ECLI:NL:GHAMS:2025:1761

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
8 juli 2025
Zaaknummer
200.331.225/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over voortzetting huurovereenkomst na overlijden huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De moeder van [appellant] huurde een woning van Woonstichting Lieven de Key. Na het overlijden van haar moeder heeft [appellant] gevorderd dat de kantonrechter bepaalt dat zij de huurovereenkomst met Lieven de Key kan voortzetten. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat [appellant] en haar moeder geen gemeenschappelijke huishouding hadden. Lieven de Key had in reconventie gevorderd dat [appellant] de woning moest ontruimen, wat de kantonrechter heeft toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] de beslissing van de kantonrechter bestreden, maar het hof bevestigt de eerdere uitspraak. Het hof oordeelt dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding tussen [appellant] en haar moeder. De financiële verwevenheid en de zorg die [appellant] voor haar moeder heeft geboden, zijn niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.331.225/01
zaaknummer / rolnummer rechtbank Amsterdam : 9967541 CV EXPL 22-8745
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 8 juli 2025
in de zaak van
[appellant]
wonende te [plaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J. Wolfrat te Amsterdam,
tegen
WOONSTICHTING LIEVEN DE KEY,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. L.F. Birnie te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en Lieven de Key genoemd.

1.De zaak in het kort

De moeder van [appellant] huurde een woning van Lieven de Key. Na het overlijden van haar moeder heeft [appellant] gevorderd dat de kantonrechter bepaalt dat zij de huurovereenkomst met Lieven de Key voortzet. De kantonrechter heeft die vordering afgewezen omdat [appellant] en haar moeder geen gemeenschappelijke huishouding hadden. De tegenvordering van Lieven de Key dat [appellant] de woning moet ontruimen heeft de kantonrechter toegewezen Het hof bevestigt deze beslissingen.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 19 juli 2023 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 15 juni 2023 van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie en Lieven de Key als gedaagde in conventie tevens eiseres in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord met producties.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 29 april 2025 laten toelichten. [appellant] door mr. J. Wolfrat, advocaat te Amsterdam, en Lieven de Key door mr. L.F. Birnie, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van overlegde spreekaantekeningen. Partijen hebben vragen beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zal bepalen dat [appellant] de huurovereenkomst voortzet, met veroordeling van Lieven de Key in de kosten van het geding in beide instanties.
Lieven de Key heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [appellant] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep met nakosten.
[appellant] heeft in hoger beroep bewijs van haar stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 19 januari 2023 onder 1.1 tot en met 1.10 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat. De feiten komen neer op het volgende.
3.1
Lieven de Key heeft met ingang van 18 januari 2011 met de moeder van [appellant] , [naam 1] (hierna: de moeder), een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de woning aan [straat] [nummer] te [plaats] . De huurprijs bedraagt thans € 736,66 per maand.
3.2
[appellant] is in 2012 gescheiden en heeft zich per 12 mei 2014 op het adres van de woning ingeschreven.
3.3
De moeder leed aan diabetes mellitus type 2. Zij verloor daardoor in 2019 de helft van haar voet. Op 3 november 2020 is haar onderbeen geamputeerd. Zij was sindsdien rolstoelafhankelijk. Als gevolg van de amputaties moest de moeder revalideren in [bedrijf] van:
  • 11 november 2020 tot en met 16 november 2020.
  • 25 november 2020 tot en met 12 december 2020.
  • 22 december 2020 tot en met 18 januari 2021.
3.4
De moeder heeft vanaf juni 2021 (ook) bij de zus van [appellant] verbleven.
3.5
Naar aanleiding van een aanvraag van [appellant] tot betaling van de huur heeft [naam 6] namens Lieven de Key medio juni 2021 de woning bezocht. De moeder was ten tijde van dat bezoek bij de zus van [appellant] .
3.6
Er is toen een nieuwe afspraak gemaakt voor een huisbezoek op 7 juli 2021. Dat is niet doorgegaan omdat [appellant] geen brief had ontvangen.
