ECLI:NL:GHAMS:2025:1735

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
23-003421-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van verdovende middelen via luchthaven Schiphol met gebruik van airbagmethode

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en heroïne via de luchthaven Schiphol, waarbij gebruik werd gemaakt van de zogenaamde 'airbagmethode'. Deze methode houdt in dat verdovende middelen in bagage worden verstopt en door medewerkers van de luchthaven worden vervoerd van het beveiligde naar het onbeveiligde gebied. De verdachte heeft op 18 mei 2018 en 3 juni 2018 handelingen verricht die verband houden met de invoer van deze middelen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, als medewerker van een schoonmaakbedrijf op Schiphol, een cruciale rol heeft gespeeld in het transport van de verdovende middelen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 31 maanden gevangenisstraf, maar het hof heeft deze straf verhoogd tot 58 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlasteleggingen bevestigd, waarbij de verdachte schuldig is bevonden aan het medeplegen van de invoer van 2 gram cocaïne en een onbekende hoeveelheid heroïne en/of cocaïne. De uitspraak benadrukt de impact van de betrokkenheid van luchthavenmedewerkers bij drugshandel en de noodzaak van strenge straffen om de samenleving te beschermen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003421-22
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-870240-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2025, 20 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is – samengevat – ten laste gelegd dat:
feit 1 (zaaksdossier C4)
primair
het op of omstreeks 18 mei 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 21.074 gram cocaïne;
subsidiair
het op of omstreeks 18 mei 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C7)primair
het op of omstreeks 3 juni 2018 te Schiphol (meermalen) medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiair:
het in of omstreeks de periode van 31 mei 2018 tot en met 3 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het vonnis zal worden vernietigd omdat het hof ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt en daarnaast tot een andere strafoplegging. Het hof onderschrijft evenwel de meeste overwegingen van de rechtbank en neemt een groot deel van die overwegingen over, maar past die op onderdelen aan en wijdt ook extra overwegingen aan de in hoger beroep genoemde verweren en ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. In het arrest komen veel overwegingen van de rechtbank dus wel terug.

4.Bewijsoverweging

4.1.
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[verdachte] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 03] , [medeverdachte 04] , [medeverdachte 05] , [verdachte] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [medeverdachte 09] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [verdachte] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;
- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;
- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal betoogd, samengevat weergegeven, dat weliswaar zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Door de verdediging is geen verweer gevoerd op dit punt.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. Er is dan ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Ten aanzien van zaaksdossier C4 (feit 1)
4.4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op
18 mei 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen (in de zin van verlengde invoer) van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
4.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen bewezenverklaring kan volgen voor de ten laste gelegde 21.074 gram cocaïne, omdat de koffer die in de auto van de verdachte werd geladen geen 21.074 gram maar slechts 2 gram cocaïne bevatte. Een bewezenverklaring kan dan ook enkel volgen voor die 2 gram cocaïne omdat de opzet van de verdachte – ook in de zin van het voorwaardelijk opzet – enkel op die 2 gram was gericht.
4.4.3.
Overwegingen van het hof
4.4.3.1.
Feiten
Op 18 mei 2018 om 11:10 uur treft de douane op Schiphol, in de bagagekelder ter hoogte van loskade 22, een blauwe rolkoffer aan met daarin 21 pakketten met ruim 21 kilogram cocaïne. Deze koffer is afkomstig van vlucht [vluchtnummer 01] vanuit Bogota, Colombia, met bestemming Hong Kong via vlucht [vluchtnummer 02] om 17:20 uur.
Die dag belt [medeverdachte 07] om 14:02 uur vanaf Schiphol met [verdachte] en vraagt hem of hij aan het werk is. [verdachte] beaamt dit en zegt desgevraagd dat hij tot half drie werkt. Daarop geeft [medeverdachte 07] aan dat het kan zijn dat hij hem belt, waarop [verdachte] zegt: “Oke [bijnaam 1] , ik ben immers toch hier.” Twee minuten later belt [medeverdachte 07] , die op dat moment op Schiphol is, met [medeverdachte 14] , die thuis is, en vraagt hem of hij ‘deze kant op wil komen’, waarop [medeverdachte 14] hem vraagt of [medeverdachte 07] diens huis bedoelt. [medeverdachte 07] zegt: “Nee, naar die dinges”. [medeverdachte 14] zegt dat hij wel kan komen. De auto van [medeverdachte 14] passeert vervolgens om 14:26 uur en 14:29 uur verkeerscamera’s bij Schiphol. Om 14:34 uur bellen [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] elkaar – waarbij [medeverdachte 07] nog altijd op de luchthaven Schiphol is en [medeverdachte 14] gelet op hiervoor vermelde camerabeelden eveneens – en zegt [medeverdachte 14] desgevraagd dat hij zijn auto heeft geparkeerd ‘waar je altijd de auto parkeert’. [medeverdachte 07] antwoordt dat hij eraan komt.
