ECLI:NL:GHAMS:2025:1744

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
23-000034-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtshof Amsterdam, arrest inzake invoer van verdovende middelen via luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van heroïne en cocaïne via de luchthaven Schiphol, waarbij gebruik werd gemaakt van de zogenaamde 'airbagmethode'. De verdachte heeft in verschillende zaaksdossiers handelingen verricht die verband houden met de invoer van deze verdovende middelen, waaronder het geven van instructies aan medeverdachten en het inschakelen van medewerkers van luchtvaartmaatschappijen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op meerdere data betrokken was bij de invoer van aanzienlijke hoeveelheden heroïne en cocaïne, en heeft de bewezenverklaring van deze feiten bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 97 maanden, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook aandacht besteed aan de rol van de verdachte binnen de criminele organisatie en de ernst van de feiten, waarbij het belang van de volksgezondheid en de maatschappelijke impact van de drugshandel zijn meegewogen. Het hof heeft de straf zwaarder vastgesteld dan de rechtbank, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000034-23
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
15-871520-17 (verder: zaak A) en 15-710004-22 (verder: zaak B) tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedatum] 1963,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2025, 23 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
in zaak A:
feit 1 (zaaksdossier C8)
primair
het op of omstreeks 6 juni 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne;
subsidiair
het in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C10)
primair
het op of omstreeks 1 juli 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiair
het in of omstreeks de periode van [huisnummer 01] juni 2018 tot en met 1 juli 2018 te Schiphol medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 3 (zaaksdossier C11)
primairhet op of omstreeks 16 juli 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 27.412 gram heroïne en een (onbekende) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiair
het in of omstreeks de periode van 14 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
in zaak B:
feit 1 (zaaksdossier C3)
het in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C9)
primair
het op of omstreeks 21 juni 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiairhet in of omstreeks de periode van 17 juni 2018 tot en met 21 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden en/of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het hof zal het vonnis vernietigen omdat het een andere straf oplegt dan de rechtbank. Voor het overige komt het hof grotendeels tot dezelfde beslissingen als de rechtbank en het onderschrijft ook de meeste overwegingen daartoe van de rechtbank. Het hof neemt een groot deel van die overwegingen over, maar past die op onderdelen aan en wijdt ook extra overwegingen aan de in hoger beroep genoemde verweren en ingenomen uitdrukkelijk onderbouwde standpunten. Omdat met een gedeeltelijke bevestiging van het vonnis, met de diverse aanpassingen en aanvullingen, een onoverzichtelijk en moeilijk leesbaar geheel ontstaat, zal het hof het gehele vonnis vernietigen. In het arrest komen veel overwegingen van de rechtbank dus wel terug.

4.Bewijsoverwegingen

4.1.
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[verdachte] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 03] , [medeverdachte 04] , [medeverdachte 05] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [medeverdachte 09] , [verdachte] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [medeverdachte 14] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;
- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [verdachte] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;
- [medeverdachte 14] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De verdediging heeft betoogd, samengevat weergegeven, dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. Dit is een onherstelbaar vormverzuim dat volgens de verdediging dient te leiden tot bewijsuitsluiting dan wel strafmatiging.
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal betoogd, samengevat weergegeven, dat weliswaar zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon, maar dat kan worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. De verdediging heeft ter onderbouwing van het nadeel in essentie volstaan met de algemene opmerking dat de uitgelezen telefoon privégegevens van de verdachte bevatte en dat de verdachte door dit uitlezen ernstig in zijn privacy is geschaad, zonder echter nader te concretiseren welke gevoelige privégegevens van de verdachte aan de opsporingsautoriteiten bekend zijn geworden en waaruit dus de specifieke privacy-schending heeft bestaan. Er is dan ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Ten aanzien van zaaksdossier C8 (zaak A, feit 1)
4.4.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 6 juni 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne. Ten onrechte zijn door de verdediging de handelingen als voorbereidingshandelingen gekwalificeerd en niet als uitvoeringshandelingen van de verlengde invoer.
4.4.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat voor dit zaaksdossier voor het primair ten laste gelegde een vrijspraak dient te volgen. In het dossier is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de vaststelling dat [verdachte] uitvoeringshandelingen heeft verricht in de zin van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet. De gevoerde gesprekken vonden plaats voor het tijdstip van de inbeslagname volgens het dossier en zien daarom op voorbereidingshandelingen. Dat (subsidiair ten laste gelegde) feit heeft hij bekend en daarvoor kan een bewezenverklaring volgen.
4.4.3.
Overwegingen van het hof
4.4.3.1.
Feiten
Op 3 juni 2018 bellen [verdachte] en [medeverdachte 12] elkaar om 17:32 uur. [verdachte] zegt dat hij nu in de auto onderweg naar [medeverdachte 12] is.
Vervolgens heeft [medeverdachte 12] om 17:50 uur telefonisch contact met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 45] (hierna: [telefoonnummer 45] ). In dit gesprek zegt de gebruiker van [telefoonnummer 45] dat de man aan hem vraagt of zij het moeten annuleren. [medeverdachte 12] antwoordt dat hij op iemand wacht en dat hij de gebruiker van [telefoonnummer 45] terugbelt zodra diegene hem groen licht geeft.
Acht minuten later belt [medeverdachte 12] de gebruiker van [telefoonnummer 45] terug en vertelt hij dat hij de man heeft gezien en dat ‘zij zeggen dat het oké is’; de man heeft gezegd: “de tijd is oké […] alles is oké”. [medeverdachte 12] vraagt aan een derde persoon of ‘1 2 5’ oké is. In dit gesprek is op de achtergrond bij [medeverdachte 12] [verdachte] te horen. [verdachte] zegt: “1 2 5 is al weg. 1 2 7”, “1 2 5 vertrekt 10 10.30”.
Vervolgens komt [verdachte] aan de lijn, begroet de gebruiker van [telefoonnummer 45] en vraagt: “je gaat het in Amsterdam Container zetten? Dat is belangrijk”. De gebruiker van [telefoonnummer 45] bevestigt dat en vraagt: “of Business?”. [verdachte] antwoordt: “wat je dan ook zet, is goed…en met het label”. Een kwartier later belt de gebruiker van [telefoonnummer 45] opnieuw naar [medeverdachte 12] om te vragen of hij heeft gezegd dat “het morgen zal werken”. [medeverdachte 12] antwoordt: “dinsdag tegen woensdag aan”. De gebruiker van [telefoonnummer 45] zegt dat het om dezelfde tijd en dezelfde
‘1 2 5’ gaat.
Op 5 juni 2018 belt de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 46] (hierna: [telefoonnummer 46] ) naar [medeverdachte 12] . [medeverdachte 12] zegt dat er iets is kwijtgeraakt en dat het lijkt alsof iemand het heeft gepakt. Volgens [medeverdachte 12] hebben ze ‘6 van de hoofdzaak en 4 van de ijsblokken’ gepakt. De gebruiker van [telefoonnummer 46] vraagt hierop aan [medeverdachte 12] of hij samenwerkt met de ‘ [geboorteplaats 1] kerel’, wat [medeverdachte 12] bevestigt en waarmee hij [verdachte] bedoelt. [medeverdachte 12] zegt tegen de gebruiker van [telefoonnummer 46] dat hij en [verdachte] elk ‘hun eigen ding’ hebben en dat dit de eerste keer is dat ze ‘iets samen doen’.
Diezelfde dag om 18:40 uur belt [medeverdachte 02] naar [verdachte] en vraagt: “morgen moet ik werken toch”. Dit bevestigt [verdachte] en [verdachte] zegt dat hij [medeverdachte 02] na negen uur zal zien. Om 20:30 uur belt [medeverdachte 12] naar [verdachte] en zegt: “ik ga dat ding voor jou halen”. [verdachte] antwoordt: “je moet mij slechts zeggen dat je het hebt, want de vent zal na 21:00 uur thuis zijn”. Even later belt [verdachte] naar [medeverdachte 02] en zegt: “Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die…haal ik brood voor jou”.
Om 21:35 uur heeft [medeverdachte 12] opnieuw telefonisch contact met de gebruiker van [telefoonnummer 45] , waarbij [medeverdachte 12] zegt dat het een businessclass-container is en dat ‘hij’ (een derde) het nummer van de container moet geven. Tijdens dit telefoongesprek belt de gebruiker van [telefoonnummer 45] naar een andere onbekend gebleven persoon om het containernummer te vragen. Deze onbekend gebleven persoon vertelt dat hij het nummer net heeft gestuurd. Dit gesprek wordt gevoerd in de taal Igbo, een taal die, zoals algemeen bekend is, voornamelijk wordt gesproken in Nigeria.
[verdachte] wordt om 21:52 uur door [medeverdachte 02] gebeld. [verdachte] zegt: “twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
[medeverdachte 12] belt om 22:06 uur naar [medeverdachte 07] en zegt hem dat de ‘grote man’ [medeverdachte 07] morgen zal bellen. [medeverdachte 12] en [medeverdachte 07] spreken af dat [medeverdachte 12] ervoor zal zorgen dat [medeverdachte 07] en de ‘grote man’ elkaars telefoonnummer zullen ontvangen. Tien minuten later sms’t [medeverdachte 12] het telefoonnummer van [verdachte] aan [medeverdachte 07] . [medeverdachte 07] sms’t [medeverdachte 12] met de vraag hoe laat het komt. Daaropvolgend sms’t [medeverdachte 12] aan [medeverdachte 07] dat dit tussen 10 tot half 11 is.
Even daarvoor, om 22:14 uur, heeft [verdachte] van [medeverdachte 12] een sms ontvangen met het nummer [telefoonnummer 47] . Uit onderzoek door het onderzoeksteam blijkt dat dit nummer als telefoonnummer is geregistreerd op naam van een vrouw over wie niets strafrechtelijks bekend is.
Diezelfde avond, om 22:37 uur, belt [verdachte] naar [medeverdachte 07] . [verdachte] zegt dat het tussen tien en half elf is, dat hij [medeverdachte 07] de precieze tijd zal doorgeven als ‘hij’ (een derde persoon) gaat rijden en dat hij [medeverdachte 07] zal bellen als het landt. Op dat moment komt bij [medeverdachte 07] een derde persoon aan de lijn, wiens stem later is herkend als de stem van [medeverdachte 14] . [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 14] dat hij hem zal bellen zodra het aankomt, zodat [medeverdachte 14] weet dat hij stand-by moet zijn en dat het tussen tien en elf zal zijn. Vervolgens komt bij [verdachte] ook een andere persoon aan de lijn. Diens stem is herkend als de stem van [medeverdachte 12] . [medeverdachte 14] zegt tegen [medeverdachte 12] dat hij hem morgen zal zien.
