ECLI:NL:GHAMS:2025:1740

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
23-000033-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de invoer van heroïne via luchthaven Schiphol met gebruik van de airbagmethode

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne op 6 juni 2018 via luchthaven Schiphol, waarbij gebruik werd gemaakt van de zogenaamde 'airbagmethode'. Dit houdt in dat verdovende middelen in bagage werden verstopt en door medewerkers van de luchthaven werden veiliggesteld en vervoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een coördinerende rol heeft gespeeld in deze invoer. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 54 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft ook aandacht besteed aan een onherstelbaar vormverzuim met betrekking tot het onderzoek aan de in beslag genomen telefoon van de verdachte, maar heeft hieraan geen rechtsgevolgen verbonden. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor de Opiumwet en heeft vier kinderen, maar het hof oordeelt dat de ernst van het feit en de rol van de verdachte een aanzienlijke straf rechtvaardigen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000033-23
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-871038-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
adres: [adres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2025, 22 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
(zaaksdossier C08)
primair
het op of omstreeks 6 juni 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne;
subsidiairhet in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het een andere straf oplegt dan de rechtbank. Voor het overige komt het hof grotendeels tot dezelfde beslissingen als de rechtbank en het onderschrijft ook de meeste overwegingen daartoe van de rechtbank. Het hof neemt een groot deel van die overwegingen over, maar past die op onderdelen aan en wijdt ook extra overwegingen aan de in hoger beroep genoemde verweren en ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Omdat met een gedeeltelijke bevestiging van het vonnis, met de diverse aanpassingen en aanvullingen, een onoverzichtelijk en moeilijk leesbaar geheel ontstaat, zal het hof het gehele vonnis vernietigen. In het arrest komen veel overwegingen van de rechtbank dus wel terug.

4.Bewijsoverweging

4.1.
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 03] , [medeverdachte 04] , [medeverdachte 05] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [medeverdachte 09] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [verdachte] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;
- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [verdachte] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;
- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal aan de orde gesteld, samengevat weergegeven, dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. Volgens de advocaat-generaal kan in deze zaak worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Door de verdediging is op dit punt geen verweer gevoerd.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Zaaksdossier C8
4.4.1
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 6 juni 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne.
4.4.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor dit zaaksdossier een bewezenverklaring kan volgen en heeft aangegeven ten aanzien van de bewezenverklaring geen verweer te voeren. De verdachte heeft bekend dat hij bij de invoer van de ruim 11 kilogram heroïne strafrechtelijk betrokken is geweest. De verdediging is echter van mening dat hij niet als investeerder van deze partij of als organisator van het transport kan worden beschouwd. Hij was enkel een tussenpersoon die partijen (enerzijds [betrokkene 01] en anderzijds [medeverdachte 10] ) bij elkaar heeft gebracht. Dat hij geen opdrachtgever was kan worden afgeleid uit het feit dat de verdachte ‘verantwoording’ aflegt aan [betrokkene 01] over de gang van zaken en ook de medeverdachte [medeverdachte 10] aan de verdachte instructies geeft. Er zijn ook geen aanwijzingen in het dossier dat de partij voor de verdachte bestemd was. Hij heeft voor zijn bijdrage geen financiële vergoeding gekregen en hij heeft ook geen vergoeding gevraagd.
4.4.3
Overwegingen van het hof
4.4.3.1 Feiten
Op 3 juni 2018 heeft [verdachte] om 17:50 uur telefonisch contact met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 45] (hierna: [telefoonnummer 45] ). In dit gesprek zegt de gebruiker van [telefoonnummer 45] dat de man aan hem vraagt of zij het moeten annuleren. [verdachte] antwoordt dat hij op iemand wacht en dat hij de gebruiker van [telefoonnummer 45] terugbelt zodra diegene hem groen licht geeft. Acht minuten later belt [verdachte] de gebruiker van [telefoonnummer 45] terug en vertelt hij dat hij de man heeft gezien en dat ‘zij zeggen dat het oké is’; de man heeft gezegd: “de tijd is oké […] alles is oké”. [verdachte] vraagt aan een derde persoon of ‘1 2 5’ oké is. In dit gesprek is op de achtergrond bij [verdachte] [medeverdachte 10] te horen. [medeverdachte 10] zegt: “1 2 5 is al weg. 1 2 7”, “1 2 5 vertrekt 10 10.30”. Vervolgens komt [medeverdachte 10] aan de lijn, begroet de gebruiker van [telefoonnummer 45] en vraagt: “je gaat het in Amsterdam Container zetten? Dat is belangrijk”. De gebruiker van [telefoonnummer 45] bevestigt dat en vraagt: “of Business?”. [medeverdachte 10] antwoordt: “wat je dan ook zet, is goed…en met het label”. Een kwartier later belt de gebruiker van [telefoonnummer 45] opnieuw naar [verdachte] om te vragen of hij heeft gezegd dat “het morgen zal werken”. [verdachte] antwoordt: “dinsdag tegen woensdag aan”. De gebruiker van [telefoonnummer 45] zegt dat het om dezelfde tijd en dezelfde ‘1 2 5’ gaat.
