ECLI:NL:GHAMS:2025:1786

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2025
Publicatiedatum
9 juli 2025
Zaaknummer
24/3407
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde woning en procesorde

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, die het niet eens was met de vastgestelde WOZ-waarde van zijn woning in [Z]. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 389.000 voor het jaar 2023, wat door belanghebbende als te hoog werd ervaren. Na een ongegrond verklaard bezwaar bij de rechtbank, heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 4 juni 2025 zijn verschillende procespunten aan de orde gekomen, waaronder de tijdigheid van het ingediende verweerschrift door de heffingsambtenaar en de vraag of de heffingsambtenaar in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft verstrekt en dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd met de goede procesorde heeft gehandeld, en het Hof heeft deze uitspraak bevestigd. Belanghebbende heeft geen gelijk gekregen en de kosten van de procedure zijn niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/3407
19 juni 2025
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 10 juni 2024 in de zaak met kenmerk AMS 24/182 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde van de woning [straat] in [Z] voor het jaar 2023 vastgesteld op € 389.000.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Op 28 mei 2025 heeft het Hof een nader stuk van de heffingsambtenaar ontvangen. Bij schrijven van 3 juni 2025 heeft belanghebbende het Hof verzocht dit nader stuk tardief te verklaren.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiser’):
“Eiser is eigenaar van de woning. Het gaat om een benedenwoning. De woning heeft een gebruikersoppervlakte van 46 m² en een tuin van 25 m². Eiser vindt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van zijn woning te hoog heeft vastgesteld.”
2.2.
Het Hof gaat uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is nog in geschil (1) of de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft gehandeld en (2) of het tijdstip van indiening van het verweerschrift in eerste aanleg in strijd is met een goede procesorde. De WOZ-waarde van de woning is niet meer in geschil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil, voor zover in hoger beroep nog van belang, het volgende overwogen:

Is sprake van strijd met de goede procesorde?
3.1.
Op de zitting heeft eiser allereerst aangevoerd dat hij in zijn procespositie is geschaad, omdat de heffingsambtenaar het verweerschrift na de aankondiging van de zitting heeft ingediend. Eiser stelt dat hij hierdoor geen adequate reactie meer kon geven. Eiser verzoekt de rechtbank om het beroep aan te houden zodat eiser de gelegenheid krijgt om adequaat te reageren en zich voor te bereiden op een nader te bepalen zitting, dan wel het verweerschrift en de bijbehorende producties niet toelaatbaar te achten. Volgens eiser moet de heffingsambtenaar door de te late indiening van het verweerschrift in ieder geval worden veroordeeld in de proceskosten van eiser en tot vergoeding van het griffierecht.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat het verweerschrift in deze zaak is ingediend op 22 april 2024. Dat is één week en twee dagen voor de zitting. De zaak is op een zitting behandeld tegelijk met 11 andere zaken van het kantoor van de gemachtigde van eiser. De gemachtigde van eiser heeft in al deze zaken gesteld dat het verweerschrift te laat is ingediend en dat dit moet leiden tot een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht. In deze zaak specifiek heeft hij verzocht om aanhouding van de zaak, dan wel om het verweerschrift en de producties niet toelaatbaar te achten. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het betreft in de 12 zaken die behandeld zijn vaak een herhaling van standpunten, zowel in het beroepschrift als in het verweerschrift. Ook had het merendeel van de gronden al los van het verweerschrift naar voren kunnen worden gebracht. De rechtbank vindt dat van een professionele gemachtigde verwacht mag worden dat hij in staat is om op deze termijn adequaat te kunnen reageren op een verweerschrift. Dat de termijn in deze zaak korter is dan in andere zaken, maakt dit niet anders, gelet op het feit dat het vaak gaat om een herhaling van standpunten. Gebleken is bovendien dat de gemachtigde van eiser ook in staat was om adequaat te reageren, omdat hij op de zitting door middel van een pleitnota in alle 12 zaken inhoudelijk op de verweerschriften heeft gereageerd. Op de zitting is ook niet van een inhoudelijke belemmering voor de gemachtigde op een concreet punt gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van schending van de goede procesorde. De rechtbank ziet hierin geen aanleiding om de zaak aan te houden, het verweerschrift en de producties niet toelaatbaar te achten of de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten of in het griffierecht.