Naar aanleiding van voorgaande tapgesprekken en bevindingen bestaat bij het onderzoeksteam het vermoeden dat de verdachten zich bezighouden met de invoer van verdovende middelen op 6 juni 2018 en dat de verdovende middelen verborgen zullen zijn in bagage op vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg. Bij [luchtvaartmaatschappij] worden de nummers opgevraagd van de luchtvrachtcontainers I die zich op 6 juni 2018 aan boord van vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg bevinden. Uit de ontvangen informatie blijkt dat er een luchtvrachtcontainer in het vliegtuig is geladen met het nummer [nummer 47] . De container met dat nummer is gelabeld als bagage bestemd voor Amsterdam. De cijfers van dit containernummer komen overeenkomen met de laatste vijf cijfers van het 06-nummer dat [medeverdachte 12] op 5 juni 2018 om 22:14 uur aan [verdachte] sms’te.
Op 6 juni 2018 om 9:13 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 02] om te vragen of ze ‘op koers’ staan. [medeverdachte 02] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [medeverdachte 02] weten dat hij [verdachte] gelijk zal bellen als ‘er wat is’ en hij verzoekt [verdachte] dan ‘naar 31’ te regelen. Op de vraag van [verdachte] of het op een goede plek is, antwoordt [medeverdachte 02] bevestigend.
Om 10:02 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 07] en zegt dat ze op schema zijn en dat hij binnen twee minuten landt, dus dat hij denkt dat ze er om half elf zullen zijn. Vijf minuten later sms’t [medeverdachte 14] aan [medeverdachte 07] dat hij er is. Om 10:09 uur passeert de [merk en model auto] van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op de A4 ter hoogte van hectometerpaal 6.6 in de richting van Den Haag. Uit een openbare bron (www.hmpaal.nl) blijkt dat dit ter hoogte van de Schipholtunnel is, vlak voor afslag 2 naar de luchthaven Schiphol.
Op 6 juni 2018 besluit het onderzoeksteam naar aanleiding van de verdenking van invoer van verdovende middelen om alle bagage van de vlucht [vluchtnummer 01] uit Johannesburg te controleren. Uit het Centraal Informatie Systeem Schiphol blijkt dat die vlucht op gate F4 wordt afgehandeld door afhandelingspersoneel van [luchtvaartmaatschappij] en dat het vliegtuig omstreeks 10:10 uur daar arriveert. Verbalisanten krijgen de opdracht om de containers met Amsterdam-bagage te begeleiden naar de bagageband en vervolgens te controleren. Bij een van de bagagestukken valt hun op dat dit is voorzien van een transferbagagelabel en een ‘priority bag tag’. Verbalisanten zien op het bagagelabel dat de koffer is gelabeld van Amsterdam (AMS, [vluchtnummer 01] , 16mar) in transfer naar Boston (BOS, [vluchtnummer 02] , 17 mar). Na opening van de koffer zien verbalisanten meerdere pakketten gewikkeld in dekens. Verbalisanten nemen de koffer met hierin de pakketten in beslag en na onderzoek blijkt dat de pakketten ruim elf kilogram heroïne bevatten.
Gedurende die controle door de douane belt [medeverdachte 02] om 10:20 uur naar [verdachte] . [medeverdachte 02] zegt dat ‘dat ding hier straks gaat komen’ en dat hij ziet dat ‘die mannen’ ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren.
Om 10:21 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 07] zegt dat hij zojuist door iemand is gebeld en dat diegene hem vertelde dat het zojuist is geland. [medeverdachte 07] geeft [medeverdachte 14] de opdracht om tot half elf te wachten, ‘dat’ op te halen en het naar iemands auto te brengen. [medeverdachte 07] zegt dat hij zal bellen en dat een derde naar [medeverdachte 14] toe zal komen. Zeven minuten later belt [medeverdachte 07] opnieuw naar [medeverdachte 14] . [medeverdachte 07] zegt dat hij ‘dat’ nu gaat ophalen en dat [medeverdachte 14] over vijf minuten naar ‘de dinges’, waar [medeverdachte 14] [medeverdachte 07] altijd ophaalt, moet komen. Om 10:38 uur passeert de [automerk 01] van [medeverdachte 14] de verkeerscamera op Schiphol ter hoogte van personeelsparkeerplaats P30.
Om 10:58 uur wordt [medeverdachte 02] door [verdachte] gebeld. In dit gesprek zegt [medeverdachte 02] : “alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor […] ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen” […] hele groep stond hier […] ik heb alles gefilmd”. [verdachte] vraagt [medeverdachte 02] hem de film te sturen. Eén minuut later belt [verdachte] naar [medeverdachte 07] en geeft de boodschap door dat het niet doorgaat, omdat ‘die mensen’ alle vijf hebben gepakt. Vervolgens belt [verdachte] meteen naar [medeverdachte 12] dat hij slecht nieuws heeft, want ‘de douane heeft vijf genomen’. [verdachte] vertelt [medeverdachte 12] dat hij dit voor [medeverdachte 12] heeft gefilmd en dat hij de film om 14:30 uur aan [medeverdachte 12] zal tonen. Eén minuut later wordt [medeverdachte 12] door [medeverdachte 07] gebeld. [medeverdachte 07] zegt: “hij zegt net als vorige keer”, waarop [medeverdachte 12] reageert dat hij dat net van hem heeft gehoord.
[verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht [vluchtnummer 01] een koffer met hierin elf kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer) op een papier van [medeverdachte 12] had gekregen, dat hij [medeverdachte 02] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [medeverdachte 02] hoorde dat de douane koffers had meegenomen en dat [medeverdachte 07] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft [verdachte] nader verklaard dat het de bedoeling was dat [medeverdachte 02] de koffer van de bagageband zou veiligstellen. [medeverdachte 02] zou de koffer dan doorrijden naar 31D of 31E, waarna [verdachte] hem verdere instructies zou geven.
[medeverdachte 07] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [medeverdachte 07] heeft verder verklaard dat zijn neef [medeverdachte 14] er ook wel eens bij was.
[medeverdachte 14] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [medeverdachte 07] te helpen.
[medeverdachte 02] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij bij de hiervoor genoemde douanecontrole bij de betreffende bagageband op de luchthaven Schiphol aanwezig was en dat hij voor [verdachte] moest opletten of er douane aanwezig zou zijn. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft hij in aanvulling daarop verklaard dat hij de douanecontrole moest filmen van [verdachte] .
In het geheugen van de onder [verdachte] in beslag genomen telefoon heeft het onderzoeksteam foto’s – met de datum 5 juni 2018 en het tijdstip 21:50 uur – aangetroffen van een donkergekleurde koffer voorzien van een bagagelabel bestemd voor een vlucht naar Boston via de luchthaven Schiphol. [verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat op de foto de koffer is te zien die op 6 juni 2018 op Schiphol aan zou komen.
4.4.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C8 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat de verdachte zich op 6 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne.
Verlengde invoer
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van harddrugs. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Opzet
Uit de door [verdachte] afgelegde verklaring blijkt dat hij opzet heeft gehad op de invoer van de ten laste gelegde hoeveelheid heroïne. [verdachte] heeft immers verklaard dat hij bij deze invoer betrokken was en dat hij wist dat de bewuste koffer elf kilo drugs bevatte. Gelet hierop heeft [verdachte] minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze drugs heroïne zou betreffen en daarmee heeft hij dus ten minste voorwaardelijk opzet gehad op de invoer van heroïne.
Medeplegen invoer
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Het hof stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met harddrugs vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn in het land van verzending personen nodig die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl in het land van ontvangst personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Dit betekent dat er zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde nauw moet worden samengewerkt om de heroïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat deze op de juiste plaats terechtkomt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] voorafgaand aan de invoer gesprekken heeft gevoerd met verschillende medeverdachten. Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven feiten af dat [verdachte] degene is geweest die [medeverdachte 12] op 3 juni 2018 groen licht heeft gegeven om de invoer te laten doorgaan, wat [medeverdachte 12] op zijn beurt heeft doorgegeven aan de gebruiker van [telefoonnummer 45] . Daarnaast heeft [verdachte] op diezelfde dag (telefonisch) contact gehad met [medeverdachte 12] en de gebruiker van [telefoonnummer 45] , waarbij [verdachte] heeft doorgegeven dat de koffer in de AKE met Amsterdam-bagage moest worden geplaatst en dat een specifiek bagagelabel – voor vlucht [vluchtnummer 02] – aan de koffer moest worden gehecht. [verdachte] kreeg van [medeverdachte 12] het nummer door van de AKE waarin de koffer was geplaatst en [verdachte] schakelde op voorhand [medeverdachte 02] in, die bij aankomst van de koffer aanwezig was bij de bagageband en [verdachte] op de hoogte stelde dat de douane koffers had meegenomen. Ook had [verdachte] voorafgaand aan de invoer contact met [medeverdachte 07] over de aankomsttijd van de vlucht waarmee de koffer met heroïne werd vervoerd. Ook op de dag van de invoer onderhield [verdachte] nauw contact met [medeverdachte 07] over de voortgang. [verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drieduizend euro per kilo zou verdienen, wat impliceert dat hij voorafgaand aan de invoer afspraken heeft gemaakt over de betaling.
De raadsman heeft betoogd dat de handelingen van [verdachte] niet als handelingen in de zin artikel 1 lid 4 van de Opiumwet kunnen worden aangemerkt, omdat zij alle hebben plaatsgevonden vóór de inbeslagname om 11:05 uur. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat in dit kader niet het tijdstip van de formele inbeslagname relevant is. Uit het dossier blijkt dat [verdachte] nog volop bemoeienis heeft gehad met het transport na het moment dat de douane de koffer heeft weggenomen. Hij heeft in die periode met diverse medeverdachten contact gehad over het verloop van het transport en [medeverdachte 02] opdracht gegeven hem een filmpje te sturen van de activiteiten van de douane. Reeds vanwege deze feitelijke vaststelling volgt het hof het verweer van de verdediging niet.
Uit het voorgaande volgt dat [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met onder meer [medeverdachte 07] , [medeverdachte 14] , [medeverdachte 02] en [medeverdachte 12] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van het ten laste gelegde medeplegen. Ook volgt uit het voorgaande dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in het door de raadsman genoemde Kokosnoot-arrest van de Hoge Raad van 5 december 1998 (ECLI:NL:HR:1998:ZD1300), in aanmerking genomen de bijdrage die [verdachte] al voorafgaand aan de inbeslagname van de heroïne heeft geleverd aan de invoer hiervan.
4.5.
Ten aanzien van zaaksdossier C11
4.5.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich op 16 juli 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van 27.412 gram van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
4.5.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot dit zaaksdossier, nu de verdachte dit feit heeft bekend.
4.5.3.
Overwegingen van het hof
4.5.3.1.