Op 5 juni 2018 belt de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 46] (hierna: [telefoonnummer 46] ) naar [verdachte] . [verdachte] zegt dat er iets is kwijtgeraakt en dat het lijkt alsof iemand het heeft gepakt. Volgens [verdachte] hebben ze ‘6 van de hoofdzaak en 4 van de ijsblokken’ gepakt. De gebruiker van [telefoonnummer 46] vraagt hierop aan [verdachte] of hij samenwerkt met de ‘ [geboorteplaats 02] kerel’, wat [verdachte] bevestigt en waarmee hij [medeverdachte 10] bedoelt. [verdachte] zegt tegen de gebruiker van [telefoonnummer 46] dat hij en [medeverdachte 10] elk ‘hun eigen ding’ hebben en dat dit de eerste keer is dat ze ‘iets samen doen’.
Diezelfde dag om 18:40 uur belt [medeverdachte 02] naar [medeverdachte 10] en vraagt: “morgen moet ik werken toch”. Dit bevestigt [medeverdachte 10] en [medeverdachte 10] zegt dat hij [medeverdachte 02] na negen uur zal zien. Om 20:30 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 10] en zegt: “ik ga dat ding voor jou halen”. [medeverdachte 10] antwoordt: “je moet mij slechts zeggen dat je het hebt, want de vent zal na 21:00 uur thuis zijn”. Even later belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 02] en zegt: “Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die…haal ik brood voor jou”.
Om 21:35 uur heeft [verdachte] opnieuw telefonisch contact met de gebruiker van [telefoonnummer 45] , waarbij [verdachte] desgevraagd bevestigt dat het een businessclass-container is en dat ‘hij’ (een derde) het nummer van de container moet geven. Tijdens dit telefoongesprek belt de gebruiker van [telefoonnummer 45] naar een andere onbekend gebleven persoon om het containernummer te vragen. Deze onbekend gebleven persoon vertelt dat hij het nummer net heeft gestuurd. Dit gesprek wordt gevoerd in de taal Igbo, een taal die, zoals algemeen bekend is, voornamelijk wordt gesproken in Nigeria.
[medeverdachte 10] wordt om 21:52 uur door [medeverdachte 02] gebeld. [medeverdachte 10] zegt: “twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
[verdachte] belt om 22:06 uur naar [medeverdachte 07] en zegt hem dat de ‘grote man’ [medeverdachte 07] morgen zal bellen. [verdachte] en [medeverdachte 07] spreken af dat [verdachte] ervoor zal zorgen dat [medeverdachte 07] en de ‘grote man’ elkaars telefoonnummer zullen ontvangen. Tien minuten later sms’t [verdachte] het telefoonnummer van [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 07] . [medeverdachte 07] sms’t [verdachte] met de vraag hoe laat het komt. Daaropvolgend sms’t [verdachte] aan [medeverdachte 07] dat dit tussen 10 tot half 11 is.
Even daarvoor, om 22:14 uur, heeft [medeverdachte 10] van [verdachte] een sms ontvangen met het nummer [telefoonnummer 47] . Uit onderzoek door het onderzoeksteam blijkt dat dit nummer als telefoonnummer is geregistreerd op naam van een vrouw over wie niets strafrechtelijks bekend is.
Diezelfde avond, om 22:37 uur, belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] . [medeverdachte 10] zegt dat het tussen tien en half elf is, dat hij [medeverdachte 07] de precieze tijd zal doorgeven als ‘hij’ (een derde persoon) gaat rijden en dat hij [medeverdachte 07] zal bellen als het landt. Op dat moment komt bij [medeverdachte 07] een derde persoon aan de lijn, wiens stem later is herkend als de stem van [medeverdachte 14] . [medeverdachte 10] zegt tegen [medeverdachte 14] dat hij hem zal bellen zodra het aankomt, zodat [medeverdachte 14] weet dat hij stand-by moet zijn en dat het tussen tien en elf zal zijn. Vervolgens komt bij [medeverdachte 10] ook een andere persoon aan de lijn. Diens stem is herkend als de stem van [verdachte] . [medeverdachte 14] zegt tegen [verdachte] dat hij hem morgen zal zien.
