ECLI:NL:GHAMS:2025:1810

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
14 juli 2025
Zaaknummer
200.353.078/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige na echtscheiding met huiselijk geweld

In deze zaak gaat het om het gezag over de minderjarige [minderjarige] en de omgangsregeling tussen de man en de vrouw na hun echtscheiding. De rechtbank Amsterdam had eerder bepaald dat de vrouw alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast, en het verzoek van de man om een omgangsregeling werd afgewezen. De man ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Tijdens de procedure werd duidelijk dat de man en de vrouw een tumultueuze relatie hadden gekend, gekenmerkt door huiselijk geweld en bedreigingen. De vrouw heeft verklaard dat zij en de minderjarige op een geheim adres verblijven vanwege de dreiging van de man. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om de bestreden beschikking te bekrachtigen, gezien de risico's voor de veiligheid van de vrouw en de minderjarige. Het hof heeft de argumenten van de man, die stelde dat de rechtbank ten onrechte het gezamenlijk gezag had beëindigd, verworpen. Het hof oordeelde dat er voldoende aanwijzingen zijn van mishandeling en bedreiging door de man, waardoor het niet in het belang van de minderjarige zou zijn om het gezag gezamenlijk uit te oefenen. De verzoeken van de man tot omgang werden eveneens afgewezen, omdat er geen gedragsverandering bij de man was vastgesteld en de situatie onveilig bleef voor de vrouw en de minderjarige. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.353.078/01
zaaknummer rechtbank: C/13/743284 / FA RK 23/8147
beschikking van de meervoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak van
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. J.D. Bakker te Den Haag,
en
[de vrouw] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. F.L. Spoek te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (2 jaar) en de zorg-/omgangsregeling (hierna: omgangsregeling) tussen [minderjarige] en de man.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van 6 januari 2025 (hierna: de bestreden beschikking) op verzoek van de vrouw bepaald dat de vrouw voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] wordt belast en het zelfstandig verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling afgewezen.
De man is het daar niet mee eens en vindt dat de ouders gezamenlijk het gezag over [minderjarige] moeten behouden. Ook vindt de man dat zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling alsnog moet worden toegewezen. De vrouw is het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De man is op 3 april 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vrouw heeft op 12 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de vrouw van 28 mei 2025, met bijlagen;
- een bericht van de man van 2 juni 2025, met bijlagen;
- een bericht van de vrouw van 3 juni 2025, met bijlagen;
- een bericht van de man van 16 juni 2025, met bijlagen;
- een bericht van de vrouw van 18 juni 2025, met bijlagen;
- een bericht van de man van 18 juni 2025, met bijlage;
- een bericht van de van de vrouw van 19 juni 2025, met bijlagen.
2.4
De zitting heeft op 19 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door I.L.C. Stuifbergen.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2022.
De ouders zijn met elkaar getrouwd geweest. Het huwelijk is op 23 oktober 2024 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 10 juli 2024 in de registers van de burgerlijke stand. De ouders oefenden tot aan de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] wordt beëindigd en dat de vrouw voortaan alleen met het gezag over haar wordt belast. Verder heeft de rechtbank het inleidende zelfstandige verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling afgewezen.
4.2
De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidende verzoek van de vrouw tot beëindiging van het gezamenlijk gezag en het verzoek om haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten, alsnog af te wijzen. Verder verzoekt de man een zorgregeling vast te stellen welke inhoudt dat het contact tussen de man en [minderjarige] en het verblijf van [minderjarige] bij de man plaatsvindt op de navolgende dagen en uren:
- eens in de week facetimen op woensdag (iedere week) en ieder weekend (4x) op zaterdag een contactmoment van 10.00 tot 13.00 uur;
- daarna van 10.00 uur tot 14.00 uur (4x);
- daarna van 10.00 uur tot 15.00 uur (4x) et cetera tot aan 20.00 uur, waarna [minderjarige] de gehele zaterdag bij de man zal zijn van 10.00 uur tot zondagochtend 10.00 uur eens in de veertien dagen, toewerkend naar van zaterdag 10.00 uur tot en met zondag 19.00 uur;
en te bepalen dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
4.3
De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
Wettelijk kader
5.1
Uit artikel 1:251a, eerste en tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Uit artikel 827 lid 1 sub c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in samenhang met artikel 1:377a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW), volgt dat de rechter bij een echtscheidingsprocedure, of een procedure tot scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, als nevenvoorziening regelingen kan treffen met betrekking tot minderjarige kinderen, waaronder omgangsrecht. Dit omvat het vaststellen, wijzigen of ontzeggen van omgangsrecht, al dan niet voor bepaalde tijd.
De standpunten
5.3
De man stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat het gezamenlijk gezag van de ouders wordt beëindigd en de vrouw voortaan alleen wordt belast met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] . De man vindt dat een onjuist en onvolledig beeld is geschetst van zijn gedrag. De beslissing van de rechtbank is hoofdzakelijk terug te voeren op de aangifte van 11 oktober 2023. In die aangifte wordt weliswaar melding gemaakt van een aantal mishandelingen die in mei 2022 zouden hebben plaatsgevonden, maar van die vermeende mishandelingen is verder niets bekend en de man is daarvoor ook niet veroordeeld. Onder die omstandigheden acht de man de sancties die hem zijn opgelegd, te weten het beëindigen van zijn gezag en de afwijzing van zijn verzoek tot omgang en/of contact met zijn dochter, disproportioneel. Er kan ook niet voorbij gegaan worden aan het feit dat de vrouw al in oktober 2023 bij de man weg is gegaan en dat er sindsdien veel tijd is gepasseerd. De verhouding tussen de man en de vrouw was erg tumultueus en werd gekenmerkt door ruzies en scheldpartijen over en weer. Die situatie speelde echter anderhalf jaar geleden en veel van de spanningen zijn inmiddels weggeëbd. De vrouw hoeft zich geen zorgen te maken om fysiek geweld of bedreiging daarmee. De verhouding tussen de ouders zou aanmerkelijk kunnen verbeteren als de omgang en het contact tussen de man en de dochter wordt hersteld. De man is bereid om zich in te spannen voor een verbetering van de onderlinge verhoudingen, aldus de man.
5.4
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht het eenhoofdig gezag over [minderjarige] aan haar heeft toegekend. Al jarenlang is sprake van ernstig grensoverschrijdend gedrag - in de vorm van intieme terreur - van de man richting de vrouw. De vrouw heeft geen vertrouwen dat de man zijn gedrag zal gaan verbeteren. In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat het simpelweg niet mogelijk is om met de man op een gelijkwaardige manier invulling te geven aan het ouderschap. De man heeft bovendien steeds verklaard geen hulpverlening te accepteren en heeft op de zitting bij de rechtbank nog eens verklaard het onderling te willen oplossen. Toewijzing van het gezamenlijk gezag zou er enkel toe leiden dat de man weer controle heeft over de levens van de vrouw en zijn dochter en op die manier kan bepalen waar zij gaan en staan. De man heeft ter zitting van de rechtbank de in de aangifte bij de politie van 11 juli 2024 opgenomen bedreiging van de vrouw met de dood niet weersproken. De vrouw en [minderjarige] hebben als gevolg van de bedreigingen van de man het hele land door moeten verhuizen (ze zijn al drie maal overgeplaatst) en de vrouw stelt dat een zorgregeling waarbij partijen gelijkelijk de zorg voor [minderjarige] verdelen niet meer in haar belang is. Verder volgt uit artikel 31 van het Verdrag van [plaats] dat huiselijk geweld een rol moet spelen bij het nemen van beslissingen inzake gezag en omgang. Uit lid 2 van dat artikel volgt dat ook bij de uitvoering van gezag of een omgangsregeling niet alleen de rechten en veiligheid van het kind in het oog gehouden moeten worden, maar ook die van het volwassen slachtoffer.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. De raad is van mening dat de risico’s voor de veiligheid van de vrouw en [minderjarige] op dit moment te groot zijn om de ouders gezamenlijk het gezag uit te laten oefenen en een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de man vast te stellen. In onderhavige situatie hebben zich veel onveilige gebeurtenissen voltrokken. Deze zijn erg serieus genomen door de politie en alle betrokken hulpverleningsinstanties. De raad snapt dat de man zijn dochter wil zien en wil leren kennen, maar zolang de man niet wil meewerken aan de hulpverlening en slechts eigen voorwaarden wil stellen, is er geen omgang en contact mogelijk, aldus de raad.
De beoordeling
5.6
Het hof dient te beoordelen of het gezamenlijk gezag van de ouders moet worden beëindigd, zoals de rechtbank heeft gedaan. Ook dient het hof te beoordelen of de door de man verzochte omgangsregeling in het belang van [minderjarige] is.
Gezag
5.7
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof deugdelijk gemotiveerd waarom de rechtbank het gezamenlijk gezag over [minderjarige] heeft beëindigd en heeft bepaald dat het gezag voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.
5.8
De man is tot op heden volhardend in zijn betwisting dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan de door de vrouw gestelde mishandeling en bedreiging. Hij heeft weliswaar verklaard dat aan het einde van het huwelijk sprake was van een turbulente tijd met (heftige) ruzies, maar hij is van mening dat dit inherent is aan een echtscheiding. Het hof volgt de man niet in zijn betoog. Op basis van de stukken uit het dossier en hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn van door de man jegens de vrouw gepleegde mishandelingen en bedreigingen. Zo verblijft de vrouw met [minderjarige] sinds oktober 2023 in een opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld (bij de Blijf Groep), is er na de eerste aangifte uit 2023 (welke zaak is geseponeerd) op 11 juli 2024 een tweede aangifte gedaan door de vrouw vanwege bedreiging met de dood gepleegd op 3 juli 2024 en geldt er ter bescherming van de vrouw een contactverbod voor de man, dat laatstelijk door de officier van justitie is verlengd tot 11 augustus 2025. Het hof acht het aannemelijk dat het contactverbod nogmaals verlengd zal worden, nu de inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de man nog moet beginnen. Ook ter zitting van het hof heeft de man de in de aangifte van 11 juli 2024 opgenomen bedreiging van de vrouw met de dood niet inhoudelijk weersproken. De mededeling kort gezegd dat als er in het Turks gescholden wordt, het er hard aan toe gaat, volstaat daartoe niet. Hierom is het hof met de rechtbank van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn van door de man jegens de vrouw gepleegde mishandelingen en bedreigingen om daarvan in deze civiele procedure uit te gaan. De stelling van de man dat hij tot op heden niet door de strafrechter is veroordeeld voor de eerdergenoemde gebeurtenissen en hij ook geen strafblad heeft, maakt dit niet anders (zie HR 23 mei 2025, ECLI:NL:HR:2025:796, r.o. 3.3). Ook het contactverbod (waarvan aannemelijk is dat het wordt verlengd) staat aan het gezamenlijk uitoefenen van het gezag en de omgang met de minderjarige in de weg.
5.9
Het hof is verder gebleken dat voornoemde gebeurtenissen en de houding van de man bij de vrouw voor grote angst en wantrouwen hebben gezorgd, hetgeen ook op de zitting in hoger beroep merkbaar was. Voor de vrouw is het daardoor te spanningsvol om met de man te communiceren en om het gezag samen met hem uit te oefenen. Het hof is van oordeel dat van de vrouw onder deze omstandigheden niet langer kan worden verwacht het gezag gezamenlijk met de man uit te oefenen.
5.1
Verder is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat gezagsbeslissingen over haar voortvarend kunnen worden genomen, onder waarborging van de veiligheid van de vrouw en [minderjarige] . Gelet op het contactverbod en de omstandigheid dat de vrouw op een voor de man geheim adres moet verblijven, zal dit bij gezamenlijk gezag van de ouders onder druk komt te staan. Immers, communicatie tussen de ouders kan niet plaatshebben en de informatie over de inhoud van te nemen beslissingen zal tot onthulling van woonplaatsgegevens kunnen leiden, hetgeen het hof bij de huidige stand van zaken niet wenselijk voorkomt.
5.11
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de ouders - door de (ernst van de) gebeurtenissen, de houding van de man, en het ontbreken van een voor het uitoefenen van het gezamenlijk gezag noodzakelijke vertrouwensbasis bij de vrouw- niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening zonder dat [minderjarige] daarbij klem of verloren raakt. Het hof acht het onder de hiervoor weergegeven omstandigheden onwaarschijnlijk dat daarin binnen afzienbare tijd verandering komt. Verder is het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat de vrouw alleen met het gezag over haar wordt belast. Aan de gronden als bedoeld in artikel 1:251a BW is dan ook voldaan.
De grieven van de man tegen de gezagsbeslissing falen. Het hof zal het verzoek van de man afwijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Omgang
5.12
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met [minderjarige] dient te worden afgewezen. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze – na eigen afweging – tot de zijne. Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Aanvankelijk, toen zij net met de minderjarige op een geheime locatie was ondergebracht, stond de vrouw open voor contact tussen de man en [minderjarige] . Zo vond zij het belangrijk dat de man en [minderjarige] elkaar via videobellen konden zien en spreken en heeft zij zich ingespannen om een omgangsmoment tussen de man en [minderjarige] te organiseren [in] 2024, de verjaardag van [minderjarige] . Wel wilde zij, gezien de ernst van de situatie en in het belang van [minderjarige] , dat eventuele omgangsmomenten veilig zouden plaatshebben. Blijkens de rapportage van Veilig Thuis van 4 september 2024 is het niet gelukt om veiligheidsafspraken te maken met de man rondom de omgang en heeft hij tijdens het videobellen – in het bijzijn van [minderjarige] – forse bedreigingen geuit jegens de vrouw. De contactmomenten zijn daarom – op dringend advies van Veilig Thuis – stopgezet. Hoewel het hof begrijpt dat de man zijn dochter mist en een band met haar wil opbouwen, kan het hof niet voorbijgaan aan de omstandigheid dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de man de vrouw met de dood heeft bedreigd en [minderjarige] zo tot halfwees wilde maken. Daarbij valt niet te verwachten dat er binnen afzienbare tijd verbetering in de situatie zal komen. De man heeft blijkens de aangifte van 11 juli 2024 ook gezegd dat hij bereid is jaren te wachten om zijn bedreiging uit te voeren. De man toont verder weerstand tegen hulpverlening en heeft, terwijl hem bekend is dat en waarom de vrouw en [minderjarige] op een geheime locatie verblijven, in hoger beroep opnieuw om een onbegeleide omgangsregeling verzocht. Ondanks dat de man op de zitting in hoger beroep heeft verklaard zo nodig hulpverlening voor (agressie)problematiek aan te willen gaan, is nog geen passend en adequaat hulptraject gestart. Voor [minderjarige] betekent dit dat er sprake blijft van een onveilige situatie voor de vrouw, die haar primair verzorgt, en van aanhoudende onrust en spanningen en strijd tussen haar ouders. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . Zonder een gedragsverandering bij de man dan wel een werkelijk inzicht bij de man in zijn gedrag, zijn er geen mogelijkheden om een omgangsregeling vast te stellen, ook niet begeleid. Het hof heeft op basis van de stukken, de meest recente ontwikkelingen en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling bij het hof hierin geen verbetering bij de man kunnen constateren. Dit maakt dat het hof van oordeel is dat de man op dit moment kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang met [minderjarige] en dat de omgang tevens anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . Dat de man een nieuwe relatie zou hebben en zou samenwonen, dat hij werkzaam is als zzp-er en beroepshalve diverse certificaten heeft behaald, maakt al het voorgaande niet anders. Dit zegt immers niets over de wijze waarop hij zich jegens de vrouw opstelt/heeft opgesteld. Bovendien staat ook het contactverbod op dit moment aan toewijzing van het verzoek tot omgang in de weg.
Gelet op het voorgaande faalt ook de tegen de afwijzing van het verzoek tot omgang gerichte grief van de man. Het hof zal daarom het verzoek van de man afwijzen en de bestreden beschikking ten aanzien de omgang bekrachtigen.
Proceskosten
5.13
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu de ouders met elkaar gehuwd zijn geweest en de procedure hun beider kind betreft.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt-van Endt, mr. J.F. Miedema en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 15 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.