Feiten
Op 15 juli 2018 om 20:36 uur hebben [verdachte] en [medeverdachte 04] een telefoongesprek, waarin [medeverdachte 04] vraagt: “Weet je wat voor morgenochtend of niet?”. [verdachte] zegt dat ‘die’ gewoon doorgaat. Om 20:56 uur vraagt [verdachte] aan [medeverdachte 04] of hij ‘die boodschap’ morgenvroeg kan afleveren. [medeverdachte 04] zegt dat dit geen probleem is.
Op 16 juli 2018 wordt [verdachte] om 00:14 uur gebeld door [medeverdachte 15] , die zegt: “Ik heb voor je gestuurd”. Om 04:03 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 04] en zegt: “Broer, het staat al op 10 over”. [medeverdachte 04] antwoordt dat ‘zo is ingelopen’.
Op 16 juli 2018 om 05:07 uur is vlucht [vluchtnummer 03] uit Lagos, Nigeria, geland, terwijl deze volgens schema zou aankomen om 05:45 uur. Op camerabeelden van de luchthaven Schiphol is te zien dat een bagagetrekker met aangekoppelde bagagekar om 05:21 uur wegrijdt bij het vliegtuig. Uit de verklaring van [verdachte] tijdens het verhoor bij de KMar volgt dat hij de inzittende was van de bagagetrekker met kar en dat hij van ‘ [bijnaam 01] ’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 15] ) had gehoord welke kar hij moest hebben. Hij wist dat het om een rode [merk 01] -tas ging.
Om 05:21 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 04] en vraagt of hij er is. [medeverdachte 04] bevestigt dit en geeft aan: “Wat ik je gisteren vertelde bij B […] hij moet gewoon afkoppelen en even ergens wachten 2 minuten”. [verdachte] zegt vervolgens dat hij er zelf is. Om 05:22 uur zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 04] : “Er zijn 4 erin, je moet er 1’tje pakken […] die rode”. [verdachte] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij de bagagekar heeft meegenomen naar de Bravo-pier (B-pier) waarna deze is meegenomen door [medeverdachte 04] , die de rode [merk 01] -tas vervolgens van het karretje heeft gehaald. [medeverdachte 04] heeft bij de KMar verklaard dat hij die dag op een bagagetrekker naar de Bravo-pier is gegaan, waar [verdachte] aankwam met een karretje. [medeverdachte 04] hoorde via de telefoon dat hij de rode tas eraf moest pakken. Hij deed dit en hield de tas bij zich in zijn bagagetrekker. [medeverdachte 04] droeg de tas op airside over aan een man in een wit busje. [medeverdachte 04] verlaat op 16 juli 2018 om 05:55 uur het beveiligd gebied van Schiphol. [medeverdachte 04] heeft verklaard dat een busje met daarin dezelfde persoon aan wie hij de tas heeft gegeven op airside, deze tas op landside naar zijn auto heeft gebracht, waarna hij met de tas is weggereden naar huis.
Om 07:19 uur belt [verdachte] [medeverdachte 04] die hem zegt over ongeveer tien minuten te kunnen vertrekken. [verdachte] zegt: “Ik laat hem alvast die kant gaan”. Om 07:37 uur wordt [medeverdachte 04] door [verdachte] gebeld en zegt [medeverdachte 04] : “18. Stond erop, not completed”. [verdachte] zegt: “18 en 7 van die andere”. [medeverdachte 04] bevestigt dit en zegt: “Waarvan die 18, je weet wel, die zakken gewoon zeg maar”. [verdachte] zegt: “Breng die 7 alvast, ik ga hem nu bellen dat je onderweg bent”. Om 07:59 uur belt [medeverdachte 04] naar [verdachte] en zegt: “Broer, ik ben er maar ik zie niemand”. [verdachte] antwoordt dat ‘hij’ daar buiten is en gaat komen. Om 08:04 belt [verdachte] naar [medeverdachte 04] en zegt dat hij ‘die straat [straatnaam 01] ’ helemaal moet doorrijden. “Helemaal achterin zie je hem”. Om 08:12 uur belt [medeverdachte 04] naar [verdachte] om te vertellen dat hij ‘het’ heeft gedaan. [verdachte] zegt: “Oke, geregeld”.
[medeverdachte 04] heeft bij de KMar verklaard dat hij zeven blokken uit de tas heeft gehaald. Deze zeven pakketten waren dik, ongeveer 4-5 centimeter, en ongeveer 30 bij 30 centimeter groot. Hij heeft de pakketten weggebracht en deze zijn in ontvangst genomen door ‘een beetje een Spaans of Zuid-Amerikaans iemand’. [verdachte] zou de rest komen ophalen.
Op 16 juli 2018 om 12. [huisnummer 01] uur verlaat [verdachte] het beveiligd gebied van Schiphol Om 13:04 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 04] en zegt “Ik rij nu naar buiten, ik ben 20 minuten bij je”. Een observatieteam ziet om 13:04 uur op parkeerplaats P44 van de luchthaven Schiphol dat [verdachte] als bijrijder instapt in zijn [automerk 01] die wordt bestuurd door zijn neef [medeverdachte 22] .
Om 13:18 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 17] , maar krijgt geen contact. Om 13:20 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 15] . Hij zegt: “Kan je de vrouw zeggen om haar telefoon open te doen? Ik ga haar bellen. We zijn nu bij haar”.
[verdachte] heeft op 16 juli 2018 op vier verschillende tijdstippen tussen 00:16 uur en 13:22 uur ook via WhatsApp belcontact met [medeverdachte 15] .
Om 13:25 uur stopt de [automerk 01] van [verdachte] in de directe omgeving van de centrale in- en uitgang (het hof begrijpt: van het adres van [medeverdachte 04] in Amsterdam). Om 13:31 uur komt [medeverdachte 04] de deur uit met een rode rolkoffer/tas. Hij plaatst deze in de kofferbak van de [automerk 02] en parkeert deze naast de [automerk 01] waarin [medeverdachte 22] en [verdachte] zaten, waarna hij samen met [medeverdachte 22] de tas van de achterbak van de [automerk 02] naar de achterbak van de [automerk 01] verplaatst. Nadat [medeverdachte 04] contact heeft gemaakt met [verdachte] aan de bijrijderszijde van de [automerk 01] , rijdt de [automerk 01] weg.
Om 13:48 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 17] en zegt: “ [bijnaam 02] , ik ben 10 minuten van jou vandaan. Dus je kunt beginnen te lopen. Ik kom gauw”. [medeverdachte 17] antwoordt dat ze er zal zijn.
Om 13:53 uur ziet het observatieteam dat de [automerk 01] van [verdachte] parkeert op de [straatnaam 06] in Almere. [medeverdachte 22] stapt uit de auto en opent de kofferbak van de [automerk 01] . Hij heeft een ontmoeting met [medeverdachte 17] en draagt de tas aan haar over. Zij loopt vervolgens met de tas weg. Om 13:55 uur worden [verdachte] , [medeverdachte 22] en [medeverdachte 17] aangehouden.
De rode tas wordt in beslag genomen en blijkt 18 pakketten met daarin in totaal ruim 27 kilo heroïne te bevatten. Op een van de pakketten zit een stuk papieren (schilders)tape met daarop de handgeschreven tekst ‘not complete’.
[verdachte] heeft bij het verhoor bij de KMar verklaard dat hij de tas naar [medeverdachte 17] moest brengen op een van tevoren met haar afgesproken locatie in Almere. Dat is de plek waar hij is aangehouden. [bijnaam 01] (het hof begrijpt: [medeverdachte 15] ), die in Afrika woont, is de eigenaar van de verdovende middelen. Hij is de man die de verdovende middelen verstuurt en alle opdrachten geeft. [medeverdachte 17] is de vrouw die ook is aangehouden in Almere. [verdachte] ging er vanuit dat het cocaïne betrof maar achteraf hoorde hij dat het heroïne was. Hij zou per blok 2500 euro krijgen van [medeverdachte 17] , die hem zou betalen zodra zij het geld had ontvangen. Aan [medeverdachte 04] zou [verdachte] tussen 20.000 en 30.000 euro betalen, afhankelijk van de hoeveelheid kilo’s die er aankwam. Van de 2.500 per kilo die de organisatie hem betaalt, zou hij ongeveer 1.000 per kilo aan [medeverdachte 04] geven.
In de woning van [medeverdachte 17] is een Samsung-telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Het hof gaat er – gelet op de inhoud van de berichten/foto’s van uit dat deze telefoon bij haar in gebruik was. Hierin zijn afbeeldingen aangetroffen van een Spaans familieboekje, waarin is vermeld dat [betrokkene] een kind is van [medeverdachte 17] en [medeverdachte 15] . [medeverdachte 17] heeft met de Samsung contact gehad met het nummer [telefoonnummer 01] van [medeverdachte 15] . Aan [medeverdachte 15] zijn in deze periode familiefoto’s van [medeverdachte 17] en haar kinderen verstuurd. Ook heeft [medeverdachte 17] [medeverdachte 15] meerdere malen verzocht om geld voor de huur en voor eten.
4.5.3.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C11 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat de verdachte zich op 16 juli 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne. De verdediging heeft, zoals opgemerkt, tegen deze beschuldiging ook geen verweer gevoerd.
4.6.
Ten aanzien van zaaksdossiers C9 (zaak B, feit 2) en C10 (zaak A, feit 2)
4.6.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het verweer dat het Openbaar Ministerie in zaaksdossier C9 niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat er sprake is van een onevenredig tijdsverloop, wat een complicatie vormt voor de bewijsgaring en -waardering, moet worden verworpen. Ook het verweer dat sprake is van nietigheid van de dagvaarding in zaaksdossier C9 en C10 omdat onvoldoende duidelijk zou zijn op welke concrete verdovende middelen de tenlastelegging ziet, moet worden verworpen, omdat tegen de achtergrond van de zaaksdossiers de tenlastelegging een voldoende duidelijke en feitelijke opgave van de strafbare gedragingen omvat die de verdachte worden verweten. De beide primair ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte op 21 juni 2018 (C9) tezamen en in vereniging met anderen zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne. Verder volgt uit de wettige bewijsmiddelen dat de verdachte op 1 juli 2018 (C10) tezamen en in vereniging met anderen zich heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
4.6.2.
