Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant 1] ,
[appellant 2],
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
Grief 1richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellanten] met de exploitatie van de kapsalon in strijd handelen met hun verplichtingen uit de huurovereenkomst en dat zij die exploitatie daarom moeten staken.
uitsluitendbestemd om te mogen worden gebruikt als woonruimte.
social deal’, zoals zij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard. [appellant 1] heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep nog verklaard dat zij nooit meer dan twee of drie klanten per dag knipt en bovendien niet meer kán werken vanwege haar gezondheid, en dat zij uitsluitend reclame heeft gemaakt om haar klantenbestand op peil te houden en niet om haar klantenbestand te laten groeien. Zij heeft dit een en ander echter niet onderbouwd (bijvoorbeeld door overlegging van omzetgegevens en/of een medische verklaring). Verstrekking van dergelijke gegevens ligt in de sfeer van [appellanten] en had, gelet op de gemotiveerde betwisting door Woonwaard, ook van hen mogen worden verwacht. Overigens is ook het behandelen van twee tot drie klanten per dag in de context waarin [appellant 1] blijkens haar website werkt (namelijk die van een professionele kapsalon inclusief verkoop van (haar)producten) aan te merken als de exploitatie van een volwaardige, commerciële kapsalon. Het hof is aldus van oordeel dat [appellanten] de kapsalon commercieel – en dus bedrijfsmatig – exploiteren, welke exploitatie in strijd is met de overeengekomen woonbestemming. Het argument van [appellanten] dat de klanten niet zorgden voor (parkeer)overlast legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Woonwaard heeft hiertegen ingebracht dat de omstandigheid dat er bij haar geen overlast is gemeld niet betekent dat er geen overlast is geweest in de buurt en dat in ieder geval de kans op overlast aanwezig is. Dit laatste is onvoldoende weersproken.
grief 2voeren [appellanten] aan dat de kantonrechter ten onrechte hun verweren dat Woonwaard (i) geen belang heeft bij haar vordering, (ii) haar rechten heeft verwerkt en (iii) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak meer kan maken op staking van de exploitatie van de kapsalon, heeft verworpen. Deze grief faalt, omdat het oordeel van de kantonrechter (in rechtsoverweging 5.10 en 5.11) juist is. Samengevat heeft de kantonrechter de leefbaarheid in de omgeving waarin Woonwaard meerdere woningen verhuurt, als voldoende belang aangeduid op grond waarvan Woonwaard het beleid mag handhaven bedrijfsmatig gebruik, zoals in deze zaak aan de orde is, te weigeren. Bijzondere omstandigheden die maken dat Woonwaard het recht op nakoming niet meer geldend mocht maken omdat dat recht is verwerkt, zoals bedoeld in de heersende jurisprudentie, hebben [appellanten] niet gesteld. De overeengekomen (uitgebleven) periodieke huisbezoeken door Woonwaard dienden een ander doel. Het hof onderschrijft dit oordeel van de kantonrechter en verwijst daarnaar. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe. De betwisting door [appellanten] van de aanname dat het beleid van volkshuisvester Woonwaard, een toegelaten instelling in de zin van de Woningwet, (mede) gericht is op leefbaarheid van de omgeving waarin de door Woonwaard verhuurde woningen zich bevinden, behoeft nadere uitleg. Deze is door [appellanten] niet gegeven. In het recht van Woonwaard om het gehuurde op gebreken te controleren (artikel 8 huurreglement) leest het hof geen verplichting van Woonwaard om dat te doen. Van ‘contractuele laksheid’ met rechtsverwerking tot gevolg is dan ook niet gebleken. De door Woonwaard betwiste stelling van [appellanten] dat Woonwaard wetenschap zou hebben van andere bedrijfsmatige activiteiten in de omgeving waartegen zij niet is opgetreden is onvoldoende concreet onderbouwd of toegelicht. Deze stelling is daarmee te veel in het vage gebleven, zodat daaraan geen gevolgen kunnen worden verbonden. De stellingen van [appellanten] (waaronder ook hun beroep op de beperkte omvang van de bedrijfsactiviteit, hun goede trouw, de al bijna tien jaar durende exploitatie, de afwezigheid van klachten en op de nog maximale voortzetting van tien jaar) kunnen niet leiden tot de vaststelling van rechtsverwerking of handelen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Grief 4, die ziet op de proceskostenveroordeling van [appellanten] in eerste aanleg, faalt eveneens. Gelet op de uitkomst van de procedure in eerste aanleg en ook in hoger beroep, heeft de kantonrechter [appellanten] terecht in de proceskosten veroordeeld. Het hof volgt [appellanten] evenmin in hun (subsidiaire) betoog dat de kantonrechter de proceskosten in eerste aanleg had moeten compenseren, omdat de kantonrechter de vordering van Woonwaard tot voorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde heeft afgewezen. De meest verstrekkende vordering van Woonwaard betrof immers de vordering tot staking van de exploitatie van de kapsalon. Hier is in eerste aanleg het partijdebat over gevoerd. Deze vordering heeft de kantonrechter toegewezen. Dit rechtvaardigt de door de kantonrechter uitgesproken proceskostenveroordeling.