Om 15:18 uur wordt de hiervoor genoemde blauwe rolkoffer afkomstig van vlucht [vluchtnummer 01] op bagageband 25 gestort. Door het onderzoeksteam zijn de aangetroffen pakketten cocaïne verwisseld voor pakketten papier en ongeveer 2 gram cocaïne, voorzien van een briefje met de tekst dat de originele pakketten met vermoedelijk verdovende middelen door het onderzoeksteam in beslag zijn genomen.
Om 15:25 uur belt [medeverdachte 07] met [verdachte] en zegt hem: “Ga maar met spoed naar 31 […] hij staat te wachten”. [verdachte] zegt dat dat goed is. Meteen daarna belt [medeverdachte 07] , met de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 41] (hierna: [telefoonnummer 41] ) en zegt hem: “ [bijnaam 1] iemand van ehh [schoonmaakbedrijf] kome, ik ben buite. Hij komt naar jou toe”. [medeverdachte 07] zegt, gevraagd naar de kleur: “Oranje kleur met ‘ [letter] ’”.
Om 15:28 uur passeert de auto van [medeverdachte 14] de verkeerscamera bij de Rijkerstreek te Schiphol, ter hoogte van de personeelsparkeerplaats P30.
Om 15:30 uur wordt [medeverdachte 07] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 41] , wiens zendmastlocatie op dat moment de D-pier op Schiphol is. [medeverdachte 07] zegt desgevraagd tegen de gebruiker van [telefoonnummer 41] dat hij eraan komt, dat hij bijna bij hem is en ‘kijk witte’. Om 15:35 uur rijdt een witkleurige auto voorzien van een rood-oranjekleurige ‘ [letter] ’ op het beveiligde gedeelte van de luchthaven ter hoogte van gate D4, in de richting van de oplopende gatenummers, waaronder ook D31. Ongeveer op hetzelfde moment belt [medeverdachte 07] met de gebruiker van [telefoonnummer 41] en vraagt hem of hij er al is, waarop de gebruiker met nummer [telefoonnummer 41] ontkennend reageert. [medeverdachte 07] zegt dat hij hem gaat bellen. Direct daarna belt [medeverdachte 07] met [verdachte] en zegt [verdachte] dat hij daar over één minuut is, waarop [medeverdachte 07] zegt: “Maar luister, het is 31 of 28, maar ik denk dat het 31 is”. [verdachte] zegt vervolgens: “Haa, hij heeft mij gezien, hij heeft mij gezien, hij komt achter mij aan”.
Om 15:38 uur belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 14] en zegt hem dat ‘hij’ eraan komt, waarop [medeverdachte 14] zegt dat dat goed is.
Om 15:41 uur rijdt de witte bedrijfsauto bij de D-pier in de richting van doorlaatpost 60. Om 15:43 uur biedt [verdachte] bij deze doorlaatpost zijn Schipholpas aan en verlaat hij het beveiligde gebied als bestuurder van de witte bedrijfsauto.
Om 15:52 uur belt [medeverdachte 07] met [verdachte] en zegt [verdachte] hem desgevraagd dat het is ‘geklaard’. Op dat moment is de zendmastlocatie van zowel de door [verdachte] als de door [medeverdachte 07] gebruikte telefoon de E. van de Beekstraat te Schiphol. Vrijwel direct hierna, om 15:53 uur, wordt [medeverdachte 07] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 41] , die hem vraagt of alles goed is, hetgeen [medeverdachte 07] beaamt, waarna ze afspreken elkaar die avond op de ‘zelfde’ plek te zien.
Om 16:09 uur passeert de auto van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op de Middenweg te Amsterdam.
Om 16:15 uur is door het onderzoeksteam bij bagageband 25 gezocht naar de genoemde blauwe rolkoffer, maar deze is niet meer aangetroffen.