Verweer van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat:
het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor zaaksdossier C9 vanwege het lange tijdsverloop (te weten 4 jaar) tussen het moment waarop het feit zou zijn gepleegd en de aanhouding van de verdachte, wat in strijd is met artikel 5 en 6 EVRM;
de dagvaarding wat betreft zaaksdossiers C9 en C10 nietig is omdat onvoldoende duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verweren. Niet duidelijk is immers of het om cocaïne of heroïne gaat (of andere middelen van lijst I);
vrijspraak moet volgen voor het verwijt in zaaksdossier C9, omdat niet uit te sluiten is dat de zending een proefzending/een lijntester betrof. Schakelbewijs met zaaksdossier C3 is niet mogelijk omdat het in die zaak een hele andere groepering betrof en ook is schakelbewijs niet mogelijk met zaaksdossier C10 of C11;
vrijspraak moet eveneens volgen voor het verwijt in zaaksdossier C10. Hoewel de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd op 16 oktober 2018, kan deze verklaring niet voor het bewijs gebezigd worden, omdat de verdachte pas bekennend heeft verklaard nadat zijn raadsman de verhoorruimte had verlaten. Overigens heeft de verdachte verklaard dat de bruine [merk 01] -tas leeg was. Er is geen reden om geen geloof te hechten aan deze verklaring. Ook voor dit feit geldt dat het een lijntester kan zijn geweest en evenals bepleit in zaaksdossier C9 kan het schakelbewijs niet het bewijsgat dichten. Ook de subsidiair verweten voorbereidingshandelingen kunnen niet bewezen worden verklaard omdat geen sprake is van een geconcretiseerd plan. Met inachtneming van het Alpamayo-arrest is een veroordeling voor dit feit niet mogelijk.
4.6.3.
Overwegingen van het hof
4.6.3.1.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie m.b.t. zaaksdossier C9
Het hof verwerpt het verweer inhoudende dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging vanwege het enorme tijdsverloop tussen de datum van het vermeende handelen op 21 juni 2018 en de aanhouding van de verdachte op 22 juli 2022. Het is juist dat er ruim vier jaar zijn verstreken tussen die twee momenten. In lijn met vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter het (langdurige) tijdsverloop op zichzelf niet de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie rechtvaardigen. Bijzondere feiten en omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om van dit uitgangspunt af te wijken, zijn gesteld noch gebleken. De overschrijding van de redelijke termijn zal, zoals hierna zal blijken, worden betrokken bij het bepalen van de strafmaat.
Het hof is evenmin van oordeel dat het tijdsverloop een schending van artikel 5 EVRM oplevert. In het kader van de gestelde schending van artikel 6 EVRM heeft de verdediging niet geconcretiseerd welk onderzoek door het tijdsverloop niet heeft kunnen plaatsvinden. Van een schending van het recht op een eerlijk proces is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
4.6.3.2.
Nietigheid van de dagvaardingen in zaken C9 en C10
Het hof verwerpt het verweer inhoudende dat sprake is van nietigheid van de dagvaardingen voor zover die zien op de zaaksdossiers C9 en C10. Naar het oordeel van het hof is tegen de achtergrond van de inhoud van zaaksdossiers C9 en C10 sprake van een voldoende concrete en duidelijke omschrijving van de verweten feiten te weten – kort gezegd – het medeplegen van (voorbereidingshandelingen van de) invoer van heroïne en/of cocaïne. De dagvaarding voldoet daarmee aan de eisen die artikel 261 Sv stelt. Uit het verhandelde ter terechtzitting is ook niet gebleken dat de verdachte niet wist waartegen hij zich moest verweren.
4.6.3.3.
Feiten in zaaksdossier C9
Op 17 juni 2018 om 11:43 uur belt de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 23] met [verdachte] en zegt: “Dinsdag ga ik eerst die ruiling regelen. Dan pas is groen licht”. [verdachte] zegt: “Je moet zeker weten. Maar doe alles op alles”. De gebruiker van [telefoonnummer 23] bevestigt dit en zegt als dat lukt, het ‘groen’ is.
Op 19 juni 2018 om 11:20 uur belt de gebruiker van [telefoonnummer 23] met [verdachte] en zegt: “Hij heeft mij net gebeld. Laat maar doorgaan, het is geregeld”. [verdachte] zegt: “Ik zie je vanavond”. De gebruiker van [telefoonnummer 23] zegt: “Ok dan moet je kwart voor 4 bij de A4 zijn, de [tankstation] ”.
Op 20 juni 2018 om 19:17 uur sms’t [verdachte] aan de gebruiker van [telefoonnummer 23] “zit goed uit broertje” waarna om 23:01 door de gebruiker van [telefoonnummer 23] met [verdachte] wordt gebeld. [verdachte] zegt: “Het ziet er positief uit. Vroeg in de ochtend dan zie je me, oke?” De gebruiker van [telefoonnummer 23] bevestigt dit.
Om 23:40 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 17] . Hij zegt: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend”. Op de vraag van [medeverdachte 17] hoe laat dat zal zijn, zegt hij: “Ik denk rond zeven a half acht. Laat je telefoon dus aan staan, zodra ik je bel moet je het adres per sms aan mij sturen, dan kan ik gaan rijden. Als ik niet bel, dan is het omdat er niets is”. [medeverdachte 17] zegt dat het oke is.
Op 21 juni 2018 om 00:33 uur stuurt [verdachte] een sms naar de gebruiker van [telefoonnummer 23] : “Groen broertje, bel me als je gaat rijden”. Om 02:36 uur laat de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 23] aan [verdachte] weten dat hij nu gaat vertrekken. Om 03:21 geeft hij aan dat hij bij ‘die [tankstation] daar’ is. [verdachte] zegt: “Oke. Dusse na zessen komt het. Ik ben op de weg”. Om 03:42 uur vraagt [verdachte] aan de gebruiker van [telefoonnummer 23] : “Welke auto heb je, die [model auto 03] ?”. De gebruiker van [telefoonnummer 23] zegt: “Ja toch, je weet toch”.
Op camerabeelden van [tankstation] A4 [tankstation] Hoek-Oost is te zien dat om 03:17 uur een [automerk 01] het terrein van het tankstation komt oprijden. Het voertuig wordt geparkeerd en de bestuurder loopt naar de shop en rekent daar een drankje af, om daarna weer in de [merk en model auto 03] plaats te nemen. Op screenshots van de camerabeelden uit de shop wordt [medeverdachte 08] herkend. Vervolgens is op de camerabeelden te zien dat om 03:42 uur de [automerk 01] van [verdachte] het terrein van het tankstation oprijdt. Uit het baken dat is geplaatst in deze auto blijkt ook dat deze zich omstreeks deze tijd bevindt ter hoogte van de Rijksweg A4 te Hoofdorp, waar het tankstation is gevestigd. Op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] om 03:43 uur uit zijn voertuig stapt en plaatsneemt aan de passagierszijde van de [model auto 03] . Na negen minuten in de [model auto 03] te hebben gezeten rijdt [verdachte] weg in zijn [automerk 01] .
Volgens zijn werkrooster stond [medeverdachte 08] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. [verdachte] was volgens zijn rooster ingeroosterd van 14:00 tot 22:30 uur.
Om 06:07 uur belt de gebruiker van [telefoonnummer 23] met [verdachte] en zegt “Ze arriveren nog”. [verdachte] antwoordt: “Ik weet dat het bijna is. Ey die jongen staat klaar daar”. De gebruiker van [telefoonnummer 23] zegt: “Ja, oke, dan gaan we wel”.
Op 21 juni 2018 om 06:07 uur landt vlucht [vluchtnummer 03] uit Lagos, Nigeria op de luchthaven Schiphol. De vlucht wordt afgehandeld aan gate G6. Uit camerabeelden van de luchthaven Schiphol blijkt dat op 21 juni 2018 omstreeks 06:17 uur een witkleurige bagagetrekker het platform op rijdt. Om 06:20 uur wordt de transportband voor bagage aangesloten op de bulkruimte. Aansluitend komt de witkleurige bagagetrekker naar deze transportband toegereden. Om 06:21 uur komen de eerste bagagestukken via de transportband naar beneden. De witkleurige bagagetrekker verlaat omstreeks 06:23 uur het platform met een bagagekar. Op de camerabeelden is te zien dat in de trekker twee personen zitten.
Om 06:24 uur belt de gebruiker van [telefoonnummer 23] met [verdachte] . [verdachte] vraagt: “Gelukt?”. Het antwoord luidt: “Ja, is hij standby daar?” Dat bevestigt [verdachte] . De gebruiker van [telefoonnummer 23] zegt: “Oke, laat hem daar gaan, we rijden nu daarnaartoe”. Op de achtergrond is bij de gebruiker van [telefoonnummer 23] een andere stem te horen, die zegt: “Zeg 2 minuten. 2 minuten zijn we daarzo”.
Op de camerabeelden is de witkleurige bagagetrekker met bagagekar om 06:24 uur te zien op de rotonde aan het begin van de G-pier, waarna hij onder de F-pier doorrijdt.
Om 06:29 uur vraagt [verdachte] aan de gebruiker van [telefoonnummer 23] : “Heb je gegeven?”. Deze antwoordt: “Overgedragen ja, snel gedaan”.
Omstreeks 06:40 uur straalt het baken in de [automerk 01] van [verdachte] een locatie aan op een parkeerplaats aan de Anderlechtlaan te Amsterdam. Om 07:15 uur ziet het observatieteam de [automerk 01] geparkeerd staan op deze parkeerplaats.
Om 07:46 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 17] en zegt: “Goedemorgen [voornaam medeverdachte 17] , kan je mij het adres sturen. Dan rijd ik naar je toe”. [medeverdachte 17] antwoordt: “Oke, ik ga dat nu doen”. [medeverdachte 17] verstuurt om 07:48 uur een sms aan [verdachte] met de tekst ‘ [adres 01] ’.
Volgens zijn werkrooster staat [medeverdachte 04] op 21 juni 2018 ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol van 06:00 tot 14:30 uur. Uit de beschikbare camerabeelden en de betreffende Schipholpasgegevens blijkt dat [medeverdachte 04] en [medeverdachte 03] die dag rond 06.45 uur samen in een [luchtvaartmaatschappij] -auto de personeelsparkeerplaats P5 oprijden en parkeren achter de [merk en model auto 04] op naam van [medeverdachte 04] . Te zien is dat de bijrijder handelingen verricht aan de achterzijde van de [luchtvaartmaatschappij] -auto en dat vervolgens de kofferbak van de [model auto 04] wordt geopend. Hierna verlaat de [luchtvaartmaatschappij] -auto de parkeerplaats. Uit de Schipholpasgegevens van [medeverdachte 04] blijkt verder dat hij om 07:43 uur het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol verlaat en om 07:57 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de uitrit van personeelsparkeerplaats P5. Om 08:07 uur ziet het observatieteam dat de [model auto 04] van [medeverdachte 04] het parkeerterrein aan de Anderlechtlaan te Amsterdam op komt rijden. De [model auto 04] rijdt richting de [automerk 01] van [verdachte] . Beide voertuigen verlaten het parkeerterrein om 08:10 uur. Uit de Schipholpasgegevens van [medeverdachte 04] blijkt dat hij om 08:17 uur zijn Schipholpas aanbiedt bij de inrit van parkeerplaats P5. Om 08:37 uur betreedt hij het beveiligde gebied van de luchthaven Schiphol via doorlaatpost 58.