3.7
Op 8 juli 2021 heeft [naam 6] opnieuw een bezoek gebracht aan de woning. De moeder en [appellant] waren daarbij aanwezig. [naam 6] heeft [appellant] toen opdracht gegeven binnen één jaar uit de woning te vertrekken.
3.8
Op 11 december 2021 is de moeder opgenomen in het ziekenhuis. Zij is op 20 december 2021 overleden.
3.9
[appellant] heeft bij brief van 11 maart 2022 aan Lieven de Key verzocht haar als medehuurder aan te merken en de huurovereenkomst te mogen voortzetten.
3.1
Bij brief van 28 maart 2022 heeft Lieven de Key aangegeven niet met het verzoek van [appellant] in te kunnen stemmen.

4.Eerste aanleg

4.1
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd dat de kantonrechter bepaalt dat [appellant] de huurovereenkomst tussen haar overleden moeder en Lieven de Key zal voortzetten, met veroordeling van Lieven de Key in de kosten van het geding. Lieven de Key heeft in reconventie gevorderd, kort gezegd, dat de kantonrechter [appellant] veroordeelt de woning te ontruimen en tot betaling van een gebruikersvergoeding van € 736,66 per maand tot en met de maand van ontruiming.
4.2
De kantonrechter heeft in haar tussenvonnis van 19 januari 2023 geoordeeld dat de, voor het voortzetten van de huurovereenkomst op grond van artikel 7:268 lid 2 BW vereiste duurzaamheid voldoende vaststaat, omdat [appellant] in ieder geval sinds 12 mei 2014 met haar kinderen haar hoofdverblijf bij haar moeder heeft gehad. [appellant] heeft met haar stellingen zoals weergegeven onder 3 en 4 van het tussenvonnis voldaan aan haar verzwaarde stelplicht ten aanzien van de aanwezigheid van een gemeenschappelijke huishouding, en de daarvoor vereiste financiële verwevenheid. Omdat Lieven de Key die stellingen gemotiveerd heeft weersproken, heeft de kantonrechter [appellant] toegelaten deze te bewijzen.
4.3
[appellant] heeft naar aanleiding van bovenstaand tussenvonnis een akte bewijsvoering genomen, met producties, waarop Lieven de Key heeft gereageerd. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis overwogen dat [appellant] haar bewijslevering uitsluitend heeft gericht op de financiële verwevenheid en reeds daarom niet in het leveren van het verlangde bewijs is geslaagd. De kantonrechter heeft daarom de vordering van [appellant] afgewezen. De kantonrechter heeft de vordering van Lieven de Key tot ontruiming toegewezen, maar deze veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard, gelet op het slot van artikel 7:268 lid 2 BW. De kantonrechter heeft [appellant] tevens veroordeeld tot betaling van een gebruikersvergoeding gelijk aan de huur, tot en met de maand van ontruiming.

5.Beoordeling

5.1.1 [appellant] voert bij haar enige inhoudelijke grief I aan dat zij wel bewijs heeft geleverd van de gemeenschappelijke huishouding met haar moeder. Zij wijst daarbij op het reeds in eerste aanleg overgelegde bericht van haar huisarts, op een reeds in eerste aanleg overgelegde schriftelijke verklaring van haar buurvrouw, en op drie door haar in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaringen. Kennelijk bedoelt [appellant] met haar grief dat zij naast de bewijsmiddelen voor de financiële verwevenheid ook voldoende bewijsmiddelen voor haar andere stellingen heeft bijgebracht.
5.1.2 Lieven de Key bestrijdt dat [appellant] met de door haar overgelegde schriftelijke verklaringen bewijs heeft geleverd van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding. Lieven de Key gaat in haar memorie van antwoord bovendien uitgebreid in op de door [appellant] in eerste aanleg ingenomen stellingen over financiële verwevenheid en de door haar ter ondersteuning van die stellingen overgelegde bankafschriften. Lieven de Key concludeert dat financiële verwevenheid ontbreekt.
5.1.3 Het hof komt op grond van de stellingen over en weer tot het oordeel dat niet is vast komen te staan dat [appellant] met haar moeder een gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd. Daartoe overweegt het hof het volgende.