Om 21:53 uur rijdt [medeverdachte 07] van zijn woning naar de woning van [medeverdachte 14] . Om 22:08 uur stapt [medeverdachte 07] bij [medeverdachte 14] in de auto, waarna zij wegrijden. Om 22:11 uur hebben [medeverdachte 07] en de gebruiker van [telefoonnummer 41] telefonisch contact en bespreken zij de plek waar zij elkaar zullen ontmoeten. Om 22.32 uur geeft [medeverdachte 07] aan de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 41] door dat hij voor de [winkel] is. [medeverdachte 07] stapt op hetzelfde moment uit de auto en maakt contact met twee onbekend gebleven mannen. Zij stappen vervolgens allen in de auto van [medeverdachte 14] en rijden naar de Kinkerstraat. Daar aangekomen stapt een van de onbekend gebleven mannen uit de auto van [medeverdachte 14] en pakt uit diens kofferbak een blauwe rolkoffer en loopt ermee weg.
Op 19 mei 2018 om 00:43 uur wordt [medeverdachte 07] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 41] , die hem zegt dat er een ‘groot probleem’ is en dat ze elkaar morgen zien om even te praten.
[verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij in de zomer van 2018 heeft geholpen bij de invoer van verdovende middelen, door een paar keer een koffer mee te nemen en weg te voeren. Hij reed dan in zijn bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] naar de D-pier, iemand gooide de koffer in zijn auto, hij reed dan in zijn auto het beveiligd gebied af en droeg de koffer over aan een man die [medeverdachte 14] wordt genoemd. Hij zou rond de tweeduizend euro per keer krijgen van [medeverdachte 07] .
[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij een aantal keren buiten het beveiligde gebied heeft geholpen om koffers verder te transporteren door deze ergens heen te brengen. [medeverdachte 07] had hem om hulp gevraagd.
[medeverdachte 07] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om ‘behulpzaam’ te zijn door koffers af te geven.
4.4.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor weergegeven feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C4 (zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde medeplegen van de invoer van cocaïne op 18 mei 2018. De betrokkenheid van [verdachte] ziet daarbij, zoals ook door de verdediging en de advocaat-generaal is bepleit, op de invoer van een hoeveelheid van twee gram cocaïne. Uit het dossier volgt immers niet dat [verdachte] al voorafgaand aan de inbeslagname van de cocaïne door de douane als medepleger betrokken was bij de invoer.
Het onder 1 primair ten laste gelegde kan dus in zoverre bewezen worden verklaard. De verdediging heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd.
4.5.
Ten aanzien van zaaksdossier C7 (feit 2)
4.5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 3 juni 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne. Dit feit is meermalen gepleegd, omdat de verdachte twee koffers op verschillende momenten overgedragen heeft gekregen en aan een derde heeft overgedragen.
4.5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat niet vastgesteld kan worden dat er cocaïne of heroïne in de koffer zat.
4.5.3.
Overwegingen van het hof
4.5.3.1.
Feiten
Op 31 mei 2018 om 19:17 uur belt [medeverdachte 01] met [medeverdachte 07] en noemt ‘zondagochtend 10 uur’, waarop [medeverdachte 07] zegt dat dat goed is.
Op 1 juni 2018 om 08:29 uur zendt [medeverdachte 07] [verdachte] een sms met de vraag of hij zondag werkt, waarop [verdachte] direct bevestigend antwoordt.
Op 2 juni 2018 om 21:37 uur stuurt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] een sms met de tekst: “Niet vergeten, morgen tussen 09:45 en 10:00 uur”. Gelijk aansluitend bellen beiden en bespreken ze onder meer:
[medeverdachte 14]: Hij kan mogelijk ook bellen, zei die, in verband met morgen.
[medeverdachte 07]: Welke? Die van vorige keer?
[medeverdachte 14]: Die van vorige keer, ha.
[medeverdachte 07]: Het is oke als hij belt, maar euuuhhh (
praat fluisterend) we krijgen morgen tussen kwart voor tien en tien uur.
[medeverdachte 14]: Akkoord, akkoord!
[medeverdachte 07]: Gasten, twee tal!
[medeverdachte 14]: Akkoord.
[medeverdachte 07]: Luister, weet je ook waar? Hoog waarschijnlijk moet je achter de dinges staan, het komt gelijk van de andere kant, niet vanaf dezelfde plek, maar van de andere kant.