Om 08:37 uur straalt het baken in de [automerk 01] van [verdachte] een locatie aan op de [straat- en plaatsnaam behorend bij adres 01] .
4.6.3.4.
Beoordeling zaaksdossier C9
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C9 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 21 juni 2018.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] , evenals in de zaaksdossiers C8 en C11, primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen. Zoals hiervoor al is overwogen, moet het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ ruim worden geïnterpreteerd en ziet het verbod ook op de verlengde invoer van verdovende middelen.
Inhoud zending
In dit geval is, anders dan in zaaksdossier C11, door de autoriteiten geen bagage met heroïne en/of cocaïne onderschept. Evenmin spreken de verdachten in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Er is hierdoor niet komen vast te staan wat op 21 juni 2018 op Schiphol is aangekomen en vervolgens naar [medeverdachte 17] in Almere is gebracht.
Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, indien op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Die conclusie is in dit geval gerechtvaardigd.
Uit het procesdossier blijkt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de hiervoor beschreven airbagmethode, waarbij via de luchthaven Schiphol met gebruikmaking van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside is vervoerd. De werkwijze in zaaksdossier C9 wijst ook op deze methode. Daarnaast geldt dat [verdachte] in dit zaaksdossier heeft samengewerkt met (onder meer) [medeverdachte 04] en [medeverdachte 17] . Voor alle drie verdachten geldt dat is komen vast te staan dat zij zich op 16 juli 2018 – dus ongeveer drie weken na de gebeurtenissen in de onderhavige zaak – hebben schuldig gemaakt aan de invoer van harddrugs (zaaksdossier C11). Bij die gelegenheid is ruim 27 kilogram heroïne in beslag genomen, die afkomstig was van vlucht [vluchtnummer 03] uit Lagos, dezelfde lijnvlucht als waar het in dit zaaksdossier over gaat. [medeverdachte 04] heeft in beide gevallen na vertrek van Schiphol [verdachte] ontmoet, waarna [verdachte] naar Almere is gereden waar hij met [medeverdachte 17] heeft afgesproken. Zoals hiervoor overwogen, heeft [verdachte] zich verder ook op 6 juni 2018 schuldig gemaakt aan de invoer van ruim elf kilogram heroïne (zaaksdossier C8). Hoewel [verdachte] niet specifiek een verklaring heeft willen afleggen over zaaksdossier C9, heeft hij in het algemeen verklaard dat hij tussenpersoon was en dat hij degene is die [medeverdachte 04] heeft benaderd om een rol te vervullen bij het verdere vervoer, buiten de douane om, van de bagage. Voorts heeft [verdachte] verklaard dat het zijn taak was verdovende middelen ‘buiten’ te krijgen en af te leveren bij [medeverdachte 17] , waarna hij op een telefoontje moest wachten en [medeverdachte 17] hem geld gaf. Tot slot is van belang dat [verdachte] en [medeverdachte 17] aan een enkel woord genoeg hadden om elkaar te begrijpen. Toen [verdachte] in een telefoongesprek op 20 juni 2018 (om 23:40 uur) tegen [medeverdachte 17] zei: “Als alles goed gaat zoals het hoort zie ik je vroeg in de ochtend” en haar vroeg het adres per sms te sturen, begreep [medeverdachte 17] precies waarover het ging en antwoordde zij: “Geen probleem. Oke” – waarna zij vervolgens ook op de afgesproken wijze handelden.
Dit alles acht het hof mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] in zaaksdossier C9 ten laste gelegde feit. De handelwijze met betrekking tot dit feit komt op essentiële punten overeen met de handelwijze die hiervoor is vastgesteld ten aanzien van zaaksdossier C11, zodat het bewijs in die zaak van de aanwezigheid van de heroïne als schakelbewijs zal worden gebruikt in zaaksdossier C9 voor de vaststelling dat sprake is geweest van harddrugs in de zin van cocaïne en/of heroïne. Ten slotte volgt uit de bewijsmiddelen dat er op 21 juni 2018 buiten Schiphol daadwerkelijk ontmoetingen hebben plaatsgevonden tussen [medeverdachte 04] en [verdachte] en vervolgens [verdachte] en [medeverdachte 17] , zodat het door de verdediging ook in hoger beroep geopperde scenario van een testzending (‘lijntester’) niet aannemelijk is. In dat geval zou het namelijk hebben volstaan een bagagestuk slechts te onderkennen en zou dit vervolgens niet daadwerkelijk op verboden wijze van airside naar landside hoeven te worden vervoerd, met als doel dit bij [medeverdachte 17] af te leveren. Het feit dat deze verboden handelingen, met alle risico’s op ontdekking van dien, hebben plaatsgevonden, duidt erop dat het ook in dit geval een zending met harddrugs betrof.
Uit het voorgaande volgt dat de handelingen van de verdachten op 21 juni 2018 betrekking hadden op de invoer van cocaïne en/of heroïne.
Medeplegen
Ook in dit zaaksdossier moet worden gekeken naar het geheel van de gedragingen van de betrokken personen en het gewicht van de rol van [verdachte] in het samenwerkingsverband, waarbij het hof verwijst naar hetgeen bij de bespreking van zaaksdossier C11 is overwogen over de samenwerking die is vereist om de invoer van verdovende middelen op Schiphol en het verdere transport naar de uiteindelijke ontvanger mogelijk te maken. Uit de hiervoor genoemde feiten volgt dat [verdachte] een rol had bij het onderscheppen van de verdovende middelen na aankomst op Schiphol, waarover hij in nauw contact stond met de gebruiker van [telefoonnummer 23] / [medeverdachte 08] . Nadat de drugs van airside waren afgebracht heeft hij [medeverdachte 04] ontmoet en de verdovende middelen van hem overgenomen. Daarop is hij naar Almere gereden om de verdovende middelen volgens afspraak aan [medeverdachte 17] af te leveren. Aldus heeft [verdachte] nauw en bewust heeft samengewerkt met de gebruiker van [telefoonnummer 23] / [medeverdachte 08] , [medeverdachte 04] en [medeverdachte 17] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen van invoer van de in de tenlastelegging genoemde verdovende middelen
4.6.3.5.
Feiten in zaaksdossier C10
Op 29 juni 2018 belt [verdachte] met [medeverdachte 17] over een ontmoeting. Om 13:29 uur geeft [medeverdachte 17] aan dat ze er binnen tien minuten zal zijn.
Op 30 juni 2018 stuurt [medeverdachte 15] via WhatsApp een afbeelding aan [verdachte] , die achteraf niet goed zichtbaar meer te maken is. [verdachte] stuurt daarop aan [medeverdachte 15] het bericht ‘ [bijnaam 03] send the pic to my other phone’. In een aan [verdachte] toebehorende Samsung-telefoon is een foto aangetroffen van een (reis)tas met daarnaast een voet van een persoon op een betegelde vloer. De aanmaakdatum van de foto is 30 juni 2018.
Op 30 juni 2018 om 17:15 uur stuurt [medeverdachte 15] via WhatsApp een adres in Almere naar [verdachte] : [adres 02] .
Om 22:09 uur stuurt [medeverdachte 15] naar [verdachte] :
NAME [naam 01]
TAG NO: [bagagelabelnummer]
DESTINATION: ATL
FLIGHT NO [vluchtnummer 04]
POSITION: BULK 5
FLIGHT REG: [vliegtuigregistratienummer]
DEPARTURE TIME 2213HRS
Op 1 juli 2018 wordt [verdachte] om 04:46 uur gebeld door [medeverdachte 08] , die hem zegt ‘je staat ook als rijer’. [verdachte] antwoordt: “Oke mooi, nog mooier, waarna [medeverdachte 08] zegt: ‘Ik zie je dadelijk’. [verdachte] belt tien minuten later met [medeverdachte 16] en laat weten dat hij onderweg is.
Uit de Schipholpasgegevens van [medeverdachte 08] blijkt dat hij het beveiligde gebied om 05:13 uur betreedt. [verdachte] parkeert om 05:22 uur op de personeelsparkeerplaats P44. Om 05:19 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 16] en zegt: “Oke luister, hij komt op half, ik sta bij de bushalte. Als ik het niet haal. Dezelfde… met [merk 01] . Het is bruin, oke?”. Om 05:34 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 08] en zegt: “De bus was een probleem. Ik hoop binnen de halen”. [medeverdachte 08] zegt: “Oke, want hij komt hier he, zeventien he. Zevenenveertig”. Op de vraag van [verdachte] hoe laat dat is geeft hij aan: “Zevenenveertig op het E-tje. En hier bij ons op E zeventien”. [verdachte] zegt dat [medeverdachte 08] hem moet ophalen en [medeverdachte 08] antwoordt dat hij dit zal doen. Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol vervolgens betreedt om 05:37 uur.
De vlucht uit Lagos met vluchtnummer [vluchtnummer 03] en registratienummer [vliegtuigregistratienummer] is op 1 juli 2018 geland op Schiphol om 05:30 uur. Volgens planning zou de vlucht om 05:46 uur aan de blokken staan bij gate E17. Dit was uiteindelijk al vijf minuten eerder, om 05:41 uur, het geval.
Uit de Schipholpasgegevens van [medeverdachte 04] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol betreedt om 05:47 uur. [medeverdachte 04] was blijkens zijn werkrooster op 1 juli 2018 niet ingeroosterd voor werkzaamheden op Schiphol. Samen met [medeverdachte 03] verlaat [medeverdachte 04] een klein half uur later, om 06:11 uur, in een [luchtvaartmaatschappij] -voertuig het beveiligd gebied. Om 06.27 uur betreedt [medeverdachte 03] , nu zonder [medeverdachte 04] , het beveiligd gebied weer.
[verdachte] (met nummer [telefoonnummer 36] ) en [medeverdachte 04] (met nummer [telefoonnummer 36] ) hebben die dag tussen 05:15 uur en 06:03 uur tienmaal telefonisch contact met elkaar. Het telefoonnummer dat [verdachte] gebruikt is een dag eerder voor het eerst aangemeld bij de telecomprovider. Uit de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers in de periode van 30 juni 2018 tot en met13 juli 2018 blijkt dat zij met deze telefoonnummers nagenoeg alleen met elkaar hebben gebeld.
Om 12: [huisnummer 01] uur zoekt [medeverdachte 15] via WhatsApp belcontact met [verdachte] .
Uit de Schipholpasgegevens van [verdachte] blijkt dat hij het beveiligd gebied van Schiphol verlaat om 14:37 uur. Tien minuten later wordt [verdachte] door [medeverdachte 15] gebeld. [medeverdachte 15] vraagt: “Hoe laat vertrekt ze, als de dame ergens heen wil, hoe laat?” [verdachte] antwoordt: “Ik ben gewoon op haar aan het wachten. Je weet dat […] ga ik naar haar”. [medeverdachte 15] vraagt: “Hoe laat? 45 minuten?” [verdachte] bevestigt dit. Om 14:51 uur belt [verdachte] vervolgens met [medeverdachte 04] .