Naar aanleiding van voorgaande tapgesprekken en bevindingen bestaat bij het onderzoeksteam het vermoeden dat de verdachten zich bezighouden met de invoer van verdovende middelen op 6 juni 2018 en dat de verdovende middelen verborgen zullen zijn in bagage op vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg. Bij [luchtvaartmaatschappij] worden de nummers opgevraagd van de luchtvrachtcontainers (hierna ook: de AKE’s) die zich op 6 juni 2018 aan boord van vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg bevinden. Uit de ontvangen informatie blijkt dat er een AKE in het vliegtuig is geladen met het nummer [luchtvrachtcontainernummer 01] . De container met dat nummer is gelabeld als bagage bestemd voor Amsterdam. De cijfers van dit containernummer komen overeenkomen met de laatste vijf cijfers van het 06-nummer dat [verdachte] op 5 juni 2018 om 22:14 uur aan [medeverdachte 10] sms’te.
Op 6 juni 2018 om 9:13 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 02] om te vragen of ze ‘op koers’ staan. [medeverdachte 02] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [medeverdachte 02] weten dat hij [medeverdachte 10] gelijk zal bellen als ‘er wat is’ en hij verzoekt [medeverdachte 10] dan ‘naar 31’ te regelen. Op de vraag van [medeverdachte 10] of het op een goede plek is, antwoordt [medeverdachte 02] bevestigend.
Om 10:02 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] en zegt dat ze op schema zijn en dat hij binnen twee minuten landt, dus dat hij denkt dat ze er om half elf zullen zijn. Vijf minuten later sms’t [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 07] dat hij er is. Om 10:09 uur passeert de [auto 01] van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op de A4 ter hoogte van hectometerpaal 6.6 in de richting van Den Haag. Uit openbare bron (www.hmpaal.nl) blijkt dat dit ter hoogte van de Schipholtunnel is, vlak voor afslag 2 naar de luchthaven Schiphol.
Op 6 juni 2018 besluit het onderzoeksteam naar aanleiding van de verdenking van invoer van verdovende middelen om alle bagage van de vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg te controleren. Uit het Centraal Informatie Systeem Schiphol blijkt dat die vlucht op gate F4 wordt afgehandeld door afhandelingspersoneel van [luchtvaartmaatschappij] en dat het vliegtuig omstreeks 10:10 uur daar arriveert. Verbalisanten krijgen de opdracht om de containers met Amsterdam-bagage te begeleiden naar de bagageband en vervolgens te controleren. Bij een van de bagagestukken valt hun op dat dit is voorzien van een transferbagagelabel en een ‘priority bag tag’. Verbalisanten zien op het bagagelabel dat de koffer is gelabeld van Amsterdam (AMS, [vluchtnummer 01] , [datum 01] ) in transfer naar Boston ( BOS , [vluchtnummer 02] , [datum 02] ). Na opening van de koffer zien verbalisanten meerdere pakketten gewikkeld in dekens. Verbalisanten nemen de koffer met hierin de pakketten in beslag en na onderzoek blijkt dat de pakketten ruim elf kilogram heroïne bevatten.
Gedurende die controle door de douane belt [medeverdachte 02] om 10:20 uur naar [medeverdachte 10] . [medeverdachte 02] zegt dat ‘dat ding hier straks gaat komen’ en dat hij ziet dat ‘die mannen’ ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren.
Om 10:21 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 07] zegt dat hij zojuist door iemand is gebeld en dat diegene hem vertelde dat het zojuist is geland. [medeverdachte 07] geeft [medeverdachte 14] de opdracht om tot half elf te wachten, ‘dat’ op te halen en het naar iemands auto te brengen. [medeverdachte 07] zegt dat hij zal bellen en dat een derde naar [medeverdachte 14] toe zal komen. Zeven minuten later belt [medeverdachte 07] opnieuw naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 07] zegt dat hij ‘dat’ nu gaat ophalen en dat [medeverdachte 14] over vijf minuten naar ‘de dinges’, waar [medeverdachte 14] [medeverdachte 07] altijd ophaalt, moet komen. Om 10:38 uur passeert de [auto 01] van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op Schiphol ter hoogte van personeelsparkeerplaats P30.
