ECLI:NL:GHAMS:2025:1745

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2025
Publicatiedatum
4 juli 2025
Zaaknummer
23-003507-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake invoer van verdovende middelen via luchthaven Schiphol met gebruik van de airbagmethode

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van de invoer van cocaïne en heroïne via de luchthaven Schiphol, waarbij gebruik werd gemaakt van de zogenaamde 'airbagmethode'. Deze methode houdt in dat verdovende middelen in bagage worden verstopt en door medewerkers van de luchthaven worden overgedragen aan medeverdachten buiten het beveiligde gebied. De verdachte heeft in totaal vier keer een rol gespeeld in deze invoer, waarbij hij verdovende middelen in ontvangst nam en naar een andere locatie vervoerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 18 mei 2018, 20 mei 2018, 3 juni 2018 en 6 juni 2018 betrokken was bij de invoer van respectievelijk 2 gram cocaïne en 11.026 gram heroïne. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 61 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar 76 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte. Het hof heeft ook aandacht besteed aan de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, maar heeft geen verdere rechtsgevolgen aan het vormverzuim verbonden. De verdachte is schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003507-22
datum uitspraak: 2 juli 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 20 december 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-870665-18 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
adres: [woonadres] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
14 mei 2025, 22 mei 2025 en 23 juni 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is – samengevat – het volgende ten laste gelegd:
feit 1 (zaaksdossier C04)
primair
het op of omstreeks 18 mei 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 21.074 gram cocaïne;
subsidiair
het op of omstreeks 18 mei 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C05)primairhet op of omstreeks 20 mei 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiairhet in of omstreeks de periode van 19 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 3 (zaaksdossier C07)primair
het op of omstreeks 3 juni 2018 te Schiphol (meermalen) medeplegen van de invoer van een (onbekend gebleven) hoeveelheid heroïne en/of cocaïne;
subsidiair:
het in of omstreeks de periode van 31 mei 2018 tot en met 3 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
feit 4 (zaaksdossier C08)
primair
het op of omstreeks 6 juni 2018 te Schiphol medeplegen van de invoer van 11.026 gram heroïne;
subsidiairhet in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 medeplegen van het voorbereiden of bevorderen van de invoer van heroïne en/of cocaïne;
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit arrest gehecht.

3.Vonnis waartegen beroep

Het vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank en ook een andere straf oplegt.

4.Bewijsoverweging

4.1.
Inleiding
Op 17 juli 2017 is naar aanleiding van informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) het onderzoek Ryeford gestart, waaruit op 29 maart 2018 het onderzoek Monston is voortgevloeid. Beide onderzoeken zijn uitgevoerd door het Cargo-Harc-team Schiphol, een samenwerkingsverband van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar), de FIOD en de Douane. De bevindingen uit de onderzoeken Ryeford en Monston zijn samengevoegd tot één dossier.
Gedurende de onderzoeksperiode is communicatie opgenomen en beluisterd en zijn onder meer observaties uitgevoerd, getuigen gehoord en camerabeelden bekeken. Hierbij is de verdenking naar voren gekomen dat via de zogenoemde ‘airbagmethode’ cocaïne en heroïne werden ingevoerd in Nederland en dat hierbij verschillende personen die werkzaam waren op de luchthaven Schiphol betrokken waren.
De airbagmethode kent verschillende werkwijzen, die met elkaar gemeen hebben dat verdovende middelen per vliegtuig vanuit het buitenland worden verzonden in bagage, welke bagage na aankomst op de luchthaven Schiphol dient te worden veiliggesteld door een Schipholmedewerker. Dit kan direct na aankomst van het vliegtuig op het platform gebeuren, of bij de afhandeling van de aangekomen bagage in de bagagekelder. De Schipholmedewerker zorgt er vervolgens voor, al dan niet met behulp van anderen, dat de bagage met verdovende middelen van het beveiligde gebied van de luchthaven, waar onder andere de afhandeling van bagage plaatsvindt (‘airside’) wordt gebracht en verder wordt vervoerd naar het gedeelte van de luchthaven dat niet onder dat beveiligde gebied valt (‘landside’). Voor de invoer van verdovende middelen via de airbagmethode is afstemming nodig tussen de personen die het transport in het land van herkomst organiseren en de Schipholmedewerkers (en anderen) die de bagage met verdovende middelen op de luchthaven Schiphol moeten veiligstellen, verder vervoeren en afleveren. Uit eerdere onderzoeken is gebleken dat deze afstemming doorgaans verloopt via diverse contact- en tussenpersonen. [1]
Het onderzoek Ryeford-Monston heeft geleid tot strafzaken tegen twintig verdachten, die vanaf
16 juli 2018 zijn aangehouden. In hoger beroep zijn de zaken van 13 verdachten behandeld. In wisselende samenstellingen worden de verdachten ervan verdacht op verschillende data betrokken te zijn geweest bij de invoer van verdovende middelen, dan wel de voorbereiding daarvan. Elk incident is afzonderlijk behandeld in een zaaksdossier, genummerd C1 tot en met C16. In dit arrest zal deze nummering worden gevolgd.
4.2.
Algemene vaststellingen
Achtergrond van de verdachten
Gelet op de samenhang tussen de zaak van de verdachte en die van de medeverdachten in hoger beroep, zal het hof hierna gemakshalve de achtergrond beschrijven van alle verdachten en andere betrokkenen, voor zover relevant in de zaken van de verdachte en de medeverdachten.
[medeverdachte 01] was in 2018 circa twaalf jaar werkzaam op de luchthaven Schiphol, de laatste jaren als bagagemedewerker via [grondafhandelingsbedrijf 1] en ook even bij [grondafhandelingsbedrijf 2] .
[medeverdachte 02] was in 2018 al 23 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in het bijzonder ten aanzien van het losproces in de bagagekelder.
[medeverdachte 03] werkte sinds 2016 werkzaam bij [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol; sinds maart 2018 als shiftleader bij de sleepdienst van [luchtvaartmaatschappij] .
[medeverdachte 04] was in 2018 al 23 jaar als platformmedewerker werkzaam bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 05] werkte sinds 1 april 2018 voor [bedrijfsnaam 1] (voorheen [bedrijfsnaam 2] genaamd), een bedrijf dat het onderhoud verzorgt van (koffie)automaten op de luchthaven Schiphol. Voor zijn werk kon hij gebruik maken van een bedrijfsvoertuig van zijn werkgever waarmee hij van het onbeveiligde gebied van de luchthaven naar het beveiligde gebied kon rijden en omgekeerd.
[medeverdachte 06] was sinds enige jaren werkzaam op Schiphol voor schoonmaakbedrijf [schoonmaakbedrijf] . Hij maakte gebruik van een witte bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] met de naam van het bedrijf.
[medeverdachte 07] is tientallen jaren werkzaam geweest op Schiphol. In 2018 was hij werkzaam bij het bedrijf [cateringbedrijf] en beschikte ook hij over een Schipholpas voor airside. Hij verzorgde de catering voor een aantal luchtvaartmaatschappijen en verrichtte schoonmaakwerkzaamheden. Hij kon gebruik maken van een voertuig van [cateringbedrijf] , waarmee hij tijdelijk het beveiligde gebied kon verlaten.
[medeverdachte 08] was in 2018 al lange tijd werkzaam als rijder bij de afdeling bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 21] was in 2018 al 15 jaar werkzaam voor [luchthavenbedrijf] en werkte als coördinator bij de afdeling [bagageafhandeling] ( [afkorting bagageafhandeling] ) op Schiphol, een afdeling die in de bagagekelder op Schiphol storingen in het bagagesysteem verhelpt en betrokken is bij de afhandeling van bagage met bijzondere afmetingen.
[medeverdachte 09] was in 2018 al 18 jaar werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol.
[medeverdachte 10] werkte sinds 2004 bij [luchtvaartmaatschappij] . In 2018 was hij werkzaam bij de bagageafhandeling van [luchtvaartmaatschappij] op Schiphol, in een leidinggevende functie bij de afdeling die zorgdraagt voor de bagageafhandeling van vertrekkende vluchten.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 02] , [medeverdachte 03] , [medeverdachte 04] , [medeverdachte 05] , [medeverdachte 06] , [medeverdachte 08] , [medeverdachte 21] , [medeverdachte 09] , [medeverdachte 10] en, zoals genoemd, [medeverdachte 07] waren voor hun werkzaamheden in het bezit van een Schipholpas waarmee zij toegang hadden tot het beveiligde gebied van de luchthaven.
[medeverdachte 11] , [medeverdachte 12] , [medeverdachte 13] en [verdachte] , een neef van [medeverdachte 07] , waren in de ten laste gelegde periodes niet werkzaam op de luchthaven Schiphol.
Toeschrijving telefoonnummers en communicatie
Een groot deel van de bewijsmiddelen bestaat uit gespreksverkeer en dataverkeer die zijn opgenomen en vervolgens uitgeluisterd of uitgelezen. Dit verkeer heeft plaatsgevonden met in het onderzoek bekend geworden telefoonnummers.
De conclusie dat de verdachte of een medeverdachte in de betreffende zaaksdossiers iets zegt of schrijft in het onderschepte gespreks- en/of dataverkeer vloeit in beginsel voort uit de conclusie dat hij de gebruiker is van het betreffende nummer. Geen van de verdachten, voor zover in deze zaak van belang, heeft in hoger beroep betwist dat hij deelnemer is geweest aan gesprekken gevoerd met het betreffende aan hem toegeschreven telefoonnummer of dat hij de verzender of ontvanger was van daarmee verstuurde sms-berichten. Ook de toerekening van telefoonnummers aan medeverdachten of andere gespreksdeelnemers zijn in hoger beroep niet ter discussie gesteld. Daarom volstaat het hof hieronder ten aanzien van de verdachten met een opsomming per verdachte van (telkens) het telefoonnummer dat hij in gebruik heeft gehad ten tijde van de in de bewijsmiddelen vermelde communicatie met het betreffende nummer, onder verwijzing naar de bij de bewijsmiddelen vermelde processen-verbaal waarin dit is gerelateerd.
Gemakshalve zal het hof hieronder de telefoonnummers van alle verdachten, voor zover in hoger beroep relevant, vermelden. In de zaak van de verdachte zijn slechts relevant de telefoonnummers van de gebruikers die in de hierna volgende bewijsoverwegingen aan bod komen.
