ECLI:NL:GHAMS:2025:1774
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Incident tot schorsing ex artikel 351 Rv; betaling geldsom; belangenafweging; afwijzing
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam. De vrouw, appellante in de hoofdzaak en eiseres in het incident, was veroordeeld om aan de man, geïntimeerde in de hoofdzaak en verweerder in het incident, een bedrag van € 12.710,62 te betalen, inclusief rente. De vrouw had een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dit vonnis, omdat zij stelde niet over de financiële middelen te beschikken om aan de veroordeling te voldoen. De man weigerde een betalingsregeling te treffen, ondanks dat de vrouw nog een vordering van € 27.531,89 op hem had op basis van een eerdere vaststellingsovereenkomst. Het hof overwoog dat de vrouw onvoldoende had onderbouwd dat haar belangen bij schorsing van de tenuitvoerlegging zwaarder wogen dan het belang van de man bij directe tenuitvoerlegging. Het hof wees de incidentele vordering van de vrouw af en verwees de hoofdzaak naar de rol voor het nemen van een memorie van grieven. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters in het openbaar.