Rond 11:00 uur wordt [medeverdachte 02] door [medeverdachte 10] gebeld. In dit gesprek zegt [medeverdachte 02] : “alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor […] ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen” […] hele groep stond hier […] ik heb alles gefilmd”. [medeverdachte 10] vraagt [medeverdachte 02] hem de film te sturen. Eén minuut later belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] en geeft de boodschap door dat het niet doorgaat, omdat ‘die mensen’ alle vijf hebben gepakt. Vervolgens belt [medeverdachte 10] meteen naar [verdachte] dat hij slecht nieuws heeft, want ‘de douane heeft vijf genomen’. [medeverdachte 10] vertelt [verdachte] dat hij dit voor [verdachte] heeft gefilmd en dat hij de film om 14:30 uur aan [verdachte] zal tonen. Eén minuut later wordt [verdachte] door [medeverdachte 07] gebeld. [medeverdachte 07] zegt: “hij zegt net als vorige keer”, waarop [verdachte] reageert dat hij dat net van hem heeft gehoord.
[medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht [vluchtnummer 01] een koffer met hierin elf kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer) op een papier van [verdachte] had gekregen, dat hij [medeverdachte 02] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [medeverdachte 02] hoorde dat de douane koffers had meegenomen en dat [medeverdachte 07] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft [medeverdachte 10] nader verklaard dat het de bedoeling was dat [medeverdachte 02] de koffer van de bagageband zou veiligstellen. [medeverdachte 02] zou de koffer dan doorrijden naar 31D of 31E, waarna [medeverdachte 10] hem verdere instructies zou geven.
[medeverdachte 07] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [medeverdachte 07] heeft verder verklaard dat zijn neef [medeverdachte 14] er ook wel eens bij was.
[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [medeverdachte 07] te helpen.
[medeverdachte 02] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij bij de hiervoor genoemde douanecontrole bij de betreffende bagageband op de luchthaven Schiphol aanwezig was en dat hij voor [medeverdachte 10] moest opletten of er douane aanwezig zou zijn. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft hij in aanvulling daarop verklaard dat hij de douanecontrole moest filmen van [medeverdachte 10] .
In het geheugen van de onder [medeverdachte 10] in beslag genomen telefoon heeft het onderzoeksteam foto’s – met de datum 5 juni 2018 en het tijdstip 21:50 uur – aangetroffen van een donkergekleurde koffer voorzien van een bagagelabel bestemd voor een vlucht naar Boston via de luchthaven Schiphol. [medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat op de foto de koffer is te zien die op 6 juni 2018 op Schiphol aan zou komen.
4.4.3.2 Beoordeling
Op basis van het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte onder meer contact onderhield met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 45] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 07] . De gebruiker van [telefoonnummer 45] was betrokken bij het plaatsen van de verdovende middelen in een bagagecontainer en gaf de details van die container aan de verdachte door. [medeverdachte 10] en [medeverdachte 07] zouden een rol spelen bij de ontvangst en het vervoer van de verdovende middelen in Nederland en ontvingen van de verdachte informatie die daarvoor nodig was (contactinformatie, informatie over de container, tijdsindicatie). Met de raadsvrouw is het hof van oordeel dat uit bovenstaande bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte de uiteindelijke opdrachtgever van het transport is geweest dan wel daarin heeft geïnvesteerd. Wel blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte een belangrijke coördinerende taak vervulde.
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat de verdachte zich op 6 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de (verlengde) invoer van heroïne.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 46 maanden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte niet als organisator of investeerder van de partij verdovende middelen kan worden beschouwd. Hij was slechts de tussenpersoon die de partijen bij elkaar heeft gebracht. Hij is niet eerder veroordeeld voor de Opiumwet. Hij draagt mede de zorg voor vier kinderen en is bezig met een opleiding tot asbestverwijderaar. Een forse onvoorwaardelijke straf zou deze positieve ontwikkeling in zijn leven doorkruisen. Daarnaast is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn. Een strafkorting van 25% is in deze omstandigheden redelijk, nu de overschrijding niet aan de verdediging is te wijten. Tot slot verzoekt de verdediging om ten minste een derde van de straf in voorwaardelijke zin op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van het feit
De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van heroïne. Gelet op de stukken uit het dossier gaat het hof ervan uit dat de verdovende middelen bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit. (Internationale) organisaties die bij de handel in harddrugs betrokken zijn, plegen bovendien veelvuldig misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van de middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren. Het hof beschouwt de invoer van harddrugs in handelshoeveelheden dan ook als een zeer ernstig strafbaar feit.
De rol van de verdachte
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 11 kilogram heroïne. Door het onderhouden van contacten met een persoon die betrokken was bij de plaatsen van de verdovende middelen in de container en de personen die in Nederland verantwoordelijk waren voor het uithalen en het vervoer van de verdovende middelen heeft de verdachte een wezenlijke coördinerende rol gespeeld.