- [medeverdachte 15] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 01] , [telefoonnummer 02] , [telefoonnummer 03] , [telefoonnummer 04] , [telefoonnummer 05] en [telefoonnummer 06] ;
- [medeverdachte 01] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 07] en [telefoonnummer 08] ;
- [medeverdachte 02] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 09] ;
- [medeverdachte 04] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 10] en [telefoonnummer 11] ;
- [medeverdachte 16] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 12] en [telefoonnummer 13] ;
- [medeverdachte 05] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 14] ;
- [medeverdachte 06] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 15] en [telefoonnummer 16] ;
- [medeverdachte 17] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 17] en [telefoonnummer 18] ;
- [medeverdachte 07] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 19] en [telefoonnummer 20] ;
- [medeverdachte 18] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 21] en [telefoonnummer 22] ;
- [medeverdachte 08] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 23] en [telefoonnummer 24] ;
- [medeverdachte 19] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 25] ;
- [medeverdachte 21] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 40] ;
- [medeverdachte 09] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 26] en [telefoonnummer 27] ;
- [medeverdachte 12] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 28] en [telefoonnummer 29] ;
- [medeverdachte 20] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 30] ;
- [medeverdachte 13] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 31] ;
- [medeverdachte 11] : de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 32] ;
- [medeverdachte 10] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 33] , [telefoonnummer 34] , [telefoonnummer 35] , [telefoonnummer 36] en [telefoonnummer 37] ;
- [verdachte] : de gebruiker van de telefoonnummers [telefoonnummer 38] en [telefoonnummer 39] ;
4.3.
Landeck
De advocaat-generaal heeft het hof verzocht om ten behoeve van de rechtspraktijk antwoord te geven op de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezig data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. De advocaat-generaal heeft in dit verband gewezen op een arrest van het gerechtshof Den Haag (ECLI:NL:GHDHA:2025:66), waarin is geoordeeld dat voor het enkel maken van een image of forensische kopie die voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist. Daarnaast is door de advocaat-generaal aan de orde gesteld, samengevat weergegeven, dat zonder toestemming van de rechter-commissaris – en daarmee op onrechtmatige wijze – onderzoek is gedaan aan de onder de verdachte in beslag genomen telefoon. Volgens de advocaat-generaal kan in deze zaak worden volstaan met de vaststelling dat hierdoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zonder dat hieraan rechtsgevolgen moeten worden verbonden.
Het hof stelt voorop dat in deze zaak niet enkel een image of forensische kopie is gemaakt; ook de inhoud van de gegevensdrager(s) is onderzocht. Dit betekent dat de vraag of voor het maken van een enkele image/forensische kopie van op een elektronische gegevensdrager aanwezige data voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris is vereist, in deze zaak geen beantwoording behoeft. Ten overvloede merkt het hof op dat op die vraag een antwoord is gegeven in het door de advocaat-generaal genoemde arrest van het gerechtshof Den Haag en dat dit oordeel, naar het hof van de advocaat-generaal heeft begrepen, ter beoordeling aan de Hoge Raad is voorgelegd.
Indien onderzoek naar gegevens op een elektronische gegevensdrager een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer met zich brengt, is voorafgaande toestemming van een rechterlijke instantie of onafhankelijk bestuursorgaan vereist (vgl. de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (verder: HvJ EU) van 4 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:830, in de zaak
Landeck). Daarbij geldt dat de officier van justitie niet als een ‘onafhankelijk bestuursorgaan’ wordt aangemerkt (vgl. HvJ EU 2 februari 2021, ECLI:EU:C:2021:152, in de zaak
Prokuratuur). In het licht van deze rechtspraak moet het er – voor de toepassing van de algemene bevoegdheden van opsporingsambtenaren – voor worden gehouden dat van een beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer al geen sprake meer is als op voorhand is te voorzien dat door het onderzoek aan een smartphone (of andere elektronische gegevensdrager of geautomatiseerd werk) inzicht wordt verkregen in verkeers- en locatiegegevens, maar ook in andersoortige gegevens (zoals foto’s, de browsergeschiedenis, de inhoud van via die smartphone uitgewisselde communicatie, en gevoelige gegevens). Als politie en justitie in zo’n geval onderzoek willen verrichten aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, is voor dat onderzoek – behalve in spoedeisende gevallen – een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist (vgl. HR 18 maart 2025, ECLI:NL:HR:2025:409).
In deze zaak staat niet ter discussie dat het onderzoek naar de gegevens op de mobiele telefoon van de verdachte zo verstrekkend is geweest dat was te voorzien dat een meer dan beperkte inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte zou worden gemaakt. Voor dit onderzoek was dus een voorafgaande toetsing door de rechter-commissaris vereist. Deze toetsing is achterwege gebleven en dit levert een onherstelbaar vormverzuim op.
De vraag is vervolgens of en, zo ja, welke rechtsgevolgen aan dit vormverzuim moeten worden verbonden. Bij de beantwoording van die vraag dient rekening te worden gehouden met de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Bewijsuitsluiting kan allereerst aan de orde zijn als het uitsluiten van bepaalde resultaten van het opsporingsonderzoek van het gebruik voor het bewijs noodzakelijk is om een schending van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) te voorkomen. Deze situatie doet zich in deze zaak niet voor. Verder kan bewijsuitsluiting aan de orde zijn als sprake is van een ernstige schending van een strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel, waarbij toepassing van bewijsuitsluiting noodzakelijk is als rechtsstatelijke waarborg en als middel om met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren te weerhouden van onrechtmatig optreden en daarmee als middel om te voorkomen dat vergelijkbare vormverzuimen in de toekomst zullen plaatsvinden. Ook van deze situatie is in deze zaak geen sprake. Daarbij is van belang – wat de ernst van het vormverzuim betreft – dat ten tijde van het onderzoek aan de mobiele telefoon van de verdachte het hiervoor genoemde arrest van het HvJ EU van 4 oktober 2024 nog niet gewezen was en de betekenis van het overtreden vormvoorschrift nog niet (algemeen) bekend was. De advocaat-generaal heeft verder toegelicht dat het Openbaar Ministerie stappen heeft ondernomen en (ook noodzakelijke ICT-technische) voorbereidingen heeft getroffen om de toepasselijke werkwijze in alle opzichten in overeenstemming te brengen met de nieuwe toepasselijke jurisprudentie.
Voor strafvermindering ziet het hof evenmin aanleiding. Strafvermindering komt slechts in aanmerking indien de verdachte door een vormverzuim daadwerkelijk nadeel heeft ondervonden en wanneer strafvermindering ook in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd is. Wat de ernst van het verzuim betreft verwijst het hof naar hetgeen zojuist is overwogen over de bekendheid met het arrest in de zaak Landeck. Verder is van belang dat door de verdediging niet is gesteld en ook niet aannemelijk is geworden dat de verdachte als gevolg van het verzuim concreet nadeel heeft geleden. Er is dan ook niet gebleken van een zodanig ernstige inbreuk op het privéleven van de verdachte dat strafvermindering gerechtvaardigd is.
Het hof zal gelet op het voorgaande volstaan met de enkele constatering van het vormverzuim en daaraan geen rechtsgevolgen verbinden.
4.4.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat ten aanzien van alle vier de zaaksdossiers het primair ten laste gelegde kan worden bewezen verklaard. Er is wel degelijk sprake van bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten. De rol van de verdachte is bovendien van een zodanig gewicht dat medeplegen bewezen kan worden.
4.5.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ter terechtzitting volledige openheid van zaken heeft gegeven en heeft erkend dat hij in een aantal gevallen behulpzaam is geweest bij het ophalen van goederen afkomstig van Schiphol. Hij handelde op verzoek van zijn oom, de medeverdachte [medeverdachte 07] . De verdachte heeft echter enkel op landside, dus buiten het beveiligd gebied koffers opgehaald. Hij heeft geen enkele handeling verricht die kenmerkend is voor de daadwerkelijke invoer van verdovende middelen op Schiphol. Hij wist ook niet wat er in de koffers/tassen zat en ging er vanuit dat de inhoud van de koffers legaal was ingevoerd en vervolgens was gestolen op Schiphol. Nu realiseert hij zich echter dat hij het risico nooit had mogen nemen. Het handelen kan echter niet als medeplegen worden gekwalificeerd, maar enkel als medeplichtigheid. Nu dit niet is ten laste gelegd dient vrijspraak te volgen.
4.6.
Overwegingen van het hof
4.6.1.
Ten aanzien van zaaksdossier C4 (feit 1)
4.6.1.1.
Feiten
Op 18 mei 2018 om 11:10 uur treft de douane op Schiphol, in de bagagekelder ter hoogte van loskade 22, een blauwe rolkoffer aan met daarin 21 pakketten met ruim 21 kilogram cocaïne. Deze koffer is afkomstig van vlucht [vluchtnummer 01] vanuit Bogota, Colombia, met bestemming Hong Kong via vlucht [vluchtnummer 02] om 17:20 uur.
Die dag belt [medeverdachte 07] om 14:02 uur vanaf Schiphol met [medeverdachte 06] en vraagt hem of hij aan het werk is. [medeverdachte 06] beaamt dit en zegt desgevraagd dat hij tot half drie werkt. Daarop geeft [medeverdachte 07] aan dat het kan zijn dat hij hem belt, waarop [medeverdachte 06] zegt: “Oke [bijnaam 01] , ik ben immers toch hier.” Twee minuten later belt [medeverdachte 07] , die op dat moment op Schiphol is, met [verdachte] , die thuis is, en vraagt hem of hij ‘deze kant op wil komen’, waarop [verdachte] hem vraagt of [medeverdachte 07] diens huis bedoelt. [medeverdachte 07] zegt: “Nee, naar die dinges”. [verdachte] zegt dat hij wel kan komen. De auto van [verdachte] passeert vervolgens om 14:26 uur en 14:29 uur verkeerscamera’s bij Schiphol. Om 14:34 uur bellen [medeverdachte 07] en [verdachte] elkaar – waarbij [medeverdachte 07] nog altijd op de luchthaven Schiphol is en [verdachte] gelet op hiervoor vermelde camerabeelden eveneens – en zegt [verdachte] desgevraagd dat hij zijn auto heeft geparkeerd ‘waar je altijd de auto parkeert’. [medeverdachte 07] antwoordt dat hij eraan komt.
Om 15:18 uur wordt de hiervoor genoemde blauwe rolkoffer afkomstig van vlucht [vluchtnummer 01] op bagageband 25 gestort. Door het onderzoeksteam zijn de aangetroffen pakketten cocaïne verwisseld voor pakketten papier en ongeveer 2 gram cocaïne, voorzien van een briefje met de tekst dat de originele pakketten met vermoedelijk verdovende middelen door het onderzoeksteam in beslag zijn genomen.