[medeverdachte 14]: Akkoord.
[medeverdachte 07]: Sta achter het benzinestation.
[medeverdachte 14]: Akkoord.
Op zondag 3 juni 2018 betreden [medeverdachte 07] en [verdachte] het beveiligd gebied op Schiphol om achtereenvolgens 06:33 uur en 06:48 uur. Om 09:14 uur vraagt [medeverdachte 07] per sms aan [verdachte] of hij op het werk is, wat [verdachte] direct bevestigt.
Om 09:22 uur belt [medeverdachte 01] met [medeverdachte 07] om te zeggen dat hij ‘daar’ om 10 uur gaat parkeren. [medeverdachte 07] antwoordt dat dat goed is. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] en zegt hem dat het over tien minuten aankomt, waarop [medeverdachte 14] zegt dat hij eraan komt.
Om 09:24 uur belt [medeverdachte 07] naar [verdachte] en zegt hem: “ [bijnaam 1] , je moet om tien uur gereed zijn, hij heeft mij zojuist gebeld” en “Kom maar om tien uur richting mij, of, wacht maar om tien uur mijn telefoontje af”. Verder geeft [medeverdachte 07] aan [verdachte] uitleg over de plek waar [verdachte] moet zijn en [medeverdachte 07] zegt dat hij er om tien uur is.
Om 09:42 uur sms’t [medeverdachte 14] naar [medeverdachte 07] dat hij er is.
Om 09:56 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 14] zegt: “Ik ben aan de kant waar jij naar buiten zal komen” waarna [medeverdachte 07] zegt “Ha, oke, wacht maar, op dit moment…dus spoedig” waarop [medeverdachte 14] zegt: “Akkoord, ik ben aan het wachten”.
Om 10:08 uur belt [medeverdachte 07] [verdachte] en beiden bespreken onder meer:
[medeverdachte 07]: Vanaf welke kant zal je gaan als je het hebt opgehaald? Vanaf hier of vanaf de andere kant?
[verdachte]: Nee, ik zal het vanaf hier geven, [bijnaam 1] .
[medeverdachte 07]: Gaat je vanaf hier naar binnen?
[verdachte]: Hehe.
[medeverdachte 07]: Dan euhhhh ... achter het benzinestation, oke?
[verdachte]: Is goed [bijnaam 1] .
[medeverdachte 07]: Hij gaat daar op jou wachten, ik ga het aan hem doorgeven.”
Om 10:09 uur belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] en zegt: “Dinges, euhh, kom maar achter het benzinestation”, waarop [medeverdachte 14] zegt dat het oké is.
Om 10:10 uur belt [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] en zegt: “ [bijnaam 1] kom, kom, [bijnaam 1] ik hebbe die jongen weghalen dus ehh kom snel! [medeverdachte 07] zegt: “ja, ja, ik ben hier wacht”. Meteen hierna belt [medeverdachte 07] [verdachte] en zegt hem: “Het is oke, [bijnaam 1] , ga gelijk naar binnen, ga gelijk naar binnen, het/hij is er aangekomen”. [verdachte] antwoordt dat het akkoord is en dat hij gaat. Om 10:12 uur belt [medeverdachte 07] eerst [medeverdachte 01] en zegt hem: “1 minuut”. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [verdachte] en zegt hem: “oke, hij is achter jou” en aansluitend belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] en zegt hem: “hij komt er aan”.
Om 10:14 uur belt [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] en zegt straks weer ‘voor de andere’ te komen, over tien minuten, een kwartier. [medeverdachte 07] zegt desgevraagd dat de ‘zelfde man’ komt, wat [medeverdachte 01] goed vindt. [medeverdachte 07] belt aansluitend met [medeverdachte 14] en zegt: “over een kwartier gaan we er nog een ophalen, wacht maar even”. Direct daarna, om 10:16 uur, belt [medeverdachte 07] naar [verdachte] en zegt hem met spoed naar binnen te gaan omdat er over tien minuten ‘nog een’ is.
Om 10:20 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 07] en vraagt hem waar de ‘vriend’ is. [medeverdachte 07] zegt dat die achter het benzinestation is en dat [verdachte] hem moet zeggen dat hij moet wachten want de ‘andere komt er ook aan’.