Om 14:58 uur verlaat [verdachte] met zijn [automerk 01] de personeelsparkeerplaats P30 op de luchthaven Schiphol. Uit de gegevens van het in deze auto geplaatste peilbaken blijkt dat de [automerk 01] naar de [straatnaam 02] in Amsterdam rijdt en daar parkeert om 15:20 uur. Deze locatie is in de directe omgeving van de woning van [medeverdachte 04] aan de [straatnaam 03] te Amsterdam. Na veertig minuten vertrekt de [automerk 01] naar Almere.
Om 16:23 uur belt [verdachte] met [medeverdachte 17] en zegt haar dat hij hier in de [straatnaam 04] is. [medeverdachte 17] antwoordt dat ze eraan komt. Om 16:28 uur parkeert de [automerk 01] van [verdachte] gedurende zeven minuten aan de [straatnaam 05] in Almere. Deze locatie is in de directe omgeving van de [straatnaam 06] te Almere, waar [verdachte] en [medeverdachte 17] zijn aangehouden op 16 juli 2018. Dit adres ligt tevens in de directe omgeving van de [adres 02] [2] , het adres dat [verdachte] de avond tevoren via WhatsApp heeft ontvangen van [medeverdachte 15] .
4.6.3.6.
Beoordeling zaaksdossier C10
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C10 (zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne 1 juli 2018.
Het hof stelt vast dat [verdachte] ten aanzien van dit zaaksdossier tijdens het verhoor bij de KMar op
16 oktober 2018 een bekennende verklaring heeft afgelegd. In latere verhoren, ter terechtzitting bij de rechtbank en in hoger beroep is [verdachte] op deze verklaring teruggekomen. Anders dan de verdediging heeft betoogd, biedt het dossier evenwel geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat [verdachte] tijdens het verhoor verschillende gebeurtenissen door elkaar heeft gehaald en dat zijn verklaring eigenlijk betrekking had op de gebeurtenissen op 16 juli 2018 (zaaksdossier C11). [verdachte] heeft immers over de specifieke gebeurtenissen op 1 juli 2018 verklaard, waarbij hij onder meer heeft toegelicht dat:
  • i) er een bruine [merk 01] -tas met vermoedelijk verdovende middelen uit Lagos zou komen;
  • ii) de rol van [medeverdachte 16] was om hem op te halen,
  • iii) de werkwijze met deze koffer uit Lagos dezelfde zou zijn als vorige keer, waarbij [verdachte] heeft toegelicht dat hij op 1 juli 2018 zelf de rijder was en de koffer naar de juiste locatie zou brengen,
  • iv) hij die dag naar de vlucht is gegaan en de koffer aan een man heeft afgeleverd, en
  • v) hij tot slot naar [medeverdachte 17] is gegaan om haar de tas te geven.
Het hof stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat de raadsman van [verdachte] niet aanwezig was bij dit gedeelte van het verhoor geen aanleiding is om de bekennende verklaring uit te sluiten, nu de raadsman bij aanvang van het verhoor aanwezig is geweest en het verhoor met toestemming van de verdediging is voortgezet. Uit het proces-verbaal van het verhoor blijkt verder nog dat tussendoor nog telefonisch overleg tussen [verdachte] en de raadsman heeft plaatsgehad en dat het proces-verbaal van het verhoor in aanwezigheid van de raadsman aan [verdachte] is voorgelezen. Van belang is verder dat [verdachte] tijdens het latere verhoor bij de KMar op 18 december 2018, in bijzijn van zijn raadsman, heeft herhaald dat hij zowel op 1 als op 16 juli 2018 een tas heeft overgedragen aan [medeverdachte 17] ; op 1 juli 2018 ging het om een bruine tas. Het hof zal daarom aan de bekennende verklaring bewijswaarde hechten, ondanks latere ontkennende verklaringen van de verdachte.
Uit de verklaringen van [verdachte] , in combinatie met de hiervoor genoemde feiten en de in de bijlage ter zake van zaaksdossier C10 opgenomen bewijsmiddelen, volgt dat [verdachte] op 1 juli 2018 tezamen met [medeverdachte 15] , [medeverdachte 17] en [medeverdachte 04] betrokken is geweest bij de invoer van heroïne en/of cocaïne. Door [verdachte] is weliswaar niet verklaard over de betrokkenheid van laatstgenoemde op deze datum, maar uit de bewijsmiddelen, in samenhang bezien met de bewijsmiddelen ten aanzien van de zaaksdossiers C11 en C9, volgt dat ook [medeverdachte 04] op 1 juli 2018 als medepleger bij de invoer van de onbekend gebleven hoeveelheid heroïne en/of cocaïne was betrokken. Net als in zaaksdossier C11 stond [verdachte] die dag in nauw contact met [medeverdachte 04] , die zich op 1 juli 2018 kort na aankomst van de betreffende vlucht gedurende enige tijd binnen het beveiligde gebied van Schiphol bevond terwijl hij die dag geen dienst had. Het contact tussen beiden vond plaats met telefoonnummers die beiden pas op de dag ervoor of in elk geval kort daarvoor geactiveerd hadden en die, zo blijkt uit de historische verkeersgegevens, nagenoeg enkel zijn gebruikt om te bellen met elkaar. In zaaksdossier C11 heeft [verdachte] [medeverdachte 04] later op de dag ontmoet bij zijn woning, bij welke gelegenheid [medeverdachte 04] een bagagestuk aan [verdachte] heeft overgedragen. In zaaksdossier C9 heeft tussen hen beiden eenzelfde overdracht plaatsgevonden op een parkeerterrein aan de Anderlechtlaan te Amsterdam. Gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof ook in zaaksdossier C10 van oordeel dat [verdachte] , die in de middag van 1 juli 2018 gedurende veertig minuten heeft geparkeerd nabij de woning van [medeverdachte 04] en zelf heeft verklaard dat hij denkt bij [medeverdachte 04] te zijn geweest, daar van [medeverdachte 04] een bagagestuk met daarin harddrugs in ontvangst heeft genomen en dat het dit bagagestuk was dat [verdachte] vervolgens in Almere aan [medeverdachte 17] heeft overgedragen.
Het hof verwijst naar hetgeen bij de bespreking van de zaaksdossiers C11 en C9 is overwogen met betrekking tot de verlengde invoer, opzet en medeplegen. Hetgeen daar is vermeld geldt, toegespitst op de hiervoor genoemde feiten in zaaksdossier C10, ook hier.
4.7.
Ten aanzien van zaaksdossier C3 (zaak B, feit 1)
4.7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – samengevat – op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Uit de wettige bewijsmiddelen volgt dat de verdachte zich in de periode van 10 maart 2018 tot en met 24 maart 2018 tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan het voorbereiden of bevorderen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne. Het verweer van de verdediging dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de medeverdachte [medeverdachte 12] niet voor dit feit is vervolgd moet worden verworpen, omdat de enkele omstandigheid dat anderen ten aanzien van wie aanwijzingen bestaan dat zij zich aan een vergelijkbaar strafbaar feit schuldig hebben gemaakt niet zijn vervolgd, niet aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging in de weg staat.
4.7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging, omdat in strijd met het gelijkheidsbeginsel de verdachte wel is vervolgd voor dit feit, terwijl de medeverdachte [medeverdachte 12] niet is vervolgd.
Voor zover het Openbaar Ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging, dient vrijspraak te volgen omdat: i) onduidelijk is om hoeveel verdovende middelen het gaat; ii) op grond van de tapgesprekken niet kan worden vastgesteld om welke verdovende middelen het gaat; en iii) weliswaar het nummer van de luchtvrachtcontainer verstopt zat in een telefoonnummer maar onvoldoende blijkt welke koffer had moeten worden onderschept.
Het door de rechtbank gehanteerde schakelbewijs met zaaksdossier C11 kan in deze zaak niet worden gebruikt omdat i) het in dit zaaksdossier om voorbereidingshandelingen gaat terwijl het in zaaksdossier C11 om invoer gaat; ii) er sprake is van een andere modus operandi omdat in dit zaaksdossier de medeverdachte [verdachte] wordt aangestuurd door [medeverdachte 11] en in zaaksdossier C11 niet en iii) er vier maanden tijd zit tussen zaaksdossier C3 en zaaksdossier C11.
4.7.3.
Overwegingen van het hof
4.7.3.1.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het verweer van de verdediging dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de medeverdachte [medeverdachte 12] niet voor dit feit is vervolgd, wordt verworpen. De enkele omstandigheid dat anderen ten aanzien van wie aanwijzingen bestaan dat zij zich aan een vergelijkbaar strafbaar feit schuldig hebben gemaakt niet zijn vervolgd, staat niet aan de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging in de weg.
4.7.3.2.
Feiten
Op 10 maart 2018 sms’t [verdachte] aan [medeverdachte 02] de tekst ‘Broer kijk voor me of we weekend 17 18 werk aub’. Twee minuten later sms’t [verdachte] aan [medeverdachte 02] ‘En 22 23 24 25’. Diezelfde avond belt [medeverdachte 02] naar [verdachte] en zegt dat ‘24 25’ goed is.
Op 24 maart 2018 om 00:54 uur sms’t [verdachte] aan [medeverdachte 11] : ‘Laat mij weten zodra je iets weet’. Om 01:03 uur reageert [medeverdachte 11] per sms-bericht dat hij dit zal doen, waarna hij om 05:32 uur aan [verdachte] sms’t dat het vermoedelijk goed is. Een paar minuten later vraagt [verdachte] per sms aan [medeverdachte 11] of hij ‘het’ heeft. [medeverdachte 11] reageert met ‘vermoedelijk wel’. Kort daarna vraagt [medeverdachte 11] per sms aan [verdachte] : ‘Om hoe laat kom je hier langs?’. [verdachte] reageert om 05.38 uur dat hij er om negen uur is. [verdachte] stuurt vervolgens gelijk aan [medeverdachte 02] het bericht ‘groen’. [medeverdachte 02] belt een uur later [verdachte] en vraagt hem of hij het telefoonnummer voor hem heeft. [verdachte] antwoordt dat hij het om negen uur heeft en dat hij het moet ophalen.