Om 15:25 uur belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 06] en zegt hem: “Ga maar met spoed naar 31 […] hij staat te wachten”. [medeverdachte 06] zegt dat dat goed is. Meteen daarna belt [medeverdachte 07] , met de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 41] (hierna: [telefoonnummer 41] ) en zegt hem: “ [bijnaam 01] iemand van ehh [schoonmaakbedrijf] kome, ik ben buite. Hij komt naar jou toe”. [medeverdachte 07] zegt, gevraagd naar de kleur: “Oranje kleur met ‘ [letter] ’”.
Om 15:28 uur passeert de auto van [verdachte] de verkeerscamera bij de Rijkerstreek te Schiphol, ter hoogte van de personeelsparkeerplaats P30.
Om 15:30 uur wordt [medeverdachte 07] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 41] , wiens zendmastlocatie op dat moment de D-pier op Schiphol is. [medeverdachte 07] zegt desgevraagd tegen de gebruiker van [telefoonnummer 41] dat hij eraan komt, dat hij bijna bij hem is en ‘kijk witte’. Om 15:35 uur rijdt een witkleurige auto voorzien van een rood-/oranjekleurige ‘ [letter] ’ op het beveiligde gedeelte van de luchthaven ter hoogte van gate D4, in de richting van de oplopende gatenummers, waaronder ook D31. Ongeveer op hetzelfde moment belt [medeverdachte 07] met de gebruiker van [telefoonnummer 41] en vraagt hem of hij er al is, waarop de gebruiker met nummer [telefoonnummer 41] ontkennend reageert. [medeverdachte 07] zegt dat hij hem gaat bellen. Direct daarna belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 06] en zegt [medeverdachte 06] dat hij daar over één minuut is, waarop [medeverdachte 07] zegt: “Maar luister, het is 31 of 28, maar ik denk dat het 31 is”. [medeverdachte 06] zegt vervolgens: “Haa, hij heeft mij gezien, hij heeft mij gezien, hij komt achter mij aan”.
Om 15:38 uur belt [medeverdachte 07] met [verdachte] en zegt hem dat ‘hij’ eraan komt, waarop [verdachte] zegt dat dat goed is.
Om 15:41 uur rijdt deze witte bedrijfsauto bij de D-pier in de richting van doorlaatpost 60. Om 15:43 uur biedt [medeverdachte 06] bij deze doorlaatpost zijn Schipholpas aan en verlaat hij het beveiligde gebied als bestuurder van de witte bedrijfsauto.
Om 15:52 uur belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 06] en zegt [medeverdachte 06] hem desgevraagd dat het is ‘geklaard’. Op dat moment is de zendmastlocatie van zowel de door [medeverdachte 06] als de door [medeverdachte 07] gebruikte telefoon de E. van de Beekstraat te Schiphol. Vrijwel direct hierna, om 15:53 uur, wordt [medeverdachte 07] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 41] , die hem vraagt of alles goed is, hetgeen [medeverdachte 07] beaamt, waarna ze afspreken elkaar die avond op de ‘zelfde’ plek te zien.
Om 16:09 uur passeert de auto van [verdachte] de verkeerscamera op de Middenweg te Amsterdam.
Om 16:15 uur is door het onderzoeksteam bij bagageband 25 gezocht naar de genoemde blauwe rolkoffer, maar deze is niet meer aangetroffen.
Om 21:53 uur rijdt [medeverdachte 07] van zijn woning naar de woning van [verdachte] . Om 22:08 uur stapt [medeverdachte 07] bij [verdachte] in de auto, waarna zij wegrijden. Om 22:11 uur hebben [medeverdachte 07] en de gebruiker van [telefoonnummer 41] telefonisch contact en bespreken zij de plek waar zij elkaar zullen ontmoeten. Om 22.32 uur geeft [medeverdachte 07] aan de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 41] door dat hij voor de [winkel] is. [medeverdachte 07] stapt op hetzelfde moment uit de auto en maakt contact met twee onbekend gebleven mannen. Zij stappen vervolgens allen in de auto van [verdachte] en rijden naar de Kinkerstraat. Daar aangekomen stapt een van de onbekend gebleven mannen uit de auto van [verdachte] en pakt uit diens kofferbak een blauwe rolkoffer en loopt ermee weg.
Op 19 mei 2018 om 00:43 uur wordt [medeverdachte 07] gebeld door de gebruiker van [telefoonnummer 41] , die hem zegt dat er een ‘groot probleem’ is en dat ze elkaar morgen zien om even te praten.
[medeverdachte 06] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij in de zomer van 2018 heeft geholpen bij de invoer van verdovende middelen, door een paar keer een koffer mee te nemen en weg te voeren. Hij reed dan in zijn bedrijfsauto van [schoonmaakbedrijf] naar de D-pier, iemand gooide de koffer in zijn auto, hij reed dan in zijn auto het beveiligd gebied af en droeg de koffer over aan een man die [verdachte] wordt genoemd. Hij zou rond de tweeduizend euro per keer krijgen van [medeverdachte 07] .
[verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij een aantal keren buiten het beveiligde gebied heeft geholpen om koffers verder te transporteren door deze ergens heen te brengen. [medeverdachte 07] had hem om hulp gevraagd.
[medeverdachte 07] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om ‘behulpzaam’ te zijn door koffers af te geven.
4.6.1.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor weergeven feiten volgt dat de koffer die [medeverdachte 07] en [verdachte] in de avond van 18 mei 2018 naar de Kinkerstraat te Amsterdam hebben vervoerd en die vervolgens door één van de onbekend gebleven mannen is meegenomen, dezelfde koffer is als de koffer van vlucht [vluchtnummer 01] waarin de cocaïne door de douane is aangetroffen en die daarna – voorzien van de pakketten papier en het briefje van het onderzoeksteam met de mededeling over de inbeslagname – is teruggeplaatst in het bagagesysteem. In beide gevallen ging het immers om een blauwe koffer en degene aan wie de koffer uiteindelijk is afgeleverd, de gebruiker van [telefoonnummer 41] , berichtte korte tijd later dat er een groot probleem was – namelijk, zo begrijpt het hof, dat de cocaïne niet meer aanwezig was. Door de verdachte is dit overigens ook niet betwist.
Bij de beoordeling van de vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne, stelt het hof voorop dat, zoals ook door de advocaat-generaal is opgemerkt, het een feit van algemene bekendheid is dat via de luchthaven Schiphol op grote schaal harddrugs zoals cocaïne Nederland worden ingevoerd, onder meer door deze in bagage te verstoppen. Door op de hiervoor omschreven wijze de rolkoffer direct buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol in ontvangst te nemen en deze vervolgens samen met [medeverdachte 07] diezelfde avond op straat af te leveren aan een onbekend gebleven man, heeft [verdachte] zich blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die koffer harddrugs zoals cocaïne bevatte. Dat er op Schiphol ook wel gestolen koffers met waardevolle – legaal ingevoerde – spullen buiten de douane om naar buiten worden gebracht, maakt dit niet anders. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat duidelijk is dat [verdachte] , als voormalig (schoonmaak)medewerker op Schiphol, heeft geweten dat het zonder meer verboden was om bagage buiten de douane om van het beveiligd gebied te brengen en dat er via de luchthaven verdovende middelen worden ingevoerd. Wat er dus ook zij van de stelling van de verdediging over andere heimelijke bewegingen; er was sprake van een aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van harddrugs in de koffers en de verdachte moet zich daarvan bewust zijn geweest. Door de inhoud van de koffer vervolgens niet te controleren, heeft hij ten minste de aanmerkelijke kans dat deze koffer cocaïne bevatte bewust aanvaard.
Bij het voorgaande betrekt het hof het gesprek dat [verdachte] op 19 mei 2018 met [medeverdachte 07] heeft gehad, waaruit blijkt dat [verdachte] geenszins onwetend was. Nadat [medeverdachte 07] [verdachte] had geïnformeerd dat de onbekend gebleven man – toen deze ontdekte dat de cocaïne door de KMar uit de koffer was gehaald – tegen [medeverdachte 07] had gezegd dat er een ‘groot probleem’ was, reageerde [verdachte] dat het een smoes was, dat de onbekende man nu moeilijk ging doen en loog en zei hij dat ze het beter zelf hadden kunnen halen/nemen.
Het hof concludeert dat [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van de cocaïne.
Volgens [verdachte] dient zijn betrokkenheid in dit dossier te worden gekwalificeerd als medeplichtigheid.
Bij de beoordeling van dit verweer dient te worden vooropgesteld dat aan [verdachte] primair is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Uit artikel 1, vierde lid, van de Opiumwet – en de op deze bepaling gebaseerde rechtspraak – blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied brengen’ ruim moeten worden uitgelegd. Het verbod ziet ook op ‘verlengde’ invoer en strekt zich uit tot elke op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handeling, met betrekking tot die middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht.
Voor de kwalificatie medeplegen is verder vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking, gericht op het verrichten van de ten laste gelegde gedraging. Het hof stelt voorop dat een nauwe en bewuste samenwerking is vereist om bagage met heroïne en/of cocaïne vanuit het buitenland Nederland in te voeren. Er zijn in het land van verzending personen die het transport organiseren en de bagage met harddrugs verzenden, terwijl in het land van ontvangst personen nodig zijn die de bagage onderkennen, veiligstellen en van de luchthaven afbrengen. Zowel tussen als binnen de verzendzijde en de ontvangstzijde moet nauw worden samengewerkt om de cocaïne te kunnen invoeren en ervoor te zorgen dat de (kostbare) zending op de juiste plaats terechtkomt.
Uit de hiervoor genoemde feiten blijkt dat [verdachte] en [medeverdachte 07] blijkens de getapte telefoongesprekken steeds aan een enkel woord genoeg hadden om te begrijpen wat de ander bedoelde. Dit impliceert al een bepaalde intensieve samenwerking. [verdachte] had verder met zowel [medeverdachte 07] als (in persoon) met [medeverdachte 06] (door de overdracht) contact. Op de dag van de invoer en het tijdstip van de aankomst van de vlucht stond [verdachte] paraat in de nabije omgeving van de luchthaven en vervoerde de koffer met inhoud zelfstandig. Die rol vervulde [verdachte] overigens niet alleen bij deze invoer, maar ook bij de drie andere bewezen verklaarde feiten die hierna worden besproken en deze invoeren hebben binnen een tijdbestek van enkele weken plaatsvonden. [verdachte] reed later op de dag met [medeverdachte 07] naar de onbekend gebleven man (de gebruiker van [telefoonnummer 41] ) om de koffer aan hem af te leveren. Op deze manier heeft [verdachte] nauw en bewust samengewerkt met onder meer [medeverdachte 07] en [medeverdachte 06] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van het medeplegen van invoer. Het verweer dat de bijdrage van [verdachte] heeft plaatsgevonden nadat het strafbare feit al was voltooid, namelijk op het moment dat de tas met verdovende middelen Nederland al was binnengekomen, stuit af op hetgeen hiervoor is overwogen over de invoer: onder het ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ van verdovende middelen vallen alle op het verder vervoer, opslag, aflevering, ontvangst of overdracht gerichte handelingen met betrekking tot die middelen – en daarmee dus ook de hiervoor beschreven handelingen van [verdachte] .
Het hof concludeert dat kan worden bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van cocaïne op 18 mei 2018. De betrokkenheid van [verdachte] ziet daarbij, zoals ook door de verdediging en de advocaat-generaal is bepleit, op de invoer van een hoeveelheid van twee gram cocaïne. Uit het dossier volgt immers niet dat [verdachte] al voorafgaand aan de inbeslagname van de cocaïne door de douane als medepleger betrokken was bij de invoer.
4.7.
Ten aanzien van zaaksdossier C5 (feit 2)
4.7.1.
Feiten
Op 19 mei 2018 om 20:57 uur belt [medeverdachte 01] naar [medeverdachte 07] en zegt hem: “Ik heb alles gekregen voor de kinderen ze kom morgen ja. Half vijf, vijf uur zo ja”, waarop [medeverdachte 07] zegt dat dat goed is en ze bespreken waar het beter is: ‘31 of 28’. [medeverdachte 01] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat als hij ‘kinderen’ zegt, [medeverdachte 07] weet dat er iets gaat gebeuren. Daarnaast heeft [medeverdachte 01] verklaard dat, als werd verteld dat er morgen een zending zou komen, hij met [medeverdachte 07] contact moest opnemen om te kijken of hij aan het werk zou zijn.
Om 21:00 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 05] en vraagt hem: “Laten we morgen euhh om drie uur zo euhh zo rond vijf uur, oke?” en stelt hem voor elkaar vooraf te ontmoeten, waarop [medeverdachte 05] antwoordt dat dat goed is.
Op 20 mei 2018 om 13:20 uur bellen [medeverdachte 05] en [medeverdachte 07] met elkaar en maken ze een afspraak om drie uur à half vier. [medeverdachte 05] vraagt [medeverdachte 07] of er nog nieuws is ‘van de dinges, van de klus / het werk’, waarop [medeverdachte 07] zegt ‘akkoord’ en dat ze elkaar zien.
Om 14:07 uur belt [medeverdachte 01] naar [medeverdachte 07] en zegt hem dat het vier uur kan zijn, vier tot vijf, waarna ze afspreken dat [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] zal bellen vanaf vier uur.
Om 14:35 uur belt [medeverdachte 05] [medeverdachte 07] en ze spreken om half vier af bij [restaurant] waar ze ‘altijd eten’.
Om 14:42 uur belt [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] en vraagt hem alsjeblieft nu te komen, bij D28, omdat ‘hij vroeg komt’. [medeverdachte 01] heeft hierover tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat de [luchtvaartmaatschappij] -jongens, die hem hadden gezegd dat ‘er iets naar buiten zou komen’, hem ook hadden gezegd dat het misschien wat eerder zou komen. [medeverdachte 07] zegt dat hij nu nog buiten (het hof begrijpt: op landside) is en dat hij gaat bellen. Direct aansluitend belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 05] en zegt hem: “De vriend is nu aangekomen, hij staat te wachten”, waarop [medeverdachte 05] zegt dat hij gelijk komt. Vervolgens belt [medeverdachte 01] in twee minuten tijd twee keer naar [medeverdachte 07] om te vragen waar hij is en dat hij snel moet komen. [medeverdachte 07] belt aansluitend op zijn beurt [medeverdachte 05] met hetzelfde verzoek. [verdachte] zegt in dit gesprek op de achtergrond dat [medeverdachte 07] moet zeggen dat ze aan het wachten zijn. Ook zegt [medeverdachte 07] tegen [medeverdachte 05] dat hij, als hij binnen is, dat meteen aan [medeverdachte 07] moet doorgeven.
Om 14:52 uur passeert de auto van [verdachte] de verkeerscamera’s bij afrit 2 van de luchthaven Schiphol. Op dat moment wordt [medeverdachte 07] door [medeverdachte 01] gebeld en zegt [medeverdachte 07] dat hij er bijna is, waarop [medeverdachte 01] zegt: “28 he”. Enkele minuten later informeert [medeverdachte 01] bij [medeverdachte 07] met de vraag waar hij is en een minuut later zegt [medeverdachte 07] ‘bij security komt eraan’. Drie minuten later zegt [medeverdachte 07] tegen [medeverdachte 01] ‘twee minuten’.
Om 15:02 uur belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 05] die zegt dat hij nu naar binnen (het hof begrijpt: naar airside) gaat. [medeverdachte 05] rijdt om 15:07 uur met een witte bedrijfsauto van het merk [automerk 01] met het opschrift ‘ [bedrijfsnaam 2] ’ en kenteken [kenteken 01] airside op. [medeverdachte 07] zegt [medeverdachte 05] dat hij moet opschieten want ‘hij’ is aan het wachten.
Om 15:08 uur rijdt [medeverdachte 07] in de directe omgeving van gate D28. Hij belt dan met [medeverdachte 05] en zegt dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 05] binnen (het hof begrijpt: op airside) is. [medeverdachte 07] geeft hem aanwijzingen waar hij naar toe moet gaan en zegt dat zijn neef daar staat te wachten. Om 15:10 uur belt [medeverdachte 01] met [medeverdachte 07] , zegt dat hij bijna bij [medeverdachte 07] is en: ‘hij witte auto, kijk witte auto’. Twee minuten later wordt [medeverdachte 07] door [medeverdachte 05] gebeld en zegt [medeverdachte 07] hem dat hij [medeverdachte 05] kan zien en dat ‘hij’ eraan komt. [medeverdachte 01] belt vervolgens twee keer achter elkaar met [medeverdachte 07] om te zeggen dat hij eraan komt. Om 15:15 uur belt [medeverdachte 07] met [medeverdachte 05] en zegt: “Hij komt er aan”, waarop [medeverdachte 05] zegt: “Het is toch die zwarte jongen?” [medeverdachte 07] zegt dat als [medeverdachte 05] ‘het’ heeft gekregen hij dat aan [medeverdachte 07] moet doorgeven en dat hij – [medeverdachte 07] – staat te kijken. Om 15:18 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 05] en [medeverdachte 05] zegt: “hij is er, ik zie hem”.
Om 15:19 uur stopt de [automerk 01] in de directe omgeving van gate D28, naast een bagagetrekker met aanhanger met opschrift ‘ [grondafhandelingsbedrijf 2] ’. [medeverdachte 01] stapt van deze bagagetrekker, pakt een zwarte koffer uit de aanhanger en legt deze koffer in de [automerk 01] . De [automerk 01] rijdt weg. Op hetzelfde moment belt [medeverdachte 05] met [medeverdachte 07] en zegt: “Het is oké”, waarna [medeverdachte 07] zegt: “Kom jij maar, we gaan naar beneden”. Om 15:20 uur belt [medeverdachte 07] met [verdachte] en zegt hem: “Hij komt eraan, wees op je hoede” en [verdachte] zegt dat hij aan het wachten is.
Om 15:24 uur verlaat [medeverdachte 05] airside via doorlaatpost 90 en belt hij [medeverdachte 07] om hem te zeggen dat hij nu naar ‘buiten’ (het hof begrijpt: landside) gaat. [medeverdachte 07] geeft aan dat dat akkoord is. Direct daarna krijgt [medeverdachte 07] telefoon van [medeverdachte 01] die zegt: “Vrouw thuis he”, waarop [medeverdachte 07] [verdachte] belt en hem zegt: “Zijn vrouw schijnt thuis te zijn”.
Om 15:38 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 01] en zegt hem: “Kleine tien minuut” en [medeverdachte 01] zegt: “Bij vrouw” en [medeverdachte 07] zegt: “Voor deur wachten jou vrouw zeg het tegen er”.
[medeverdachte 01] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij met anderen heeft samengewerkt om een koffer buiten het beveiligde gebied van Schiphol te brengen. Hij heeft drieduizend euro gekregen voor zijn bijdrage. [luchtvaartmaatschappij] -medewerkers hebben de koffer in zijn bagagetrekker gezet. Hij heeft de tas vervolgens in een auto geplaatst. Tijdens het verhoor bij de KMar heeft [medeverdachte 01] toegelicht dat de rol van [medeverdachte 07] was om de bagage naar buiten (het hof begrijpt: buiten airside) te brengen om en naar de eigenaar te brengen. [medeverdachte 01] heeft [medeverdachte 07] voor zijn werkzaamheden twee keer een envelop gegeven met geld.
[medeverdachte 07] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [medeverdachte 07] heeft verder verklaard dat zijn neef [verdachte] er ook wel eens bij was.
[verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [medeverdachte 07] te helpen.
4.7.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij dit arrest ten aanzien van zaaksdossier C5, volgt dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018.
Verlengde invoer
In dit zaaksdossier wordt [verdachte] , evenals in de zaaksdossier C4, primair ten laste gelegd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan, samengevat, het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen. Zoals hiervoor al is overwogen, moet het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ ruim worden geïnterpreteerd en ziet het verbod ook op de verlengde invoer van verdovende middelen.
Inhoud van de zending
In zaaksdossier C5 is de koffer niet op enig moment door de autoriteiten onderschept. Evenmin spreken de verdachten ten aanzien hiervan in concrete bewoordingen over heroïne en/of cocaïne. Er is dan ook niet komen vast te staan wat de inhoud van de blokken was. Uitgangspunt is dat de opzettelijke invoer van cocaïne en/of heroïne in beginsel pas voor bewezenverklaring in aanmerking komt als deze tijdens het opsporingsonderzoek ook daadwerkelijk is aangetroffen en in beslag genomen. Onder bepaalde omstandigheden kan van dat uitgangspunt worden afgeweken. In die gevallen kan een bewezenverklaring volgen, indien op grond van het samenstel van feiten en omstandigheden geen andere conclusie mogelijk is dan dat er sprake is geweest van handelingen met betrekking tot cocaïne en/of heroïne. Die conclusie is in dit geval gerechtvaardigd. Daartoe is het volgende van belang.
Uit het procesdossier volgt dat ten aanzien van alle aan de Opiumwet gerelateerde zaaksdossiers sprake is van één van de varianten van de airbagmethode waarbij via de luchthaven Schiphol met betrokkenheid van Schipholmedewerkers bagage van airside naar landside werd vervoerd. Ook in de onderhavige zaak is van die methode gebruik gemaakt. Voor [verdachte] geldt dat is komen vast te staan, zoals hiervoor is overwogen, dat hij zich op 18 mei 2018 – dus twee dagen vóór de invoer in de onderhavige zaak – heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ruim 21 kilo cocaïne (zaaksdossier C4). Ook op 6 juni 2018 heeft [verdachte] , zoals hierna zal blijken bij de bespreking van zaaksdossier C8, met anderen harddrugs – elf kilo heroïne – ingevoerd. [verdachte] werkte in de zaaksdossier C4, C5 en, zoals hierna zal worden besproken, C7 steeds op eenzelfde wijze samen met [medeverdachte 07] , waarbij [medeverdachte 07] [verdachte] van informatie voorzag en aanstuurde en [verdachte] vervolgens op landside de zending in ontvangst nam en wegvoerde. [medeverdachte 07] was in al deze zaaksdossiers steeds degene die in contact stond met een opdrachtgever. Ook overigens verlopen de communicatielijnen in zaaksdossier C5 op vergelijkbare wijze als in de zaaksdossiers C4, C7 en C8. Daarbij is zeer opmerkelijk dat in de gevoerde gesprekken waarin locaties en tijdstippen worden genoemd en afgesproken, de gespreksdeelnemers kennelijk steeds aan een enkel woord genoeg hebben om elkaar te begrijpen.
Dit alles acht het hof mede redengevend voor het bewijs van het aan [verdachte] in zaaksdossier C5 ten laste gelegde. De handelwijze met betrekking tot dit feit komt op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van de zaaksdossiers C4, C7 en C8. Onder deze omstandigheden kan het bewijs in de zaaksdossiers C4 en C8 ter zake van de aanwezigheid van harddrugs als schakelbewijs worden gebruikt in zaaksdossier C5 voor de vaststelling dat ook hier sprake is geweest van verdovende middelen in de zin van cocaïne en/of heroïne.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van heroïne en/of cocaïne op 20 mei 2018 beantwoordt het hof bevestigend. Het hof verwijst voor de motivering hiervan naar hetgeen hierover ten aanzien van zaaksdossier C4 is overwogen.
Medeplegen
Het hof verwijst voor de vaststelling dat sprake is geweest van medeplegen allereerst naar hetgeen op dit punt in algemene zin is overwogen bij de bespreking van zaaksdossier C4. Uit de bewijsmiddelen blijkt verder dat [verdachte] ook bij de drugsinvoer in zaaksdossier C5 in nauw contact stond met [medeverdachte 07] , zowel net na de landing daarvan op Schiphol als later nadat de koffer op landside was overgedragen. [medeverdachte 07] stond op zijn beurt weer in nauw contact met [medeverdachte 05] en [medeverdachte 01] . Op deze manier heeft [verdachte] nauw en bewust met hen samengewerkt en zijn rol was van dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.
4.8.
Ten aanzien van zaaksdossier C7 (feit 3)
4.8.1.
Feiten
Op 31 mei 2018 om 19:17 uur belt [medeverdachte 01] met [medeverdachte 07] en noemt ‘zondagochtend 10 uur’, waarop [medeverdachte 07] zegt dat dat goed is.
Op 1 juni 2018 om 08:29 uur zendt [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] een sms met de vraag of hij zondag werkt, waarop [medeverdachte 06] direct bevestigend antwoordt.
Op 2 juni 2018 om 21:37 uur stuurt [medeverdachte 07] [verdachte] een sms met de tekst: “Niet vergeten, morgen tussen 09:45 en 10:00 uur”. Gelijk aansluitend bellen beiden en bespreken ze onder meer:
[verdachte]: Hij kan mogelijk ook bellen, zei die, in verband met morgen.
[medeverdachte 07]: Welke? Die van vorige keer?
[verdachte]: Die van vorige keer, ha.
[medeverdachte 07]: Het is oke als hij belt, maar euuuhhh (
praat fluisterend) we krijgen morgen tussen kwart voor tien en tien uur.
[verdachte]: Akkoord, akkoord!
[medeverdachte 07]: Gasten, twee tal!
[verdachte]: Akkoord.
[medeverdachte 07]: Luister, weet je ook waar? Hoog waarschijnlijk moet je achter de dinges staan, het komt gelijk van de andere kant, niet vanaf dezelfde plek, maar van de andere kant.
[verdachte]: Akkoord.
[medeverdachte 07]: Sta achter het benzinestation.
[verdachte]: Akkoord.
Op zondag 3 juni 2018 betreden [medeverdachte 07] en [medeverdachte 06] het beveiligd gebied op Schiphol om achtereenvolgens 06:33 uur en 06:48 uur. Om 09:14 uur vraagt [medeverdachte 07] per sms aan [medeverdachte 06] of hij op het werk is, wat [medeverdachte 06] direct bevestigt.
Om 09:22 uur belt [medeverdachte 01] met [medeverdachte 07] om te zeggen dat hij ‘daar’ om 10 uur gaat parkeren. [medeverdachte 07] antwoordt dat dat goed is. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [verdachte] en zegt hem dat het over tien minuten aankomt, waarop [verdachte] zegt dat hij eraan komt.
Om 09:24 uur belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 06] en zegt hem: “ [bijnaam 01] , je moet om tien uur gereed zijn, hij heeft mij zojuist gebeld” en “Kom maar om tien uur richting mij, of, wacht maar om tien uur mijn telefoontje af”. Verder geeft [medeverdachte 07] aan [medeverdachte 06] uitleg over de plek waar [medeverdachte 06] moet zijn en [medeverdachte 07] zegt dat hij er om tien uur is.
Om 09:42 uur sms’t [verdachte] naar [medeverdachte 07] dat hij er is.
Om 09:56 uur belt [medeverdachte 07] naar [verdachte] . [verdachte] zegt: “Ik ben aan de kant waar jij naar buiten zal komen” waarna [medeverdachte 07] zegt “Ha, oke, wacht maar, op dit moment…dus spoedig” waarop [verdachte] zegt: “Akkoord, ik ben aan het wachten”.
Om 10:08 uur belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] en beiden bespreken onder meer:
[medeverdachte 07]: Vanaf welke kant zal je gaan als je het hebt opgehaald? Vanaf hier of vanaf de andere kant?
[medeverdachte 06]: Nee, ik zal het vanaf hier geven, [bijnaam 01] .
[medeverdachte 07]: Gaat je vanaf hier naar binnen?
[medeverdachte 06]: Hehe.
[medeverdachte 07]: Dan euhhhh ... achter het benzinestation, oke?
[medeverdachte 06]: Is goed [bijnaam 01] .
[medeverdachte 07]: Hij gaat daar op jou wachten, ik ga het aan hem doorgeven.”
Om 10:09 uur belt [medeverdachte 07] [verdachte] en zegt: “Dinges, euhh, kom maar achter het benzinestation”, waarop [verdachte] zegt dat het oké is.
Om 10:10 uur belt [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] en zegt: “ [bijnaam 01] kom, kom, [bijnaam 01] ik hebbe die jongen weghalen dus ehh kom snel! [medeverdachte 07] zegt: “ja, ja, ik ben hier wacht”. Meteen hierna belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] en zegt hem: “Het is oke, [bijnaam 01] , ga gelijk naar binnen, ga gelijk naar binnen, het/hij is er aangekomen”. [medeverdachte 06] antwoordt dat het akkoord is en dat hij gaat. Om 10:12 uur belt [medeverdachte 07] eerst [medeverdachte 01] en zegt hem: “1 minuut”. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] en zegt hem: “oke, hij is achter jou” en aansluitend belt [medeverdachte 07] [verdachte] en zegt hem: “hij komt er aan”.
Om 10:14 uur belt [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] en zegt straks weer ‘voor de andere’ te komen, over tien minuten, een kwartier. [medeverdachte 07] zegt desgevraagd dat de ‘zelfde man’ komt, wat [medeverdachte 01] goed vindt. [medeverdachte 07] belt aansluitend met [verdachte] en zegt: “over een kwartier gaan we er nog een ophalen, wacht maar even”. Direct daarna, om 10:16 uur, belt [medeverdachte 07] naar [medeverdachte 06] en zegt hem met spoed naar binnen te gaan omdat er over tien minuten ‘nog een’ is.
Om 10:20 uur belt [medeverdachte 06] naar [medeverdachte 07] en vraagt hem waar de ‘vriend’ is. [medeverdachte 07] zegt dat die achter het benzinestation is en dat [medeverdachte 06] hem moet zeggen dat hij moet wachten want de ‘andere komt er ook aan’.
Vervolgens is er tussen 10:21 uur en 10:42 uur telefonisch overleg tussen [medeverdachte 07] en [medeverdachte 06] , [medeverdachte 07] en [medeverdachte 01] , en [medeverdachte 07] en [verdachte] over wie waar wanneer gaat parkeren. Om 10:38 uur zegt [medeverdachte 06] in een telefoongesprek met [medeverdachte 07] : “Het is dus waar we net ook hebben opgehaald?”, wat [medeverdachte 07] bevestigt. Om 10:41 uur zegt [medeverdachte 01] tegen [medeverdachte 07] : “kom maar bij ehh dinges achtentwintig”, waarna [medeverdachte 07] direct [verdachte] twee keer belt en tegen [verdachte] zegt: “We gaan het ophalen […] je moet dit eerst ophalen, het komt eraan”. [medeverdachte 01] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat met ‘28’ wordt bedoeld ‘Delta 28’ (het hof begrijpt: gate D28).
Om 10:48 uur belt [medeverdachte 01] [medeverdachte 07] en [medeverdachte 07] vraagt hem: “ [bijnaam 01] , brenge naar jouw vrouw?” en [medeverdachte 01] antwoordt: “ja, vrouw”. Direct daarna belt [medeverdachte 07] [verdachte] en zegt hem: “geef ze allebei aan zijn vrouw”.