Strafdoelen en strafmodaliteit
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en het daarmee samenhangende strafdoel kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale en speciale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. Gelet op de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de hiervoor genoemde strafdoelen zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder zijn opleiding en de zorg voor zijn kinderen, voor het hof geen aanleiding om tot een lichtere strafmodaliteit te komen.
Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS
Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt het hof nog het volgende. De rechtbank heeft in de strafmaatoverweging niet gerefereerd aan de zogenaamde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Ook uit de hoogte van de opgelegde straf lijkt te volgen dat de rechtbank de LOVS-oriëntatiepunten niet als uitgangspunt heeft genomen. Deze oriëntatiepunten worden binnen de rechtspraak landelijk tot stand gebracht, waarbij beslissingen van rechters in het verleden als leidraad gelden. Zij zijn geformuleerd om te bevorderen dat rechters bij de straftoemeting van veel voorkomende strafbare feiten dezelfde, en de in de rechtspraak als passend beoordeelde uitgangspunten hanteren. Het hof hecht aan dit streven naar rechtseenheid, omdat het de gelijke behandeling van verdachten bevordert.
Ook ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. Het transport vond immers plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen en de verdachte heeft binnen deze keten een cruciale rol gespeeld.
Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van de invoer van 11 kilo gram heroïne neemt het hof een gevangenisstraf van 61 maanden als vertrekpunt. De door de verdediging aangevoerde omstandigheden zijn voor het hof geen aanleiding geweest om de straf te matigen om de redenen die hiervoor reeds zijn genoemd.
Dit betekent dat het hof een aanzienlijk hogere straf als uitgangspunt hanteert dan de rechtbank heeft gedaan (42 maanden) en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft bij het formuleren van zijn eis aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf als uitgangspunt heeft genomen. Hierboven heeft het hof reeds overwogen waarom het hof in dit geval dat uitgangspunt niet zal volgen.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de hoogte van de eventueel op te leggen straf en de afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten door de rechtbank ter terechtzitting niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik daarvan in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 4 september 2018. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 27 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 2 januari 2023 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 61 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden. Voor een matiging van 25%, zoals door de verdediging verzocht, ziet het hof geen aanleiding.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.Beslag

Onder de verdachte zijn vier voorwerpen in beslag genomen en nog niet teruggegeven. Dit betreffen vier mobiele telefoons, te weten:
  • een Nokia met goednummer 18-075126-14;
  • een Samsung met goednummer 18-075126-15;
  • een Samsung met goednummer 18-075126-16;
  • een Samsung met goednummer 18-075126-17.
Deze mobiele telefoons zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de aan de verdachte ten laste gelegde feiten aangetroffen in de woning van de verdachte en behoren aan de verdachte toe.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat – overeenkomstig het vonnis – de telefoons met de goednummers eindigend op -15 en -16 verbeurd worden verklaard en de telefoons met de goednummers eindigend op -14 en -17 aan de verdachte worden teruggegeven.
De verdediging heeft een overeenkomstig standpunt ingenomen.
Het hof overweegt dat het bewezen verklaarde met behulp van de telefoons met de goednummers eindigend op -15 en -16 is begaan, nu daarin foto’s en berichten zijn aangetroffen die, gezien hun inhoud, zagen op de bewezen verklaarde invoer van verdovende middelen. Daarmee zijn deze voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring. Rekening houdend met de draagkracht ziet het hof geen aanleiding om van de verbeurdverklaring af te zien, zodat genoemde mobiele telefoons verbeurd worden verklaard.
Ten aanzien van de telefoons met de goednummers eindigend op -14 en -17 is niet gebleken dat zij enig verband houden met het bewezen verklaarde feit, zodat deze telefoons aan de verdachte dienen te worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen gevangenisstraf en bijkomende straf zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.

11.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-15);
- 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-16).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 STK telefoontoestel Nokia (18-075126-14);
- 1.00 STK telefoontoestel Samsung (18-075126-17).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Bijlage 1 – de tenlastelegging
(zaaksdossier C08)
primair
hij op of omstreeks 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en tijdstip van aankomst van een zending verdovende middelen en/of over de te voeren communicatie op de datum van de aankomst van hierboven genoemde zending en/of
- het nummer van de AKE met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) en/of
- een foto verstuurd en/of ontvangen van de gelabelde reizigersbagage (met verdovende middelen) en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden in de gaten gehouden en/of laten houden en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de locatie, het onderscheppen, de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- ( (telefonisch) gecommuniceerd over de (douane)controle en/of inbeslagname en/of over het zich terugtrekken en/of beelden gemaakt van de controle en/of deze beelden verstuurd/ontvangen en/of
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.