Financiële verwevenheid
5.2.1 [appellant] heeft in haar akte bewijsvoering in eerste aanleg ten aanzien van de door haar gestelde financiële verwevenheid met haar moeder het volgende aangevoerd. Zij betaalde in het jaar 2020 en in de periode januari tot en met november 2021, kennelijk als bijdrage aan de vaste lasten, een bedrag van gemiddeld € 289,58, respectievelijk € 249,78 per maand aan haar moeder ter zake van de kosten van de huishouding. Daarnaast betaalde zij de kosten van Waternet, soms betaalde zij medicatie voor haar moeder en zij betaalde boodschappen. Uit de door haar overgelegde bankafschriften over de maanden januari, maart, mei, juli en augustus 2021 blijkt dat zij in die maanden aldus gemiddeld een bedrag van € 458,96 per maand aan (overige) kosten van de huishouding voldeed. Bij haar inleidende dagvaarding had [appellant] nog gesteld dat zij ook de kosten voor het internet betaalde. Haar moeder betaalde in dezelfde maanden voornamelijk de huur, energiekosten en soms boodschappen, zo blijkt uit bankafschriften van de rekening van haar moeder over 2021, aldus nog steeds [appellant] .
5.2.2 Lieven de Key wijst onder meer op het volgende. [appellant] ontving in 2020 aan huurtoeslag maandelijks een bedrag van € 350 en in 2021 maandelijks een bedrag van € 372. Met de maandelijkse betaling van € 300 aan haar moeder en de betalingen aan Waternet van, in januari 2020, een bedrag van € 49, en in mei en juli 2021 bedragen van € 51 en € 71,31, droeg [appellant] per saldo dus niets bij aan de kosten van het huishouden.
Daarnaast ontving [appellant] , gelet op het door haar geinde totaalbedrag, de zorgtoeslag voor haar moeder, terwijl haar moeder zelf haar zorgpremie betaalde. Voor zover [appellant] medicatie voor haar moeder betaalde, heeft zij de door haar voor haar moeder ontvangen zorgtoeslag aangewend voor zorgkosten van haar moeder.
Wat betreft de kosten voor het internet wijst Lieven de Key erop dat [appellant] en haar puberzoons waarschijnlijk de grootste gebruikers van het internet waren en dat zij ook een bedrag van € 200 aan bijstand ontving voor de internetkosten.
Met betrekking tot de boodschappen voert Lieven de Key aan dat de door [appellant] bestede bedragen te laag zijn om ook haar moeder van te voeden, dat moeder zelf regelmatig boodschappen betaalde en dat [appellant] in de periode van 1 tot en met 18 januari 2021, als haar moeder in [bedrijf] verblijft, niet minder maar juist meer aan boodschappen uitgaf dan in januari 2020.
Lieven de Key voert bovendien aan dat de bedragen die [appellant] in de horeca uitgeeft niet erop wijzen dat zij samen met moeder op pad gaat. De bedragen zijn daarvoor te laag, of van heel laat in de avond in gelegenheden die niet voor de hand liggen voor een bezoekje met moeder.
5.2.3 [appellant] heeft een en ander niet althans onvoldoende bestreden. Het komt erop neer dat [appellant] bedragen aan huurtoeslag en zorgtoeslag ontving die feitelijk voor moeder waren bestemd en die zij vervolgens doorbetaalde aan moeder dan wel aan rekeningen van Waternet en medicatie voor moeder besteedde. Dat de kosten die [appellant] voor het internet maakte de vergoeding van de bijstand die zij daarvoor kreeg overtrof is niet gebleken. |Uit het voorgaande is af te leiden dat [appellant] per saldo niet bijdroeg aan de gemeenschappelijke kosten van de huishouding. Daarnaast is niet gebleken dat kosten voor gezamenlijke boodschappen door [appellant] en haar moeder gezamenlijk werden gedragen. Zowel [appellant] als haar moeder betaalden telkens afzonderlijk kleine bedragen aan boodschappen. Dat wijst er eerder op dat ieder voor zichzelf boodschappen betaalde. Het draagt in ieder geval niet bij aan een beeld van financiële verwevenheid. [appellant] heeft bovendien niet uitgelegd waarom zij in een periode waarin haar moeder aanwijsbaar niet thuis was, meer aan boodschappen betaalde dan anders. Ook heeft [appellant] niet uitgelegd hoe het zit met de kosten van de horecabezoeken.