(…)
Waardering grond niet inzichtelijk
6.1.
Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar in het verweerschrift heeft verwezen naar een waarderingsmodel, volgens welke voor de grond een vaste prijs per buurt wordt gehanteerd. Volgens eiser is echter niet inzichtelijk waar de heffingsambtenaar zich op heeft gebaseerd, waardoor de heffingsambtenaar de waarde niet inzichtelijk heeft gemaakt.
6.2.
De rechtbank overweegt dat eiser pas op de zitting met deze beroepsgrond is gekomen. De datum van indiening van het verweerschrift was geen belemmering voor eiser om deze grond al eerder aan te voeren. De rechtbank overweegt verder dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor. Voor zover eiser de afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw wel heeft willen controleren, staat het waarderingsmodel waar de heffingsambtenaar zich op heeft gebaseerd in het Verantwoordingsdocument, dat te raadplegen is op de website van de gemeente [Z] . De uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 februari 2023 waar eiser ter onderbouwing van deze beroepsgrond naar heeft verwezen, gaat over een andere situatie dan deze zaak. De beroepsgrond slaagt niet.
Correctie met de VvE-reserve
7.1.
De heffingsambtenaar heeft rekening gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten door de koopsommen van de vergelijkingsobjecten te corrigeren met de VvE-reserve. Volgens eiser is echter onduidelijk of de heffingsambtenaar deze correctie juist heeft toegepast. De heffingsambtenaar corrigeert de VvE-reserve namelijk standaard met een percentage van 2%. Eiser vindt dat niet kan worden uitgesloten dat de VvE-correctie op een hoger bedrag dient te worden vastgesteld. De juiste omvang van de VvE-reserve volgt uit de koopovereenkomst of de transportakte. Eiser voert aan dat dit op de zaak betrekking hebbende stukken zijn en dat de heffingsambtenaar deze ten onrechte niet heeft overgelegd. Daardoor heeft de heffingsambtenaar volgens eiser de waarde van de woning niet aannemelijk gemaakt.
7.2.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals de heffingsambtenaar op de zitting ook heeft toegelicht, is het een vaste werkwijze van de heffingsambtenaar om de VvE-reserve in mindering te brengen door het transactiecijfer standaard met 2% te corrigeren. Aan deze vaste werkwijze ligt een onderzoek ten grondslag, waarbij de heffingsambtenaar verkoopaktes en verkoopinlichtingenformulieren heeft geanalyseerd. Uit de analyse is gebleken dat de gemiddelde VvE-reserve 1,5% van het transactiecijfer bedraagt. Uitzonderingen daarop zijn woningen met een bovenmatige VvE-reserve. Bij de transacties van deze woningen corrigeert de heffingsambtenaar voor deze boven matigheid. Uit deze werkwijze volgt dus dat de heffingsambtenaar in de meeste gevallen een te hoge correctie voor de VvE-reserve toepast. En dat de heffingsambtenaar, als sprake is van een bovenmatige VvE-reserve, een bovenmatige correctie maakt. De rechtbank acht deze werkwijze van de heffingsambtenaar inzichtelijk en niet onrechtmatig. De rechtbank is van oordeel dat, omdat de heffingsambtenaar de correctie van de VvE-reserve niet berekent aan de hand van de koopovereenkomst of de transportakte, deze stukken ook niet onder de op de zaak betrekking hebbende stukken vallen, in tegenstelling tot wat eiser stelt. De beroepsgrond slaagt niet.
(…)
Geen inzicht in waardering objectonderdelen woning en vergelijkingsobjecten
10.1.
Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar niet inzichtelijk heeft gemaakt waarop de waarde van de bijgebouwen van de woning en van de vergelijkingsobjecten is gebaseerd, waardoor de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gehanteerde waarde van de bijgebouwen niet te hoog is. Omdat de heffingsambtenaar geen bijgebouwenmodel of daaraan ten grondslag liggende verkopen heeft overgelegd, heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde volgens eiser niet aannemelijk gemaakt. Volgens eiser zijn dit bovendien op de zaak betrekking hebbende stukken en had de heffingsambtenaar deze moeten overleggen.