Vervolgens is er tussen 10:21 uur en 10:42 uur telefonisch overleg tussen [medeverdachte 07] en [verdachte] , [medeverdachte 07] en [medeverdachte 01] , en [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] over wie waar wanneer gaat parkeren. Om 10:38 uur zegt [verdachte] in een telefoongesprek met [medeverdachte 07] : “Het is dus waar we net ook hebben opgehaald?”, wat [medeverdachte 07] bevestigt. Om 10:41 uur zegt [medeverdachte 01] tegen [medeverdachte 07] : “kom maar bij ehh dinges achtentwintig”, waarna [medeverdachte 07] direct [medeverdachte 14] twee keer belt en tegen [medeverdachte 14] zegt: “We gaan het ophalen […] je moet dit eerst ophalen, het komt eraan”. [medeverdachte 01] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat met ‘28’ wordt bedoeld ‘Delta 28’ (het hof begrijpt: gate D28).
Om 10:48 uur belt [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] en [medeverdachte 07] vraagt hem: “ [bijnaam 1] , brenge naar jouw vrouw?” en [medeverdachte 01] antwoordt: “ja, vrouw”. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 14] en zegt hem: “geef ze allebei aan zijn vrouw”.
Om 10:53 uur verlaat [verdachte] doorlaatpost 90 met een witte bedrijfsauto met een rode ‘ [letter] ’ van [schoonmaakbedrijf] . Om 10:58 uur sms’t [verdachte] naar [medeverdachte 07] dat ‘het is geregeld’. Om 11:02 uur betreedt [verdachte] via doorlaatpost 60 weer het beveiligd gebied. Om achtereenvolgens 12:47 uur en 15:12 uur verlaten [medeverdachte 07] en [verdachte] het beveiligd gebied.
Om 16:18 uur belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 01] en ze spreken af elkaar over een kwartier bij [medeverdachte 01] te ontmoeten.
Om 17:21 uur ontmoet [medeverdachte 07] [verdachte] bij moskee ‘ [moskee] ’, gelegen aan de [straatnaam] te Amsterdam. Om 17:25 uur loopt [verdachte] daar met een witte envelop in zijn hand weg.
Voor de verklaringen van [medeverdachte 07] , [medeverdachte 14] en [verdachte] verwijst het hof naar de feitenweergave in het zaaksdossier C4. [medeverdachte 14] heeft specifiek ten aanzien van zaaksdossier C7 ter terechtzitting bij de rechtbank nog opgemerkt dat hij koffers moest wegbrengen naar een straatje, die hij daar op een bepaalde plek moest neerleggen. [medeverdachte 01] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij op
3 juni 2018 een koffer aan [verdachte] heeft gegeven.
4.5.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest, volgt dat [verdachte] zich op 3 juni 2018 op twee achtereenvolgende momenten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] hebben in dit zaaksdossier op een vergelijkbare wijze als op 20 mei 2018 (zaaksdossier C5) samengewerkt bij de invoer van bagage. Het ging in dit geval om twee afzonderlijke koffers, zo volgt uit telefoongesprekken tussen [medeverdachte 01] , [medeverdachte 07] , [medeverdachte 14] en [verdachte] en de daarop aansluitende handelingen van hen. Voor het ophalen van de koffers, het vervoer daarvan over het beveiligd terrein en het overdragen daarvan aan [medeverdachte 14] , die buiten het beveiligd terrein op de koffers wachtte, schakelde [medeverdachte 07] deze keer – evenals op 18 mei 2018 – [verdachte] in, die wederom gebruik maakte van een bedrijfsauto van zijn werk en weer instructies kreeg van [medeverdachte 07] . In een tijdsbestek van nog geen uur bracht [verdachte] zo tweemaal een bagagestuk buiten de douane om naar [medeverdachte 14] , die deze vervolgens verder wegbracht.
In zaaksdossier C7 is de koffer niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten ten aanzien hiervan in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Er is dan ook niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was. Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, indien op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Die conclusie is in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is het volgende van belang.