5.2.4 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat tussen [appellant] en haar moeder een voldoende relevante financiële verwevenheid heeft bestaan.
Overige omstandigheden
5.3.1 [appellant] heeft over de gemeenschappelijke huishouding ook nog het volgende gesteld. Nadat zij bij haar moeder was gaan wonen, deed haar moeder de boodschappen, het koken en de afwas. Zij, [appellant] , deed overige zaken zoals de administratie, schoonmaken, bedden opmaken en de was. [appellant] en haar moeder aten alle maaltijden samen en soms gingen zij buiten de deur samen wat drinken. Ook ontvingen zij vrienden en familie samen. In de loop van de jaren werd, gegeven haar gezondheid, het aandeel van moeder in het huishouden minder en moest [appellant] meer voor haar moeder zorgen. Zij werd mantelzorger voor haar moeder en moest haar helpen met aankleden, douchen, medicijngebruik en bezoeken aan artsen en verzorgenden.
5.3.2 [appellant] heeft een vijftal schriftelijke verklaringen overgelegd. Het gaat ten eerste om een bericht van haar huisarts die, op 6 april 2021, schrijft dat [appellant] mantelzorger is voor haar moeder. Ten tweede heeft zij een verklaring overgelegd van haar buurvrouw [naam 2] van 15 november 2022 die schrijft dat zij sinds 2010 naast [appellant] , haar kinderen en haar moeder woont en dat zij sinds ongeveer twee haar geleden [appellant] regelmatig met haar moeder in een rolstoel zag lopen. In hoger beroep heeft zij nog overgelegd een verklaring van [naam 3] , een buurtgenoot, die bevestigt dat zij [appellant] en haar moeder regelmatig op het schoolplein en in de supermarkt tegenkwam en dat [appellant] tot op het laatste moment voor haar moeder heeft gezorgd. Ook bevestigt zij dat zij drie of vier keer bij [appellant] thuis is uitgenodigd voor een feestje of etentje en dat zij dan steeds de moeder van [appellant] ontmoette. [naam 4] , vriendin van [appellant] , verklaart dat zij [appellant] al zeven jaar kent, bij haar op bezoek komt en dat [appellant] al jaren op hetzelfde adres woont. [naam 4] zou, aldus de memorie van grieven, er niet aan twijfelen dat [appellant] en haar moeder samen een huishouden voerden. [appellant] , de jongere zus van [appellant] , verklaart ten slotte dat [appellant] en haar moeder al langere tijd bij elkaar wonen. Zij schrijft verder dat [appellant] en haar moeder allerlei activiteiten samen ondernamen en samen boodschappen deden en kookten. Zij bevestigt daarnaast dat [appellant] voor haar moeder zorgde toen deze ziek werd.
5.3.3 Het hof is van oordeel dat bovengenoemde verklaringen onvoldoende betekenis hebben of onvoldoende concreet zijn en daarom, mede in het licht van het voorgaande, onvoldoende bijdragen aan het bewijs van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding. Dat [appellant] en haar moeder samen de woning bewoonden is bekend. Het ligt dan ook voor de hand dat bezoekers die [appellant] thuis bezochten ook de moeder van [appellant] tegenkwamen. Dat de moeder bij feestjes of etentjes met bezoek aanwezig was, is dan ook niet van voldoende betekenis Het is eveneens van onvoldoende betekenis dat [appellant] en haar moeder regelmatig samen op het schoolplein of in de supermarkt waren. De verklaring van de zuster van [appellant] dat [appellant] en haar moeder samen activiteiten ondernamen, boodschappen deden en kookten, is daarnaast niet voldoende concreet om tot bewijs bij te dragen. Een en ander past bovendien niet bij het beeld dat hiervoor is beschreven over de kosten van boodschappen en uitgaven in de horeca. Bij gebrek aan een nadere toelichting wordt daaraan dan ook voorbij gegaan.