Om 08:32 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 11] en zegt dat hij onderweg is en dat hij ‘binnenkort daar’ is. De auto van [verdachte] arriveert om 08:52 uur in de [straatnaam 07] in Amsterdam en stopt daar. Om 08:55 uur zegt [verdachte] in een telefoongesprek met [medeverdachte 11] : ‘ik ben hier’. Om 08:56 uur betreedt [verdachte] de centrale in- en uitgang van de percelen [straatnaam 07] [huisnummer 01] tot en met [huisnummer 02] . Het verblijfadres van [medeverdachte 11] gelegen is aan de [straatnaam 07] [huisnummer 02] . Om 09:05 uur komt [verdachte] weer naar buiten. Vlak daarvoor, om 09:02 uur, sms’t [verdachte] aan [medeverdachte 02] het nummer ‘ [telefoonnummer 48] ’.
Het onderzoeksteam heeft onderzocht welke vluchten er op 24 maart 2018 vanuit een bronland van verdovende middelen zouden arriveren op de luchthaven Schiphol. Een van deze vluchten betrof vlucht [vluchtnummer 05] , komend uit Quito, Ecuador. Uit onderzoek bleek dat aan boord van deze vlucht een luchtvrachtcontainer zat met het unieke nummer [AKE-nummer 01] . Dit nummer is onderdeel van het 06-nummer dat [verdachte] aan [medeverdachte 02] sms’te op 24 maart 2018 om 09:02 uur.
Om 12:52 uur komt het vliegtuig met vluchtnummer [vluchtnummer 05] aanrijden bij gate F6. Om 13:04 uur wordt een luchtvrachtcontainer met het unieke nummer [AKE-nummer 01] uit het vliegtuig gehaald. Tien minuten later opent [medeverdachte 02] een luchtvrachtcontainer met nummer [AKE-nummer 02] en leegt deze bij bagageband 19A in de Westkelder, waar de Amsterdam-bagage van voornoemde vlucht wordt gelost. Om 13:16 uur pakt [medeverdachte 02] zijn mobiele telefoon, gaat voor de luchtvrachtcontainer staan en maakt een selfie. Om 13:18 uur pakt [medeverdachte 02] zijn mobiele telefoon opnieuw en houdt deze bij zijn oor. [medeverdachte 02] wordt op dat moment gebeld door [verdachte] . [medeverdachte 02] zegt dat hij bezig is, maar dat het nummer dat [verdachte] hem heeft gegeven niet klopt. [medeverdachte 02] zegt dat hij foto’s voor [verdachte] heeft en dat hij die ‘straks’ zal brengen. Verder zegt [medeverdachte 02] : “ik ben nou die bulk aan het lossen nog 5 colli’s. Alleen ik heb die jongens allemaal weggestuurd jongen”. [verdachte] vraagt aan [medeverdachte 02] : “die nummer van die telefoonnummer klopt niet?”. Hierop reageert [medeverdachte 02] : “Nee klopt niet. Ik heb een foto van waar...die nummer van waar...waar ik nu in zit…waar…je weet toch...waar die...”. [verdachte] antwoordt “Jajajaja jajajaja is goed”.
Om 13:41 uur belt [verdachte] naar [medeverdachte 11] en zegt dat het ‘negatief’ is. [medeverdachte 11] reageert met: “datzelfde zegt die ene mij. Het zijn een stel charlatans […] hij heeft mij gezegd dat dat nummer niets eens daar was”. ’s Avonds, om 21:46 uur, belt [medeverdachte 11] naar [verdachte] en zegt: “ik ben in [restaurant] . Kom hierheen”, waarop [verdachte] zegt: “oké”.
Op 25 maart 2018 hebben [verdachte] en [medeverdachte 11] opnieuw telefonisch contact. In dit telefoongesprek zegt [verdachte] onder andere: “maar waarom gaan zij aan jou dingen geven die niet kloppen. Dat is gevaarlijk”.
4.7.3.3.
Beoordeling
[verdachte] wordt verweten dat hij zich met anderen heeft schuldig gemaakt aan de strafbare voorbereiding of bevordering van de invoer van cocaïne en/of heroïne, zoals strafbaar gesteld in artikel 10a van de Opiumwet.
In dit wetsartikel zijn als zelfstandig misdrijf bepaalde gedragingen strafbaar gesteld, die beogen de (internationale) handel in drugs met een onaanvaardbaar risico (te weten harddrugs) voor te bereiden of te bevorderen. Dergelijke gedragingen zijn pas dan strafbaar, indien bij de dader het opzet heeft bestaan om een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid van de Opiumwet (onder meer het bereiden, vervoeren, verkopen, afleveren en het binnen- of buiten het grondgebied van Nederland brengen van
lijst 1-middelen) voor te bereiden of te bevorderen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het de bedoeling is met de zelfstandige strafbaarstelling van die gedragingen mogelijk te maken dat in een vroeg stadium van de organisatie van die (internationale) handel in (hard)drugs kan worden ingegrepen vanwege het gevaarzettingskarakter daarvan.
Voor een bewezenverklaring in de zin van artikel 10a van de Opiumwet is, naast opzet van de dader, ook vereist dat deze aan die intentie uiting heeft gegeven door een of meer van de in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet omschreven voorbereidings- of bevorderingshandelingen te verrichten. Niet is vereist dat reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf (als bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet) deze handelingen dienen. Indien de voorbereidings- of
bevorderingshandelingen wel gericht zijn op een misdrijf dat in de voorstelling van de verdachte concrete vormen heeft aangenomen, ontneemt het enkele feit dat de voorbereidingshandelingen niet meer kunnen dienen om het begaan van juist dat concrete misdrijf voor te bereiden of te bevorderen, omdat inmiddels ingetreden omstandigheden aan de verwezenlijking van dat misdrijf in de weg staan, aan die handelingen niet hun zelfstandig strafbare karakter. Dat geldt ook als met die voorbereidings- of bevorderingshandelingen een begin is gemaakt, nadat die verhinderende omstandigheid zich heeft
voorgedaan, zoals de inbeslagneming van de verdovende middelen.
Voor het bewijs maakt niet uit dat het feit waarop de voorbereidings- of bevorderingshandelingen zijn gericht, later daadwerkelijk is gerealiseerd (dan wel er een strafbare poging tot dat feit is ondernomen). Met andere woorden, strafbaarheid is ook aanwezig, als op het voorbereidingsdelict als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vierde of vijfde lid, Opiumwet is gevolgd.
Naar hun aard kunnen voorbereidings- of bevorderingshandelingen verwantschap vertonen met gedragingen die over het algemeen met de deelnemingsvorm ‘medeplichtigheid’ in verband worden gebracht (artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2 van de Opiumwet: een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen trachten te verschaffen). Dat neemt echter niet weg dat dergelijke handelingen in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2 van de Opiumwet als zelfstandige misdrijven strafbaar zijn gesteld.
De vraag is allereerst of de hiervoor beschreven handelingen van [verdachte] en zijn medeverdachten verband hielden met de invoer van verdovende middelen.
Bij de beantwoording van die vraag neemt het hof in aanmerking dat, zoals hiervoor is overwogen, [verdachte] zich gedurende een langere periode in 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van harddrugs door middel van de airbagmethode. [verdachte] is in vier verschillende zaaksdossiers betrokken, waarbij in twee gevallen – de zaaksdossiers C8 en C11 – ook hoeveelheden harddrugs in beslag zijn genomen. Steeds had [verdachte] voorafgaand aan de bewezen verklaarde invoer contact met een ander van wie hij de benodigde gegevens kreeg (zoals informatie over de bagage met verdovende middelen of de geplande vluchtgegevens voor de aankomst daarvan op Schiphol), waarna hij verschillende personen op Schiphol inschakelde om de bagage te onderkennen en veilig te stellen. Ook in zaaksdossier C3 is hiervan sprake geweest. [verdachte] en [medeverdachte 11] hebben elkaar op 24 maart 2018 rond 9 uur in de ochtend ontmoet. [verdachte] had eerder die ochtend aan [medeverdachte 11] gevraagd of hij ‘het’ heeft (het nummer van de luchtvrachtcontainer dus, want [verdachte] heeft tijdens de ontmoeting daarna met [medeverdachte 11] het telefoonnummer waarin dit nummer verstopt zat per sms doorgegeven aan [medeverdachte 02] ). In zowel dit zaaksdossier als in zaaksdossier C8 is dus op exact dezelfde wijze het nummer van de luchtvrachtcontainer aan [medeverdachte 02] verstrekt. Deze luchtvrachtcontainer was aanwezig op de vlucht [vluchtnummer 05] uit Ecuador. [medeverdachte 02] was vervolgens – net als in zaaksdossier C8 – bij de afhandeling van de bagage van deze vlucht aanwezig en liet, na het uitpakken van een luchtvrachtcontainer met een ander nummer dan het nummer dat hij van [verdachte] had gekregen, aan [verdachte] weten dat er niets was en het nummer niet klopte. [verdachte] en [medeverdachte 11] bespraken vervolgens dat het ‘negatief’ is en waren hierover blijkbaar verbolgen, nu zij overige betrokkenen in dit verband aanduidden als ‘charlatans’ die aan [medeverdachte 11] ‘dingen geven die niet kloppen’, wat ‘gevaarlijk’ is.
Deze omstandigheden zijn redengevend voor het oordeel dat de handelingen van [verdachte] en zijn medeverdachten [medeverdachte 11] en [medeverdachte 02] betrekking hadden op de invoer van harddrugs. De handelwijze die is gevolgd in zaaksdossier C3 komt op essentiële punten overeen met de handelwijze die is vastgesteld in de andere hiervoor genoemde zaaksdossiers, zodat het bewijs voor de aanwezigheid van harddrugs in die zaken als schakelbewijs in deze zaak zal worden gebruikt voor de vaststelling dat het om deze stof ging. De door de raadsman benoemde punten zijn van onvoldoende betekenis om hieraan af te doen.
Uit de hiervoor genoemde feiten blijkt dat [verdachte] – door onder meer de beschikbaarheid van [medeverdachte 02] op 24 maart 2018 met hem af te stemmen, door informatie uit te wisselen over de vlucht waarmee de verdovende middelen hadden moeten worden ingevoerd, het ‘heimelijk’ verstrekken van het nummer van de luchtvrachtcontainer (AKE) waarin de verdovende middelen zouden zitten en door te proberen informatie te vergaren over de afhandeling van die vlucht – heeft getracht zich en anderen gelegenheid en inlichtingen te verschaffen over de voorgenomen invoer van cocaïne en/of heroïne. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan de in artikel 10a, eerste lid, aanhef en onder 2, van de Opiumwet bedoelde gedraging. Door hierin op de hiervoor beschreven wijze samen te werken met [medeverdachte 11] en [medeverdachte 02] heeft [verdachte] in zoverre nauw en bewust met hen samengewerkt.
De door de raadsman gevoerde bewijsverweren, voor zover nog niet afzonderlijk genoemd, zien op de waardering van de feiten die hiervoor besproken zijn. Die verweren vinden alle hun weerlegging in de bewijsmiddelen en de waardering daarvan door het hof, zoals hiervoor vermeld.