Uit het procesdossier volgt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de airbagmethode waarbij via de luchthaven Schiphol met betrokkenheid van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside werd vervoerd. Ook in de onderhavige zaak is van die methode gebruik gemaakt. [verdachte] heeft bij het verkrijgen en het vervolgens afleveren van de betreffende koffer samengewerkt met [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] . [medeverdachte 07] , [verdachte] en [medeverdachte 14] hebben zich ook op 18 mei 2018 (zaaksdossier C4) schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van verdovende middelen. In de in dat onderzoek onderschepte koffer bevond zich 21 kilo cocaïne. Vervolgens hebben [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] ook op 6 juni 2018 samengewerkt bij de invoer van elf kilo heroïne (zaaksdossier C8). In zaaksdossier C4 werkten [verdachte] , [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] op dezelfde wijze samen als in zaaksdossier C7: [medeverdachte 07] voorzag [verdachte] van informatie en stuurde hem aan om de koffer te bemachtigen en hij voorzag [medeverdachte 14] vervolgens van informatie om deze weg te voeren en bij de ontvanger af te leveren. [medeverdachte 07] stond in beide zaaksdossiers in contact met de opdrachtgever. In zaaksdossier C5 werd op eenzelfde wijze door [medeverdachte 07] en [medeverdachte 14] gehandeld en gecommuniceerd, waarbij de taak van [verdachte] in dit geval werd vervuld door [medeverdachte 05] , die daarbij op eenzelfde wijze te werk ging als [verdachte] . Ook overigens verliepen de communicatielijnen in zaaksdossier C5 op vergelijkbare wijze als in de zaaksdossiers C4 en C7. In de gevoerde gesprekken werden locaties en tijdstippen genoemd en afgesproken, waarbij de gespreksdeelnemers kennelijk steeds aan een enkel woord genoeg hadden om elkaar te begrijpen.
Dit alles acht het hof mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] in zaaksdossier C7 ten laste gelegde. De handelwijze met betrekking tot dit feit komt op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van de zaaksdossiers C4 en C5. Onder deze omstandigheden kan het bewijs in zaaksdossiers C4 ter zake van de aanwezigheid van harddrugs als schakelbewijs worden gebruikt in zaaksdossier C7 voor de vaststelling dat ook hier sprake is geweest van verdovende middelen in de zin van cocaïne en/of heroïne.
Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van [verdachte] en zijn medeverdachten op 3 juni 2018 betrekking hadden op de invoer van cocaïne en/of heroïne.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 (zaaksdossier C4)
primairhij op 18 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C7)primair
hij op 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 31 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De verdediging heeft in het kader van de strafmaat aangevoerd dat [verdachte] geen leidinggevende rol heeft gehad in deze zaak. Hij was een uitvoerder en heeft – door steeds openheid van zaken te geven – meegewerkt aan het onderzoek en ook spijt betuigd, wat een strafmatigende werking moet hebben. Verder kampt hij inmiddels enkele jaren met ernstige psoriasis waarvoor hij langdurige medische behandelingen nodig heeft. De stress die hij door deze strafzaak ervaart, verergert de aandoening zichtbaar. Hij heeft verder last van depressiviteit, angst en slapeloosheid. Ondanks alle tegenslagen heeft hij zijn baan als zzp’er in de bouw kunnen behouden. Sinds 2019 werkt hij voor hetzelfde bedrijf. Een langdurige detentie zou betekenen dat hij zijn lopende opdrachten verliest en zijn bedrijf ten onder zal gaan. Verder acht de verdediging – gelet op het feit dat [verdachte] een blanco strafblad heeft, ook na zijn aanhouding niet met politie of justitie in aanraking is gekomen en de feiten van inmiddels zeven jaar geleden zijn, en daarmee dus sprake is van overschrijding van de redelijke termijn – een voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 of 31 maanden en een maximale taakstraf op zijn plaats.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich twee maal schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van harddrugs. Door het ophalen van de koffers, het vervoer daarvan over het beveiligd terrein en het overdragen daarvan aan een ander buiten het beveiligd terrein, heeft hij bij de transporten uitvoerende taken volbracht. Als medewerker van een schoonmaakbedrijf op Schiphol heeft de verdachte een cruciale rol gehad bij het plegen van deze feiten, omdat hij met zijn Schipholpas in een bedrijfsauto het beveiligde gebied van Schiphol kon betreden en verlaten. Hij heeft misbruik gemaakt van die positie en heeft met dit handelen een bijdrage geleverd aan de vermenging van legale en criminele activiteiten. Deze vervaging van boven- en onderwereld heeft een ondermijnende invloed op de samenleving. De verdachte had voor die gevolgen geen oog en was kennelijk uit op eigen financieel gewin.