10.2.
Op de zitting heeft de heffingsambtenaar toegelicht dat de waarden van de bijgebouwen is gebaseerd op tabellen die jaarlijks worden uitgewisseld met het kantoor van de gemachtigde van eiser. De tabellen staan ook weergegeven in het Verantwoordingsdocument WOZ, dat te raadplegen is op de website van de gemeente [Z] . Eiser heeft niet betwist dat deze tabellen jaarlijks worden gedeeld met het kantoor van zijn gemachtigde. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat voor eiser inzichtelijk had kunnen zijn waarop de heffingsambtenaar de waarde van de bijgebouwen heeft gebaseerd. De rechtbank overweegt verder dat een taxatieopbouw bovendien een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor. De beroepsgrond slaagt niet.
Indexeringspercentages
11.1.
Eiser voert aan dat de heffingsambtenaar de indexering van de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk heeft gemaakt, waardoor de heffingsambtenaar ook de waarde van de woning niet inzichtelijk heeft gemaakt.
11.2.
De rechtbank volgt eiser hierin niet. De heffingsambtenaar heeft een taxatieverslag overgelegd waarin voor de vergelijkingsobjecten zowel het verkoopcijfer als de WOZ-waarde is vermeld. In dit verslag zijn de verkoopcijfers en WOZ-waarden niet gelijk aan elkaar. Uit dit verslag blijkt dat indexering heeft plaatsgevonden en uit dit verslag valt tevens te herleiden met welk percentage de WOZ-waarde verschilt van het verkoopcijfer. Hiermee zijn de indexeringspercentages inzichtelijk. Eiser heeft tegenover de wijze van indexeren door de heffingsambtenaar geen andere gegevens of indexeringscijfers gesteld waaruit zou kunnen volgen dat de heffingsambtenaar van een onjuiste indexering van de verkoopprijzen is uitgegaan. De rechtbank ziet geen bijzonderheden in de door de heffingsambtenaar gehanteerde indexeringspercentages die nopen tot een andere waardering. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in hoe de indexering van de verkoopprijs van de vergelijkingsobjecten naar de waardepeildatum heeft plaatsgevonden. De percentages berusten verder op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
12.1.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat de door de heffingsambtenaar geselecteerde vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning en dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de vergelijkingsobjecten en de woning.
12.2.
Voorgaande betekent dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank komt daarom niet toe aan de vraag of eiser de door hem voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt.
12.3.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
De heffingsambtenaar heeft een week voor de zitting, op 28 mei 2025, een nader stuk ingediend. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het stuk tardief is en dat het daarom buiten beschouwing moet worden gelaten. Het Hof ziet hiertoe geen aanleiding: het betreft een stuk van beperkte omvang (tweeëneenhalve pagina), dat geen nieuwe standpunten of stellingen bevat die dwingen tot een nader onderzoek van feitelijke aard. Ook anderszins ziet het Hof geen aanleiding om het stuk als tardief aan te merken.
Informatieverstrekking – artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ
5.2.
Belanghebbende betoogt ook in hoger beroep dat de heffingsambtenaar haar in de bezwaarfase niet alle gevraagde stukken heeft doen toekomen, onder meer betreffende de wijze waarop de indexatie van de gebruikte transactiewaarden heeft plaatsgevonden en de VVE-correctie. Het Hof overweegt ter zake als volgt.
5.3.
In de uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar uitvoerig beschreven hoe de communicatie met de gemachtigde van belanghebbende over de informatieverstrekking heeft plaatsgevonden. De uitspraak op bezwaar vermeldt ter zake:
“● Tijdens de behandeling van het bezwaar bent u door de heer [naam 1] per mail op 8-6-2023 gewezen op het verantwoordingsdocument met daarin de gehanteerde grondstaffels, bijgebouwenmodel, correctiepercentages van de secundaire objectkenmerken en indexeringscijfers. Tevens is er inzage gegeven in de secundaire kenmerken van de objecten onder bezwaar en de gehanteerde referentieobjecten. Hier is geen reactie vanuit u op gegeven.