Dit betekent dat het ten laste gelegde medeplegen van de voorbereidingshandelingen kan worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
in zaak A:
feit 1 (zaaksdossier C08)
primairhij op 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne;
feit 2 (zaaksdossier C10)
primair
hij op 1 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
feit 3 (zaaksdossier C11)primair
hij op 16 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 27.412 gram, van een materiaal bevattende heroïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
in zaak B:
feit 1 (zaaksdossier C03)
hij in de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, voor te bereiden en/of te bevorderen:
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s)
- gecommuniceerd en afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en werktijden en het doorgaan van dit transport en
- het nummer van de AKE (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven en
- zich volgens afspraak op de luchthaven Schiphol gereed gehouden en
- gezocht en/of laten zoeken naar de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden en
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders en doorgegeven dat het nummer van de AKE niet klopte en dat de verdovende middelen niet zijn gevonden en een foto gemaakt met op de achtergrond een ander AKE en deze foto verstuurd/ontvangen;
feit 2 (zaaksdossier C09)
primair
hij op 21 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne.
Hetgeen in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en in zaak B onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
telkens: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het in zaak A onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van, om een feit bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet voor te bereiden of te bevorderen, zich en/of een ander inlichtingen of gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 87 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 83 maanden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde straf disproportioneel is. Anders dan de officier van justitie in eerste aanleg heeft betoogd, lijkt er geen rekening te zijn gehouden met het feit dat [verdachte] de laakbaarheid van zijn handelen heeft ingezien. Uit het reclasseringsadvies van 25 augustus 2022 en de rapportage van 8 mei 2025 blijkt volgens de verdediging dat [verdachte] een positieve wending aan zijn leven heeft gegeven. Hij is first offender, is na zijn aanhouding niet met politie of justitie in aanraking gekomen, heeft een baan en heeft oprecht spijt betoond. Bovendien heeft hij in deze zaak geen coördinerende en initiërende rol gehad. In elk geval dient in verband met overschrijding van de redelijke termijn – evenals in de zaken van de medeverdachten – een strafkorting van 10% te worden toegepast. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar is een passende straf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van heroïne en/of cocaïne. Gelet op de stukken uit het dossier gaat het hof ervan uit dat de verdovende middelen bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit. (Internationale) organisaties die bij de handel in harddrugs betrokken zijn, plegen bovendien veelvuldig misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van de middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren. Het hof beschouwt de invoer van harddrugs in handelshoeveelheden dan ook als een zeer ernstig strafbaar feit.
De rol van de verdachte
De verdachte heeft zich vier keer schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van verdovende middelen en een keer aan het plegen van voorbereidings-/bevorderingshandelingen met het oog op een dergelijke invoer. De handelingen die de verdachte daarbij uitvoerde, betroffen onder meer het geven van groen licht om de invoer te laten doorgaan, het geven van instructies over de markering en plaatsing van de koffer(s) met verdovende middelen in de containers, het inschakelen van [luchtvaartmaatschappij] -/bagagemedewerkers die de koffer op Schiphol uit het vliegtuig konden halen en het afstemmen met personen die verantwoordelijk waren voor het vervoer van de koffer van airside naar landside. Deze rol kon de verdachte uitvoeren doordat hij als [luchtvaartmaatschappij] -medewerker met gebruik van zijn Schipholpas buiten de douane om toegang had tot delen van het beveiligde terrein van Schiphol en door zijn jarenlange werkervaring bij [luchtvaartmaatschappij] kennis had van het proces rondom de afhandeling van bagage. Hij heeft misbruik gemaakt van die positie en heeft met dit handelen een bijdrage geleverd aan de vermenging van legale en criminele activiteiten. Deze vervaging van boven- en onderwereld heeft een ondermijnende invloed op de samenleving. Juist als leidinggevende moet de verdachte zich bewust zijn geweest van de onwenselijkheid van deze vervaging. De verdachte had voor die gevolgen geen oog en was kennelijk uit op eigen financieel gewin.
Strafdoelen en strafmodaliteit
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en het daarmee samenhangende strafdoel kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale en speciale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn voor het hof geen aanleiding om tot een lichtere strafmodaliteit te komen.
Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS
Ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen. Deze oriëntatiepunten worden binnen de rechtspraak landelijk tot stand gebracht, waarbij beslissingen van rechters in het verleden als leidraad gelden. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. De transporten vonden plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen. Essentieel onderdeel van deze werkwijze was de betrokkenheid van personen die door hun werk toegang hadden tot beveiligde delen van Schiphol. De verdachte heeft deze bijdrage geleverd en reeds daarmee een wezenlijke rol in de keten vervuld. Daarnaast heeft hij spilfunctie vervuld in de organisatie van de transporten.
De verdachte heeft zich allereerst schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ruim 27 kilo heroïne (C11). Het hof neemt, met in achtneming van die oriëntatiepunten, een gevangenisstraf van 77 maanden als vertrekpunt. Daar komt nog bij dat de verdachte zich bij ditzelfde transport ook nog heeft bezig gehouden met de invoer van een andere onbekende hoeveelheid verdovende middelen. Op andere data heeft hij zich nog schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 11 kilo heroïne (C8), tweemaal een onbekende hoeveelheid van heroïne en/of cocaïne (C9 en C10), alsmede het plegen van voorbereidings-/bevorderingshandelingen met het oog op de invoer van een onbekende hoeveelheid van heroïne en/of cocaïne (C3). Het hof acht, mede gelet op de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in aanmerking genomen, in beginsel een gevangenisstraf van 108 maanden passend. Gelet op de ernst van de feiten, de genoemde strafdoelen en in het bijzonder de verwijtbaarheid van het handelen van de verdachte, zijn de door de verdediging aangevoerde omstandigheden voor het hof geen aanleiding om de straf te matigen.
Het hof gebruikt dus een aanzienlijk hogere straf als uitgangspunt dan de rechtbank heeft gedaan en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft bij het formuleren van zijn eis aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf als uitgangspunt heeft genomen. Hierboven heeft het hof reeds overwogen waarom het hof het door de rechtbank gehanteerde uitgangspunt niet overneemt.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de hoogte van de eventueel op te leggen straf en de afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten door de rechtbank ter terechtzitting niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 16 juli 2018. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 29 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 2 januari 2023 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 108 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 97 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 1 primair, 2 primair en 3 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
97 (zevenennegentig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. R. Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Bijlage 1 – de tenlasteleggingen
in zaak A:
feit 1 (zaaksdossier C08)
primair
hij op of omstreeks 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en tijdstip van aankomst van een zending verdovende middelen en/of over de te voeren communicatie op de datum van de aankomst van hierboven genoemde zending en/of
  • het nummer van de AKE met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) en/of
  • een foto verstuurd en/of ontvangen van de gelabelde reizigersbagage (met verdovende middelen) en/of
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
  • zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
  • de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden in de gaten gehouden en/of laten houden en/of
  • (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de locatie, het onderscheppen, de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
  • (telefonisch) gecommuniceerd over de (douane)controle en/of inbeslagname en/of over het zich terugtrekken en/of beelden gemaakt van de controle en/of deze beelden verstuurd/ontvangen en/of
  • een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
feit 2 (zaaksdossier C10)
primair
hij op of omstreeks 01 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk vervoerd en/of afgeleverd, althans opzettelijk aanwezig gehad, een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 26 juni 2018 tot en met 01 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Almere, althans in Nederland, en/of Nigeria en/of elders in Afrika, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en/of tijdstip en/of locatie van aankomst van een zending verdovende middelen en/of
  • een sms bericht gestuurd/ontvangen met informatie over en een foto van de te onderscheppen reizigersbagage (met verdovende middelen) en/of
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol en/of in Almere om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) bewaren en/of
  • zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar of in de omgeving en/of in Almere aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of zich door een mededader (op of nabij airside) op laten halen en/of een mededader (op of nabij airside) opgehaald en/of
  • (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of in ontvangst genomen en/of bewaard en/of
  • (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren en/of het in ontvangst nemen van voornoemde reizigersbagage en/of
  • een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
feit 3 (zaaksdossier C11)
primair
hij op of omstreeks 16 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk vervoerd en/of afgeleverd, althans opzettelijk aanwezig gehad,
  • 27.412 gram, althans en hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
  • een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 14 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Almere, althans in Nederland, en/of Nigeria en/of elders in Afrika, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en/of tijdstip en/of locatie van aankomst van een zending verdovende middelen en/of
  • vluchtnummer, containernummer, tagnummer en kleur (via WhatsApp) doorgegeven;
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op / in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol en/of in Amsterdam en/of in Diemen en/of in Almere om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of in ontvangst te (laten) nemen en of te (laten) bewaren en/of te (laten) verdelen/splitsen en/of
  • zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich aldaar en/of elders gereed gehouden voornoemde reizigersbagage in ontvangst te nemen en/of voornoemde reizigersbagage in ontvangst genomen en/of
  • voornoemde (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of afgeleverd en/of in ontvangst genomen en/ verder vervoerd en/of de inhoud verdeeld/gesplitst en/of een deel daarvan overgedragen en/of ontvangen en/of
  • (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren en/of het in ontvangst nemen van voornoemde reizigersbagage en/of
  • een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
in zaak B:
feit 1 (zaaksdossier C03)
hij in of omstreeks de periode van 10 maart 2018 tot en met 25 maart 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den] om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of verdachtes mededader(s) en/of (een) ander(en)
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en/of werktijden en/of het doorgaan van dit transport en/of betalingen in verband met dit transport en/of
  • het nummer van de AKE (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven en/of
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
  • zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
  • gezocht en/of laten zoeken naar de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden en/of
  • (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen en/of doorgegeven dat het nummer van de AKE niet klopte en/of dat de verdovende middelen niet zijn gevonden en/of een foto gemaakt met op de achtergrond een ander AKE en/of deze foto verstuurd/ontvangen;
feit 2 (C09)
primair
hij op of omstreeks 21 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk vervoerd en/of afgeleverd, althans opzettelijk aanwezig gehad, een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 17 juni tot en met 21 juni 2018 te Schiphol en/of de gemeente Amsterdam en/of te Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en/of tijd van aankomst van een zending verdovende middelen en/of het ruilen van diensten tegen die datum en/of
  • een foto van reizigersbagage (met verdovende middelen) verstuurd en/of ontvangen en/of voorhanden en/of
  • (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
  • zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar of in de omgeving en/of in Almere aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
  • (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of in ontvangst genomen en/of bewaard en/of
  • (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren en/of in ontvangst nemen van voornoemde reizigersbagage en/of
  • een afleveradres doorgegeven en/of zich op dit adres opgehouden en/of
  • een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
[[...]]
.

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.
2.Blijkens de openbare bron Google Maps, te raadplegen op het internet via www.google.com/maps.