Strafdoelen en strafmodaliteit
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en het daarmee samenhangende strafdoel kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn voor het hof geen aanleiding om tot een voorwaardelijke strafmodaliteit te komen. Daarvoor acht het hof de feiten te ernstig en wegen de strafdoelen te zwaar.
Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS
Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt het hof nog het volgende. De rechtbank heeft in de strafmaatoverweging niet gerefereerd aan de zogenaamde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Ook uit de hoogte van de opgelegde straf lijkt te volgen dat de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten niet als uitgangspunt heeft genomen. Deze oriëntatiepunten worden binnen de rechtspraak landelijk tot stand gebracht, waarbij beslissingen van rechters in het verleden als leidraad gelden. Zij zijn geformuleerd om te bevorderen dat rechters bij de straftoemeting van veel voorkomende strafbare feiten dezelfde, en de in de rechtspraak als passend beoordeelde uitgangspunten hanteren. Het hof hecht aan dit streven naar rechtseenheid, omdat het de gelijke behandeling van verdachten bevordert.
Ook ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. Het transport vond plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen. Essentieel onderdeel van deze werkwijze was de betrokkenheid van personen die door hun werk toegang hadden tot beveiligde delen van Schiphol. De verdachte heeft deze bijdrage geleverd en reeds daarmee een wezenlijke rol in de keten vervuld. Daarnaast heeft hij belangrijke organisatorische taken op zich genomen.
In het onderzoek C4 is een hoeveelheid van 21 kilogram cocaïne in beslag genomen. Hoewel de bewezenverklaring – gelet op het tijdstip van de inbeslagname en het tijdstip van de handelingen van de verdachte – slechts ziet op 2 gram cocaïne, acht het hof het redelijk om bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting te zoeken bij het oriëntatiepunt dat betrekking heeft op de hoeveelheid inbeslaggenomen verdovende middelen. De verdachte had zich immers gecommitteerd aan de invoer, de invoer heeft ook daadwerkelijk plaats gevonden en het is geenszins aan de verdachte te danken dat niet de volledige hoeveelheid verdovende middelen is verspreid binnen de samenleving. Bovendien verzet het recht zich niet tegen een dergelijk straftoemeting, in die zin dat het wettelijk strafmaximum (bij lange na) niet overschreden wordt.
Het hof neemt daarom voor het eerste bewezen verklaarde feit een gevangenisstraf van 72 maanden als vertrekpunt. Daar komt bij dat de verdachte zich ook nog schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van een onbekende hoeveelheid harddrugs (C7). Gelet op het verloop van die transporten in samenhang met de inhoud van het dossier gaat het hof er vanuit dat ook in die zaken handelshoeveelheden zijn ingevoerd. Vanwege de kosten die een dergelijk transport met zich brengt en de risico’s (ook strafrechtelijk) die hieraan verbonden zijn, moeten dit substantiële hoeveelheden verdovende middelen zijn geweest.
Het hof acht daarom, mede gelet op de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in aanmerking genomen, in beginsel een gevangenisstraf van 78 maanden passend. In het geval van de verdachte ziet het hof aanleiding om op dat uitgangspunt een matiging toe te passen tot 65 maanden. Daarbij neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat het aannemelijk is dat de verdachte slechts een beperkte en puur uitvoerende rol heeft gespeeld en dat de verdachte zich – tot op zekere hoogte – meewerkend heeft opgesteld in het onderzoek.
Ondanks deze matiging gebruikt het hof een aanzienlijk hogere straf als uitgangspunt dan de rechtbank heeft gedaan (36 maanden) en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft bij het formuleren van zijn eis aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf als uitgangspunt heeft genomen. Hierboven heeft het hof reeds overwogen waarom het hof het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt niet overneemt.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de hoogte van de eventueel op te leggen straf en de afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten door de rechtbank ter terechtzitting niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 19 februari 2019. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 22 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 22 december 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 65 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 58 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
58 (achtenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Bijlage 1 – de tenlasteleggingen
feit 1 (zaaksdossier C04)
primair
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 21.074 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar of in de omgeving aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- ( (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
feit 2 (zaaksdossier C07)
primair
hij op of omstreeks 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 mei 2018 tot en met 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en/of werktijden en/of over het doorgaan van dit transport en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- meermalen (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.