● Op 9-8-2023 bent u door de heer [naam 1] per mail herinnerd aan de inzagestukken die wij hebben verstrekt en geeft aan dat hij geen reactie meer heeft vernomen. De heer [naam 1] stelt daarom de vraag of er terecht mag worden aangenomen dat aan alle verzoeken om inzage is voldaan en wij dit onderwerp, zoals ook besproken tijdens het maken van de werkafspraken in het eerste kwartaal, geen onderdeel van de vervolgprocedures vormen.
Hier is geen reactie vanuit u op gegeven.
● Op 22-8-2023 heeft de heer [naam 2] per mail nogmaals het verzoek gedaan om te reageren op de inzagestukken die wij hebben gegeven. Hier is geen reactie vanuit u op gegeven.
● Op 11-9-2023 wordt door de heer [naam 2] antwoord gegeven op de vraag vanuit u of wij nog in afwachting zijn van stukken dan wel reacties. Hierbij wordt door de heer [naam 2] nogmaals aangegeven dat [dat] wij graag een reactie willen op onze aangeleverde inzagestukken.
● Op 21-9-2023 reageert u op deze mail en geeft u het volgende aan: Deze vraag moet ik uitzetten bij mijn collega die ik helaas de hele week al misloop. Ik hoop morgen aan te kunnen geven of wij voldoende inzage in de artikel 40 stukken hebben ontvangen.
● Op 22-9-2023 geeft u per e-mail aan dat u nog de volgende inzagestukken mist: correctiepercentages KOUDV, Indexeringspercentages van de verkoopprijzen, Waarden bijgebouwen van de referenties, Grondstaffels, Vve-correcties.
● Op 22-9-2023 heeft de heer [naam 2] nogmaals gewezen op het verantwoordingsdocument waarin het gevraagde uit de mail van 22-9-2023 staat. Tevens heeft hij aangegeven dat wij voor de VVE-correctie tijdens de marktanalyse een correctiepercentage van 2% hanteren op het transactiecijfer bij stapelwoningen. Ook hierop hebben wij geen reactie meer mogen ontvangen.”
Hieruit blijkt dat de heffingsambtenaar uit en te na heeft gevraagd of was voldaan aan de informatiewensen van belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende heeft hier telkenmale niet op gereageerd en toen zij op 22 september 2023 wel een reactie stuurde, vroeg zij in algemene termen om informatie die grotendeels reeds is opgenomen in het “Verantwoordingsdocument-WOZ Herwaardering 2023 (waardepeildatum 1 januari 2022) Gemeente [Z] ”, waar de heffingsambtenaar blijkens voormelde citaten keer op keer naar heeft verwezen. Deze handelwijze van de gemachtigde van belanghebbende is naar ’s Hofs oordeel in strijd met een goede procesorde. Van de gemachtigde, als beroepsmatig optredende gemachtigde, mag worden verwacht dat zij reageert op vragen van het bestuursorgaan en dat zij desgevraagd concreet aangeeft welke informatie zij nog mist. Nu gemachtigde zulks heeft nagelaten is reeds om die reden geen sprake van een schending van het bepaalde in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ.
Laattijdige indiening verweerschrift eerste aanleg
5.4.
Ook in hoger beroep betoogt belanghebbende dat de rechtbank het verweerschrift van de heffingsambtenaar buiten beschouwing had moeten laten omdat het te laat is ingediend, hetgeen in strijd is met een goede procesorde. Het Hof volgt belanghebbende hierin niet. De enkele omstandigheid dat een verweerschrift pas twee weken voor de zitting is ingediend rechtvaardigt niet de conclusie dat sprake is van strijd met een goede procesorde. Het Hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank heeft overwogen en geoordeeld in de punten 3.1 en 3.2 van haar uitspraak. Hierbij is van belang dat in casu sprake is van een zeer eenvoudige zaak met hoofdzakelijk een aantal standaardgrieven en dat is gesteld noch gebleken dat het verweerschrift in eerste aanleg nieuwe standpunten bevat die dwingen tot een nader onderzoek van feitelijke aard. Voor toekenning van een proceskostenvergoeding voor de procedure in eerste aanleg ziet het Hof evenmin aanleiding.
Slotsom
5.5.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. B.A. van Brummelen, voorzitter, F.J.P.M. Haas en N. Djebali, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A.S. Roozeboom als griffier. De beslissing is op 19 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: