hoeveelheid verdovende middelen heeft bevat. Tot slot heeft [verdachte] na de inbeslagname van de [merk 02] -koffer contact gehad met [medeverdachte 15] en onder meer gezegd dat de vlucht honderd procent is gecontroleerd door de douane, dat ‘het’ is gevonden en dat hij een foto zal maken om te bewijzen dat de vlucht door de douane is gecontroleerd.
Onder deze omstandigheden staat vast dat de [merk 02] -koffer de bagage was waarover [verdachte] met [medeverdachte 15] heeft gecommuniceerd en die [verdachte] uit het vliegtuig zou halen en verder zou (laten) vervoeren. Dat in de telefoongesprekken vóór de inbeslagname van de koffer wordt gesproken over twee tassen met een andere kleur dan de zwarte [merk 02] -koffer, maakt het voorgaande niet anders. Uit de latere gang van zaken volgt dat er bij de uitvoering voor een andere koffer is gekozen.
Opzet
[verdachte] heeft in de verhoren bij de KMar erkend dat de hiervoor genoemde communicatie met [medeverdachte 15] en [medeverdachte 07] betrekking had op (de invoer van) verdovende middelen. Nu het hof heeft vastgesteld dat de koffer die op 7 augustus 2018 is aangekomen en in beslag is genomen bestemd was voor [verdachte] en zijn medeverdachten, volgt uit de verklaring van [verdachte] dat hij wist dat deze koffer verdovende middelen bevatte. Niet is gebleken dat [verdachte] wist om welke soort drugs het ging. Gelet op zijn handelwijze heeft hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat die drugs cocaïne en/of heroïne betroffen.
Medeplegen
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Het hof stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn in het land van verzending personen nodig die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl in het land van ontvangst personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Dit betekent dat er zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde nauw moet worden samengewerkt om de heroïne en cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat deze op de juiste plaats terechtkomt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] bij de invoer van de cocaïne en de heroïne op 7 augustus 2018 een actieve rol heeft gespeeld. Door op de hiervoor beschreven wijze met [medeverdachte 15] af te stemmen wanneer en op welke wijze de bagage met de harddrugs door [medeverdachte 15] zou worden verzonden en door daarnaast met [medeverdachte 07] voorafgaand aan de invoer van die bagage afspraken te maken over het van Schiphol wegbrengen van die bagage – afspraken die de basis vormden van het op de luchthaven binnenbrengen en vervolgens verder vervoeren van de verdovende middelen – heeft [verdachte] nauw en bewust met hen samengewerkt en heeft hij een cruciale bijdrage geleverd aan de invoer. Op deze wijze is de betrokkenheid van [verdachte] van voldoende gewicht geweest voor het ten laste gelegde medeplegen.
De door de raadsvrouw gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 10.003 gram van een materiaal bevattende cocaïne en 9.928 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

De raadsvrouw heeft betoogd dat de rechtbank het primair bewezen verklaarde feit verkeerd heeft gekwalificeerd, nu in de kwalificatie in het vonnis ten onrechte de zinssnede ‘meermalen gepleegd’ is opgenomen.
Dit betoog miskent dat de onderhavige bewezenverklaring ziet op omstandigheid dat twee soorten verdovende middelen zijn aangetroffen die afzonderlijk worden genoemd in lijst I, behorend bij de Opiumwet. Aangezien in artikel 2, aanhef en onder A van de Opiumwet wordt verboden om ‘een middel’ als genoemd in lijst I in te voeren, is dit feit door het invoeren van twee zulke middelen meermalen gepleegd. Dat de beide middelen in één keer en in één koffer zijn ingevoerd, is daarbij verder niet van belang.
Het verweer wordt dan ook verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank zich voor het bepalen van de hoogte van de straf kennelijk heeft aangesloten bij de straffen die worden opgelegd als het feit meermalen is gepleegd. Naar de mening van de verdediging is dit een onjuist uitgangspunt. Verder heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte, anders dan door het Openbaar Ministerie is gesteld, niet kan worden aangemerkt als opdrachtgever. Daarnaast is hij first offender, is hij ook na deze zaak niet meer met justitie in aanraking gekomen en heeft de behandeling van deze zaak veel onzekerheid met zich gebracht. Tot slot wijst de verdediging op de overschrijding van de redelijke termijn die in de straf moet worden verdisconteerd. De verdediging verzoekt, indien een strafoplegging volgt, de maximale gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van heroïne en cocaïne. Gelet op de stukken uit het dossier gaat het hof ervan uit dat de verdovende middelen bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit. (Internationale) organisaties die bij de handel in harddrugs betrokken zijn, plegen bovendien veelvuldig misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van de middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren. Het hof beschouwt de invoer van harddrugs in handelshoeveelheden dan ook als een zeer ernstig strafbaar feit.
De rol van de verdachte
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van harddrugs.
De verdachte stemde met [medeverdachte 15] af wanneer en op welke wijze de bagage met de harddrugs door [medeverdachte 15] zou worden verzonden en met [medeverdachte 07] over het van Schiphol wegbrengen van die bagage. Daarmee stond de verdachte aan de basis van de uitvoering van het transport en verrichtte hij belangrijke en organiserende taken. De wezenlijke rol die de verdachte speelde bij het plegen van dit feit school tevens in het gebruik van zijn positie als bagagemedewerker van [luchtvaartmaatschappij] . Vanwege dat dienstverband had de verdachte immers de beschikking over een Schipholpas waarmee hij buiten de douane om toegang had tot delen van het beveiligde terrein van Schiphol. De verdachte heeft misbruik gemaakt van die positie en heeft met dit handelen een bijdrage geleverd aan de vermenging van legale en criminele activiteiten. Deze vervaging van boven- en onderwereld heeft een ondermijnende invloed op de samenleving. De verdachte had voor die gevolgen geen oog en was kennelijk uit op eigen financieel gewin.
Strafdoelen en strafmodaliteit
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en het daarmee samenhangende strafdoel kan niet anders dan met een gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale en speciale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. Gelet op de ernst van het feit en de strafdoelen is er naar het oordeel van het hof, ook niet met in aanmerking van de persoonlijke omstandigheden, geen ruimte om een voorwaardelijke straf op te leggen.
Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS
Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt het hof nog het volgende. De rechtbank heeft in de strafmaatoverweging niet gerefereerd aan de zogenaamde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Ook uit de hoogte van de opgelegde straf lijkt te volgen dat de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten niet als uitgangspunt heeft genomen. Deze oriëntatiepunten worden binnen de rechtspraak landelijk tot stand gebracht, waarbij beslissingen van rechters in het verleden als leidraad gelden. Zij zijn geformuleerd om te bevorderen dat rechters bij de straftoemeting van veel voorkomende strafbare feiten dezelfde, en de in de rechtspraak als passend beoordeelde uitgangspunten hanteren. Het hof hecht aan dit streven naar rechtseenheid, omdat het de gelijke behandeling van verdachten bevordert.
Ook ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. Het transport vond plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen. Essentieel onderdeel van deze werkwijze was de betrokkenheid van personen die door hun werk toegang hadden tot beveiligde delen van Schiphol. De verdachte heeft deze bijdrage geleverd en reeds daarmee een wezenlijke rol in de keten vervuld. Daarnaast heeft hij belangrijke organisatorische taken op zich genomen.
Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van ongeveer twintig kilo harddrugs, neemt het hof een gevangenisstraf van 72 maanden als vertrekpunt. De door de verdediging aangevoerde omstandigheden zijn voor het hof geen aanleiding geweest om de straf te matigen.
Het hof heeft bij het bepalen van de strafmaat geen gewicht toegekend aan de omstandigheid dat het handelen van de verdachte is gekwalificeerd als het meermalen plegen van het strafbare feit. Om die reden zal het hof niet nader ingaan op de stelling van de verdediging over dat een te hoge straf is opgelegd vanwege die kwalificatie.
Het voorgaande betekent dat het hof een aanzienlijk hogere straf als uitgangspunt hanteert dan de rechtbank heeft gedaan (54 maanden) en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft bij het formuleren van zijn eis aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf als uitgangspunt heeft genomen. Hierboven heeft het hof reeds overwogen waarom het hof het door de rechtbank gehanteerd uitgangspunt niet zal volgen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de hoogte van de eventueel op te leggen straf en de afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten door de rechtbank ter terechtzitting niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 30 oktober 2018. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met bijna 26 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De verdachte heeft op 27 december 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof zal op 2 juli 2025 arrest wijzen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 64 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
64 (vierenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Bijlage 1 – de tenlastelegging
(zaaksdossier C13)
primair
hij op of omstreeks 07 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
  • 10.003 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • 9.928 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 24 juli 2018 tot en met 07 augustus 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, en/of Nigeria en/of elders in Afrika, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het uitvoeren van een testzending en/of over het te gebruiken bagagelabel en/of vluchtroute ( [vluchtnummer 01] met bestemming Stockholm (ARN) via [vluchtnummer 02] met bestemming Amsterdam) en/of een testzending verzonden en/of die testzending op de luchthaven Schiphol gezocht en/of aangetroffen en/of een of meer foto’s van die testzending gemaakt en/of verstuurd en/of ontvangen en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- een dienst (op de luchthaven Schiphol) geruild en/of
- een of meermalen gecontroleerd of er douanecontroles plaatsvonden op vluchten vanuit Lagos en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het bagagelabel van de zending verdovende middelen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar of in de omgeving aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of zich op het platform gereed opgehouden tijdens de douanecontrole van de betreffende vlucht (uit Lagos) en/of
- ( (telefonisch en/of via portofoons) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders/ personen over het niet aantreffen van de reizigersbagage en/of de kennelijke inbeslagname door de douane en/of
- een of meer foto’s van reizigersbagage (met verdovende middelen) en/of van informatie over controle van de douane gemaakt en/of verzonden en/of ontvangen en/of
- een of meer vervoermiddelen en/of portofoons voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.