5.3.4 Voor zover uit de verklaringen valt af te leiden dat [appellant] haar moeder verzorgde, ontbreekt het element van wederkerigheid. Daarom kan dit niet bijdragen aan het bewijs van een gemeenschappelijke huishouding.
Verblijf moeder bij zus
5.4.1 Lieven de Key voert ook nog aan dat, voor zover een duurzame gemeenschappelijke huishouding zou hebben bestaan, deze al geruime tijd voor het overlijden van de moeder van [appellant] was geëindigd. De moeder is immers na de opname in ziekenhuis en revalidatiecentrum bij de zuster van [appellant] , [naam 5] , gaan wonen. Het hof volgt Lieven de Key daarin op grond van het volgende.
5.4.2 Lieven de Key heeft reeds in eerste aanleg aangevoerd dat [appellant] bij de twee huisbezoeken in 2021 heeft gezegd dat haar moeder bij haar zus is gaan wonen. [appellant] heeft niet uitdrukkelijk betwist dat zij dat heeft gezegd. Ook heeft de advocaat van [appellant] bij brief van 11 maart 2022 aan Lieven de Key bericht dat [appellant] en haar zus, na de amputatie van haar onderbeen, hadden besloten dat het beter was dat hun moeder na de revalidatie bij de zus zou aansterken. [appellant] heeft nu wel aangevoerd dat haar moeder slechts enkele dagen per maand bij haar, [appellant] ’s, zus zou verblijven maar dat is in het licht van die eerdere mededelingen niet geloofwaardig.
5.4.3 [appellant] heeft in dit verband ook aangevoerd dat haar moeder op 4 maart 2020 (kennelijk bedoelt zij: 4 maart 2021) na revalidatie terugkeerde naar de woning, maar toen een slechte gezondheid had en depressief was geraakt. Het was toen zeer druk in huis omdat haar twee kinderen inmiddels puber waren geworden, erg druk waren en veel ruzie maakten. Toen is het besluit gevallen om moeder bij de zus te laten aansterken. Kennelijk is er van beide zijden reden geweest om de samenwoning en daarmee, voor zover aanwezig, het gemeenschappelijke huishouden te verbreken. De zus van [appellant] heeft nog (schriftelijk) verklaard dat het verblijf van moeder bij haar tijdelijk was totdat zij een prothese zou krijgen. Dat spoort echter niet met de aanleiding de samenwoning te verbreken zoals door [appellant] toegelicht zodat daaraan voorbij wordt gegaan.
Afsluiting
5.5.1 De conclusie van het voorgaande is dat niet is vast komen te staan dat [appellant] en haar moeder een duurzame gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Er is geen grond voor toewijzing van de vordering van [appellant] en daarmee wel voor toewijzing van de vordering van Lieven de Key. Grief I faalt.
5.5.2 De grieven II en III borduren voort op grief I en falen dan ook eveneens.
5.5.3 [appellant] biedt nog aan haar stellingen te bewijzen door het doen horen van voornoemde [naam 3] , [naam 4] , [appellant] en [naam 5] . Zij zouden gehoord kunnen worden, aldus [appellant] in haar bewijsaanbod, over de gemeenschappelijke huishouding van [appellant] en haar moeder. [appellant] heeft daarmee echter geen voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden zodat aan haar bewijsaanbod voorbij wordt gegaan. Bij dit oordeel is van belang dat [appellant] reeds in eerste aanleg in de gelegenheid is gesteld bewijs te leveren van de door haar gestelde gemeenschappelijke huishouding, dat zij reeds schriftelijke verklaringen heeft overgelegd van genoemde getuigen en dat [appellant] niet concreet heeft aangevoerd dat en hoe deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan in die schriftelijke verklaringen reeds is verwoord.
5.5.4 De grieven treffen geen doel. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] is in dit hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten van dit hoger beroep. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- griffierecht € 783
- salaris advocaat € 2428 (tarief II, 2 punten)
Totaal € 3211

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep met dien verstande dat, anders dan in het vonnis beslist, de datum van ontruiming wordt bepaald op twee maanden na betekening van dit arrest;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Lieven de Key vastgesteld op € 3211 en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, L.A.J. Dun en M. Wallart en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.