Om 10:53 uur verlaat [medeverdachte 06] doorlaatpost 90 met een witte bedrijfsauto met een rode ‘ [letter] ’ van [schoonmaakbedrijf] . Om 10:58 uur sms’t [medeverdachte 06] naar [medeverdachte 07] dat ‘het is geregeld’. Om 11:02 uur betreedt [medeverdachte 06] via doorlaatpost 60 weer het beveiligd gebied. Om achtereenvolgens 12:47 uur en 15:12 uur verlaten [medeverdachte 07] en [medeverdachte 06] het beveiligd gebied.
Om 16:18 uur belt [medeverdachte 07] [medeverdachte 01] en ze spreken af elkaar over een kwartier bij [medeverdachte 01] te ontmoeten.
Om 17:21 uur ontmoet [medeverdachte 07] [medeverdachte 06] bij moskee ‘ [moskee] ’, gelegen aan de [straatnaam 01] te Amsterdam. Om 17:25 uur loopt [medeverdachte 06] daar met een witte envelop in zijn hand weg.
Voor de verklaringen van [medeverdachte 07] , [verdachte] , [medeverdachte 06] en [medeverdachte 01] verwijst het hof naar de feitenweergave in de zaaksdossiers C4 en C5. [verdachte] heeft specifiek ten aanzien van zaaksdossier C7 ter terechtzitting bij de rechtbank nog opgemerkt dat hij koffers moest wegbrengen naar een straatje, die hij daar op een bepaalde plek moest neerleggen. [medeverdachte 01] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij op 3 juni 2018 een koffer aan [medeverdachte 06] heeft gegeven.
4.8.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C7 (zoals opgenomen in bijlage 2 bij dit arrest), volgt dat [verdachte] zich op 3 juni 2018 op twee achtereenvolgende momenten schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne en/of cocaïne.
[medeverdachte 01] , [medeverdachte 07] en [verdachte] hebben in dit zaaksdossier op een vergelijkbare wijze als op 20 mei 2018 (zaaksdossier C5) samengewerkt bij de invoer van bagage. Het ging in dit geval om twee afzonderlijke bagagestukken, zo volgt uit telefoongesprekken tussen [medeverdachte 07] , [verdachte] en [medeverdachte 06] en de daarop aansluitende handelingen van [medeverdachte 01] , [medeverdachte 06] en [verdachte] . Voor het ophalen van de bagage, het van airside naar landside brengen en het verdere vervoer naar de uiteindelijke ontvanger werden – evenals op 18 mei 2018 (zaaksdossier C4) – [verdachte] en [medeverdachte 06] ingeschakeld. In een tijdsbestek van nog geen uur bracht [medeverdachte 06] tweemaal een bagagestuk buiten de douane om naar [verdachte] , die deze vervolgens verder wegbracht.
Het hof verwijst naar hetgeen hiervoor bij de bespreking van zaaksdossier C5 is overwogen over de aanwezigheid van harddrugs in de ingevoerde bagagestukken. De handelwijze met betrekking zaaksdossier C7 komt op essentiële punten overeen met de handelwijze ten aanzien van de zaaksdossiers C4, C5 en C8 (hierna beschreven). Onder deze omstandigheden kan het bewijs in de zaaksdossiers C4 en C8 ter zake van de aanwezigheid van harddrugs als schakelbewijs worden gebruikt in zaaksdossier C7 voor de vaststelling dat ook hier sprake is geweest van verdovende middelen in de zin van cocaïne en/of heroïne.
Het verweer dat niet is bewezen dat het opzet van [verdachte] was gericht op de verdovende middelen, slaagt niet. Het hof verwijst naar hetgeen op dit punt bij de bespreking van zaaksdossier C4 is overwogen.
4.9.
Ten aanzien van zaaksdossier C8 (feit 4)
4.9.1.
Feiten
Op 3 juni 2018 heeft [medeverdachte 12] om 17:50 uur telefonisch contact met een onbekend gebleven persoon die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 42] (hierna: [telefoonnummer 42] ). In dit gesprek zegt de gebruiker van [telefoonnummer 42] dat de man aan hem vraagt of zij het moeten annuleren. [medeverdachte 12] antwoordt dat hij op iemand wacht en dat hij de gebruiker van [telefoonnummer 42] terugbelt zodra diegene hem groen licht geeft. Acht minuten later belt [medeverdachte 12] de gebruiker van [telefoonnummer 42] terug en vertelt hij dat hij de man heeft gezien en dat ‘zij zeggen dat het oké is’; de man heeft gezegd: “de tijd is oké […] alles is oké”. [medeverdachte 12] vraagt aan een derde persoon of ‘1 2 5’ oké is. In dit gesprek is op de achtergrond bij [medeverdachte 12] [medeverdachte 10] te horen. [medeverdachte 10] zegt: “1 2 5 is al weg. 1 2 7”, “1 2 5 vertrekt 10 10.30”. Vervolgens komt [medeverdachte 10] aan de lijn, begroet de gebruiker van [telefoonnummer 42] en vraagt: “je gaat het in Amsterdam Container zetten? Dat is belangrijk”. De gebruiker van [telefoonnummer 42] bevestigt dat en vraagt: “of Business?”. [medeverdachte 10] antwoordt: “wat je dan ook zet, is goed…en met het label”. Een kwartier later belt de gebruiker van [telefoonnummer 42] opnieuw naar [medeverdachte 12] om te vragen of hij heeft gezegd dat “het morgen zal werken”. [medeverdachte 12] antwoordt: “dinsdag tegen woensdag aan”. De gebruiker van [telefoonnummer 42] zegt dat het om dezelfde tijd en dezelfde
‘1 2 5’ gaat.
Op 5 juni 2018 belt de onbekend gebleven gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 43] (hierna: [telefoonnummer 43] ) naar [medeverdachte 12] . [medeverdachte 12] zegt dat er iets is kwijtgeraakt en dat het lijkt alsof iemand het heeft gepakt. Volgens [medeverdachte 12] hebben ze ‘6 van de hoofdzaak en 4 van de ijsblokken’ gepakt. De gebruiker van [telefoonnummer 43] vraagt hierop aan [medeverdachte 12] of hij samenwerkt met de ‘ [plaatsnaam 01] kerel’, wat [medeverdachte 12] bevestigt en waarmee hij [medeverdachte 10] bedoelt. [medeverdachte 12] zegt tegen de gebruiker van [telefoonnummer 43] dat hij en [medeverdachte 10] elk ‘hun eigen ding’ hebben en dat dit de eerste keer is dat ze ‘iets samen doen’.
Diezelfde dag om 18:40 uur belt [medeverdachte 02] naar [medeverdachte 10] en vraagt: “morgen moet ik werken toch”. Dit bevestigt [medeverdachte 10] en [medeverdachte 10] zegt dat hij [medeverdachte 02] na negen uur zal zien. Om 20:30 uur belt [medeverdachte 12] naar [medeverdachte 10] en zegt: “ik ga dat ding voor jou halen”. [medeverdachte 10] antwoordt: “je moet mij slechts zeggen dat je het hebt, want de vent zal na 21:00 uur thuis zijn”. Even later belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 02] en zegt: “Ik kom na negen bij jou. Dan haal ik die…haal ik brood voor jou”.
Om 21:35 uur heeft [medeverdachte 12] opnieuw telefonisch contact met de gebruiker van [telefoonnummer 42] , waarbij [medeverdachte 12] zegt dat het een businessclass-container is en dat ‘hij’ (een derde) het nummer van de container moet geven. Tijdens dit telefoongesprek belt de gebruiker van [telefoonnummer 42] naar een andere onbekend gebleven persoon om het containernummer te vragen. Deze onbekend gebleven persoon vertelt dat hij het nummer net heeft gestuurd. Dit gesprek wordt gevoerd in de taal Igbo, een taal die, zoals algemeen bekend is, voornamelijk wordt gesproken in Nigeria.
[medeverdachte 10] wordt om 21:52 uur door [medeverdachte 02] gebeld. [medeverdachte 10] zegt: “twee tellen, ik moet die ding schrijven voor je”.
[medeverdachte 12] belt om 22:06 uur naar [medeverdachte 07] en zegt hem dat de ‘grote man’ [medeverdachte 07] morgen zal bellen. [medeverdachte 12] en [medeverdachte 07] spreken af dat [medeverdachte 12] ervoor zal zorgen dat [medeverdachte 07] en de ‘grote man’ elkaars telefoonnummer zullen ontvangen. Tien minuten later sms’t [medeverdachte 12] het telefoonnummer van [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 07] . [medeverdachte 07] sms’t [medeverdachte 12] met de vraag hoe laat het komt. Daaropvolgend sms’t [medeverdachte 12] aan [medeverdachte 07] dat dit tussen 10 tot half 11 is.
Even daarvoor, om 22:14 uur, heeft [medeverdachte 10] van [medeverdachte 12] een sms ontvangen met het nummer [telefoonnummer 44] . Uit onderzoek door het onderzoeksteam blijkt dat dit nummer als telefoonnummer is geregistreerd op naam van een vrouw over wie niets strafrechtelijks bekend is.
Diezelfde avond, om 22:37 uur, belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] . [medeverdachte 10] zegt dat het tussen tien en half elf is, dat hij [medeverdachte 07] de precieze tijd zal doorgeven als ‘hij’ (een derde persoon) gaat rijden en dat hij [medeverdachte 07] zal bellen als het landt. Op dat moment komt bij [medeverdachte 07] een derde persoon aan de lijn, wiens stem later is herkend als de stem van [verdachte] . [medeverdachte 10] zegt tegen [verdachte] dat hij hem zal bellen zodra het aankomt, zodat [verdachte] weet dat hij stand-by moet zijn en dat het tussen tien en elf zal zijn. Vervolgens komt bij [medeverdachte 10] ook een andere persoon aan de lijn. Diens stem is herkend als de stem van [medeverdachte 12] . [verdachte] zegt tegen [medeverdachte 12] dat hij hem morgen zal zien.
Naar aanleiding van voorgaande tapgesprekken en bevindingen bestaat bij het onderzoeksteam het vermoeden dat de verdachten zich bezighouden met de invoer van verdovende middelen op 6 juni 2018 en dat de verdovende middelen verborgen zullen zijn in bagage op vlucht [vluchtnummer 03] uit Johannesburg. Bij [luchtvaartmaatschappij] worden de nummers opgevraagd van de luchtvrachtcontainers die zich op 6 juni 2018 aan boord van vlucht [vluchtnummer 03] uit Johannesburg bevinden. Uit de ontvangen informatie blijkt dat er een luchtvrachtcontainer in het vliegtuig is geladen met het nummer [AKE-nummer 01] . De container met dat nummer is gelabeld als bagage bestemd voor Amsterdam. De cijfers van dit containernummer komen overeenkomen met de laatste vijf cijfers van het 06-nummer dat [medeverdachte 12] op 5 juni 2018 om 22:14 uur aan [medeverdachte 10] sms’te.
Op 6 juni 2018 om 9:13 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 02] om te vragen of ze ‘op koers’ staan. [medeverdachte 02] zegt dat hij heeft geruild en dat hij er op wacht. Verder laat [medeverdachte 02] weten dat hij [medeverdachte 10] gelijk zal bellen als ‘er wat is’ en hij verzoekt [medeverdachte 10] dan ‘naar 31’ te regelen. Op de vraag van [medeverdachte 10] of het op een goede plek is, antwoordt [medeverdachte 02] bevestigend.
Om 10:02 uur belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] en zegt dat ze op schema zijn en dat hij binnen twee minuten landt, dus dat hij denkt dat ze er om half elf zullen zijn. Vijf minuten later sms’t [verdachte] aan [medeverdachte 07] dat hij er is. Om 10:09 uur passeert de [merk en model auto 02] van [verdachte] de verkeerscamera op de A4 ter hoogte van hectometerpaal 6.6 in de richting van Den Haag. Uit een openbare bron (www.hmpaal.nl) blijkt dat dit ter hoogte van de Schipholtunnel is, vlak voor afslag 2 naar de luchthaven Schiphol.
Op 6 juni 2018 besluit het onderzoeksteam naar aanleiding van de verdenking van invoer van verdovende middelen om alle bagage van de vlucht [vluchtnummer 03] uit Johannesburg te controleren. Uit het Centraal Informatie Systeem Schiphol blijkt dat die vlucht op gate F4 wordt afgehandeld door afhandelingspersoneel van [luchtvaartmaatschappij] en dat het vliegtuig omstreeks 10:10 uur daar arriveert. Verbalisanten krijgen de opdracht om de containers met Amsterdam-bagage te begeleiden naar de bagageband en vervolgens te controleren. Bij een van de bagagestukken valt hun op dat dit is voorzien van een transferbagagelabel en een ‘priority bag tag’. Verbalisanten zien op het bagagelabel dat de koffer is gelabeld van Amsterdam (AMS, [vluchtnummer 03] , 16mar) in transfer naar Boston ( BOS , [vluchtnummer 04] , 17 mar). Na opening van de koffer zien verbalisanten meerdere pakketten gewikkeld in dekens. Verbalisanten nemen de koffer met hierin de pakketten in beslag en na onderzoek blijkt dat de pakketten ruim elf kilogram heroïne bevatten.
Gedurende die controle door de douane belt [medeverdachte 02] om 10:20 uur naar [medeverdachte 10] . [medeverdachte 02] zegt dat ‘dat ding hier straks gaat komen’ en dat hij ziet dat ‘die mannen’ ook deze kant op zijn gekomen en dat ze gaan controleren.
Om 10:21 uur belt [medeverdachte 07] naar [verdachte] . [medeverdachte 07] zegt dat hij zojuist door iemand is gebeld en dat diegene hem vertelde dat het zojuist is geland. [medeverdachte 07] geeft [verdachte] de opdracht om tot half elf te wachten, ‘dat’ op te halen en het naar iemands auto te brengen. [medeverdachte 07] zegt dat hij zal bellen en dat een derde naar [verdachte] toe zal komen. Zeven minuten later belt [medeverdachte 07] opnieuw naar [verdachte] . [medeverdachte 07] zegt dat hij ‘dat’ nu gaat ophalen en dat [verdachte] over vijf minuten naar ‘de dinges’, waar [verdachte] [medeverdachte 07] altijd ophaalt, moet komen. Om 10:38 uur passeert de [merk en model auto 02] van [verdachte] de verkeerscamera op Schiphol ter hoogte van personeelsparkeerplaats P30.
Rond 11:00 uur wordt [medeverdachte 02] door [medeverdachte 10] gebeld. In dit gesprek zegt [medeverdachte 02] : “alleen maar stront hoor, ik heb dat ding opgenomen hoor […] ze hebben niet één, ze hebben vijf tot zes koffers meegenomen” […] hele groep stond hier […] ik heb alles gefilmd”. [medeverdachte 10] vraagt [medeverdachte 02] hem de film te sturen. Eén minuut later belt [medeverdachte 10] naar [medeverdachte 07] en geeft de boodschap door dat het niet doorgaat, omdat ‘die mensen’ alle vijf hebben gepakt. Vervolgens belt [medeverdachte 10] meteen naar [medeverdachte 12] dat hij slecht nieuws heeft, want ‘de douane heeft vijf genomen’. [medeverdachte 10] vertelt [medeverdachte 12] dat hij dit voor [medeverdachte 12] heeft gefilmd en dat hij de film om 14:30 uur aan [medeverdachte 12] zal tonen. Eén minuut later wordt [medeverdachte 12] door [medeverdachte 07] gebeld. [medeverdachte 07] zegt: “hij zegt net als vorige keer”, waarop [medeverdachte 12] reageert dat hij dat net van hem heeft gehoord.
[medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat er op 6 juni 2018 met vlucht [vluchtnummer 03] een koffer met hierin elf kilogram drugs uit Johannesburg zou komen, dat hij de informatie (zoals de vluchtgegevens, het containernummer, de kleur en het merk van de koffer) op een papier van [medeverdachte 12] had gekregen, dat hij [medeverdachte 02] had gevraagd om bij de bagageband te kijken of de koffer was aangekomen, dat hij van [medeverdachte 02] hoorde dat de douane koffers had meegenomen en dat [medeverdachte 07] de koffer van het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol had moeten brengen. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft [medeverdachte 10] nader verklaard dat het de bedoeling was dat [medeverdachte 02] de koffer van de bagageband zou veiligstellen. [medeverdachte 02] zou de koffer dan doorrijden naar 31D of 31E, waarna [medeverdachte 10] hem verdere instructies zou geven.
[medeverdachte 07] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij vier of vijf keer geld heeft gekregen om behulpzaam te zijn: hij moest tassen buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol brengen en deed dit met zijn bedrijfsauto. [medeverdachte 07] heeft verder verklaard dat zijn neef [verdachte] er ook wel eens bij was.
[verdachte] heeft ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij drie of vier keer buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol heeft geholpen om koffers verder te transporteren om zijn oom [medeverdachte 07] te helpen.
[medeverdachte 02] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat hij bij de hiervoor genoemde douanecontrole bij de betreffende bagageband op de luchthaven Schiphol aanwezig was en dat hij voor [medeverdachte 10] moest opletten of er douane aanwezig zou zijn. Ter terechtzitting bij de rechtbank heeft hij in aanvulling daarop verklaard dat hij de douanecontrole moest filmen van [medeverdachte 10] .
In het geheugen van de onder [medeverdachte 10] in beslag genomen telefoon heeft het onderzoeksteam foto’s – met de datum 5 juni 2018 en het tijdstip 21:50 uur – aangetroffen van een donkergekleurde koffer voorzien van een bagagelabel bestemd voor een vlucht naar Boston via de luchthaven Schiphol. [medeverdachte 10] heeft tijdens het verhoor bij de KMar verklaard dat op de foto de koffer is te zien die op 6 juni 2018 op Schiphol aan zou komen.
4.9.2.
Beoordeling
Uit de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen ten aanzien van zaaksdossier C8 (zoals opgenomen in de bijlage bij dit arrest), volgt dat de verdachte zich op 6 juni 2018 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van heroïne.
Opzet
De vraag of [verdachte] opzet heeft gehad op de invoer van heroïne beantwoordt het hof bevestigend. Het hof verwijst voor de motivering naar hetgeen daarover is overwogen met betrekking tot zaaksdossier C4 (feit 1).
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte] door [medeverdachte 07] is ingeschakeld om buiten het beveiligd gebied van de luchthaven Schiphol de koffer met heroïne verder te vervoeren. [verdachte] vormde op deze wijze een cruciale schakel in de keten van handelingen die vereist waren om de heroïne op de plaats van bestemming te krijgen. Op de avond voorafgaand aan de invoer heeft [verdachte] een ontmoeting gehad met [medeverdachte 07] , tijdens welke ontmoeting zij telefoneerden met [medeverdachte 10] en [medeverdachte 12] . Hierbij maakten zij met elkaar afspraken over de invoer. Aldus heeft [verdachte] nauw en bewust samengewerkt met onder meer [medeverdachte 07] , [medeverdachte 10] en [medeverdachte 12] . Die samenwerking is zodanig intensief geweest en zijn rol daarbij was van een dusdanig materieel gewicht dat sprake is van medeplegen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 (zaaksdossier C04)
primair
hij op 18 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2 gram van een materiaal bevattende cocaïne;
feit 2 (zaaksdossier C05)primairhij op 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
feit 3 (zaaksdossier C07)primair
hij op 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne;
feit 4 (zaaksdossier C08)primair
hij op 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze zijn opgenomen in de aan dit arrest gehechte bijlage 2.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair, 2 primair en 4 primair bewezen verklaarde levert op:
telkens:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 61 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte enkel zijn oom wilde helpen, hij niet uit winstbejag heeft gehandeld en hij heeft ook geen enkele beloning ontvangen. Hij is niet werkzaam op Schiphol en beschikt ook niet over een Schipholpas. De norm die voor Schipholmedewerkers wordt toegepast mag niet worden toegepast in de zaak van de verdachte. Bovendien kwalificeren zijn handelingen als een vorm van medeplichtigheid en niet als medeplegen. Zijn rol was een simpele en hij was ook inwisselbaar. Gelet op de beperkte rol van de verdachte in het geheel, zijn blanco strafblad, het enorme tijdverloop sinds de feiten zijn gepleegd en het feit dat hij openheid van zaken heeft gegeven rechtvaardigen dat niet langer een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. Dit geldt te meer nu een dergelijke straf ook emotioneel zeer belastend is voor zijn jonge gezin en hij zijn vaste baan dreigt te verliezen indien een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De verdediging verzoekt een alternatieve strafmodaliteit te kiezen.
Ernst van de feiten
De verdachte is betrokken geweest bij de invoer van heroïne en/of cocaïne. Gelet op de stukken uit het dossier gaat het hof ervan uit dat de verdovende middelen bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Heroïne en cocaïne zijn voor de gebruikers ervan zeer schadelijke stoffen. Harddrugs als heroïne en cocaïne leiden vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit. (Internationale) organisaties die bij de handel in harddrugs betrokken zijn, plegen bovendien veelvuldig misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer. Daarnaast worden er regelmatig strafbare feiten gepleegd door de gebruikers van de middelen om hun behoefte aan deze stof te kunnen financieren. Het hof beschouwt de invoer van harddrugs in handelshoeveelheden dan ook als een zeer ernstig strafbaar feit.
De rol van de verdachte
De verdachte heeft zich vier maal schuldig gemaakt aan het medeplegen van de invoer van hard drugs. De verdachte vervulde daarbij een vaste dezelfde rol: hij nam verdovende middelen in ontvangst op een plek net buiten het beveiligd gebied van Schiphol en bracht deze vervolgens naar een volgende bestemming.
Strafdoelen en strafmodaliteit
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof een op naam van de verdachte staand uittreksel uit de Justitiële Documentatie, gedateerd 1 mei 2025, in aanmerking genomen. Hieruit blijkt dat de verdachte niet eerder in verband met de Opiumwet of voor enig ander relevant feit is veroordeeld.
Vanwege de ernst van het bewezen verklaarde en de daarmee samenhangende strafdoelen kan niet anders dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf worden volstaan. Gelet op het geldelijk gewin dat het plegen van deze strafbare feiten oplevert, is het hof van oordeel dat de straf van een aanzienlijk gewicht moet zijn om generale preventie te bewerkstelligen. Daarnaast acht het hof vanwege de maatschappelijke impact van de gepleegde strafbare feiten ook vergelding op zijn plaats. Gelet op deze strafdoelen, de ernst van de feiten en de rol van de verdachte kent het hof aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in het bijzonder de zorg voor zijn gezin en het behoud van zijn baan, onvoldoende gewicht toe om een lichtere strafmodaliteit op te leggen.
Hoogte van de gevangenisstraf en oriëntatiepunten LOVS
Ten aanzien van de duur van de gevangenisstraf overweegt het hof nog het volgende. De rechtbank heeft in de strafmaatoverweging niet gerefereerd aan de zogenaamde oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten worden binnen de rechtspraak landelijk tot stand gebracht, waarbij beslissingen van rechters in het verleden als leidraad gelden. Zij zijn geformuleerd om te bevorderen dat rechters bij de straftoemeting van veel voorkomende strafbare feiten dezelfde, en de in de rechtspraak als passend beoordeelde uitgangspunten hanteren. Het hof hecht aan dit streven naar rechtseenheid, omdat het de gelijke behandeling van verdachten bevordert.
Ook ten aanzien van de invoer van verdovende middelen zijn oriëntatiepunten geformuleerd, waarbij onder meer een onderscheid is gemaakt naar het gewicht van de ingevoerde verdovende middelen. Rechters hanteren deze oriëntatiepunten op zeer regelmatige basis, bijvoorbeeld bij het bepalen van de strafmaat in zaken van zogenaamde drugskoeriers. Dit betreft een groot aantal zaken op jaarbasis. Nu de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de invoer van verdovende middelen ligt ook in het geval van de verdachte aansluiting bij de oriëntatiepunten in de rede, in het bijzonder de oriëntatiepunten uit de kolom ‘organisatie’. De transporten vonden plaats in georganiseerd verband in die zin dat bij de invoer vele schakels betrokken waren en gebruik gemaakt werd van vaste werkwijzen. De verdachte speelde in deze keten een wezenlijke rol: binnen drie weken werd hij maar liefst vier keer ingeschakeld om de verdovende middelen vanaf de parkeerplaats van Schiphol naar een volgende bestemming te brengen. Een van de vier keer heeft de verdachte die rol uiteindelijk niet uitgevoerd, maar dit kwam slechts door ingrijpen van de douane, die de verdovende middelen onderschepte.
Voor het bepalen van de strafmaat is van belang hoeveel verdovende middelen zijn ingevoerd. Ten aanzien van het onderzoek C4 overweegt het hof in dat kader als volgt. In dit onderzoek is een hoeveelheid van 21 kilogram cocaïne in beslag genomen. Hoewel de bewezenverklaring – gelet op het tijdstip van de inbeslagname en het tijdstip van de handelingen van de verdachte - slechts ziet op 2 gram cocaïne, acht het hof het redelijk om bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting te zoeken bij het oriëntatiepunt dat betrekking heeft op de hoeveelheid inbeslaggenomen verdovende middelen. De verdachte had zich immers gecommitteerd aan de invoer, de invoer heeft ook daadwerkelijk plaats gevonden en het is geenszins aan de verdachte te danken dat niet de volledige hoeveelheid verdovende middelen is verspreid binnen de samenleving. Bovendien verzet het recht zich niet tegen een dergelijk straftoemeting, in die zin dat het wettelijk strafmaximum (bij lange na) niet overschreden wordt.
Het hof neemt daarom, in aanmerking genomen de hiervoor genoemde oriëntatiepunten, een gevangenisstraf van 72 maanden als vertrekpunt. Daar komt bij dat de verdachte zich nog schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 11 kilo heroïne (C8) en twee keer onbekende hoeveelheid (C5 en C7). Het hof acht, mede gelet op de rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden in aanmerking genomen, in beginsel een gevangenisstraf van 85 maanden passend. Daarbij heeft het hof in het voordeel van de verdachte – in vergelijking met de medeverdachten –meegewogen, dat in het geval van de verdachte geen sprake was van het misbruik van de positie vanuit een dienstverband als Schiphol-/ [luchtvaartmaatschappij] -medewerker. De overige door de verdediging aangevoerde omstandigheden zijn voor het hof geen aanleiding om de straf te matigen.
Dit betekent dat het hof een hogere straf als uitgangspunt hanteert dan de rechtbank heeft gedaan (72 maanden) en de advocaat-generaal heeft gevorderd. De advocaat-generaal heeft bij het formuleren van zijn eis aangegeven dat hij de door de rechtbank opgelegde straf als uitgangspunt heeft genomen. Gelet op ernst van de feiten en de rol van verdachte is het hof van oordeel dat het uitgangspunt onvoldoende recht doet aan de betrokkenheid van de verdachte bij die feiten.
Ten overvloede merkt het hof nog op dat het hof de hoogte van de eventueel op te leggen straf en de schijnbare afwijking van de LOVS-oriëntatiepunten door de rechtbank ter terechtzitting niet ter sprake heeft gebracht. Het hof achtte dit niet nodig, nu deze oriëntatiepunten en het wijdverspreide gebruik in gevallen van de invoer van verdovende middelen via Schiphol bij de verdediging bekend mogen worden verondersteld.
Recht op berechting binnen een redelijke termijn en aanvang van die termijn
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. In eerste aanleg vangt die termijn aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem voor een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting in eerste aanleg moest zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake was van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte is in verzekering gesteld op 25 februari 2019. De rechtbank heeft op 20 december 2022 vonnis gewezen. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met bijna 22 maanden is overschreden.
In hoger beroep heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. De verdachte heeft op 29 december 2022 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst op 2 juli 2025 arrest. Het hof stelt vast dat de redelijke termijn daarmee met ruim 6 maanden is overschreden.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De – in zijn totaliteit – aanzienlijke overschrijding van de termijn dient naar het oordeel van het hof een matiging van de op te leggen straf tot gevolg hebben. Het hof zal de hiervoor genoemde passend en geboden geachte gevangenisstraf voor de duur van 85 maanden daarom matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 76 maanden. Een verdergaande matiging acht het hof niet passend, ook niet naar aanleiding van het verweer van de verdediging dat de verdachte psychisch heeft geleden onder de lange duur van de strafprocedure.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

10.BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
76 (zesenzeventig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. M.L. Leenaers en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van
mr. [letter] . Bleumers en mr. C.H. Sillen, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 2 juli 2025.
Bijlage 1 – de tenlasteleggingen
feit 1 (zaaksdossier C04)
primair
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 21.074 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende Lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij op of omstreeks 18 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar of in de omgeving aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- ( (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
feit 2 (zaaksdossier C05)
primair
hij op of omstreeks 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2018 tot en met 20 mei 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op airside van de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- ( (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
feit 3 (zaaksdossier C07)
primair
hij op of omstreeks 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een (onbekend gebleven) hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans een onbekende hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 31 mei 2018 tot en met 3 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om (een) feit(en), bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of andere middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
  • één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum van aankomst van een zending verdovende middelen en/of werktijden en/of over het doorgaan van dit transport en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of in de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- meermalen (reizigers)bagage uitgehaald/onderschept en ontvangen en/of overgedragen en/of van airside afgevoerd en/of verder vervoerd en/of afgeleverd en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad;
feit 4 (zaaksdossier C08)
primair
hij op of omstreeks 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 11.026 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 3 juni 2018 tot en met 6 juni 2018 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen:
- één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of één of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) en/of anderen
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de datum en tijdstip van aankomst van een zending verdovende middelen en/of over de te voeren communicatie op de datum van de aankomst van hierboven genoemde zending en/of
- het nummer van de AKE met daarin de zending verdovende middelen ontvangen en/of doorgegeven (welk nummer was opgenomen in een 06-nummer) en/of
- een foto verstuurd en/of ontvangen van de gelabelde reizigersbagage (met verdovende middelen) en/of
- ( (telefonisch en/of fysiek) gecommuniceerd en/of afspraken gemaakt over de het aanwezig zijn en/of het gereed staan op of in de omgeving van airside van de luchthaven Schiphol om reizigersbagage (met verdovende middelen) uit de lading van een (binnenkomende) vlucht te (laten) halen en/of in ontvangst te (laten) nemen en/of te (laten) vervoeren en/of over te (laten) dragen en/of
- zich (volgens afspraak) naar de luchthaven Schiphol of de omgeving van de luchthaven Schiphol begeven en/of aldaar aanwezig geweest en/of zich gereed gehouden en/of
- de AKE waarin de verdovende middelen zich moesten bevinden in de gaten gehouden en/of laten houden en/of
- ( (telefonisch) contact onderhouden met de op en/of buiten airside aanwezige mededaders / personen over de locatie, het onderscheppen, de overdracht en het wegvoeren van voornoemde reizigersbagage;
- ( (telefonisch) gecommuniceerd over de (douane)controle en/of inbeslagname en/of over het zich terugtrekken en/of beelden gemaakt van de controle en/of deze beelden verstuurd/ontvangen en/of
- een of meer vervoermiddelen voorhanden gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
[[...]]

Voetnoten

1.Proces-verbaal algemeen relaas met nummer PV2619, map B, dossierpagina’s 9, 12, 13, 14, 21 en 22.