4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“5. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6. De rechtbank vindt dat uit de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten blijkt dat de WOZ-waarde van de woning van eiseres niet te hoog is vastgesteld. Het gaat om drie woningen die goed vergelijkbaar zijn met die van eiseres: het zijn namelijk ook repeterende tussenwoningen, met een vergelijkbaar bouwjaar (1995 en 1996), gelegen in dezelfde buurt en met een vergelijkbaar woonoppervlakte en kaveloppervlakte. Uit de drie verkopen volgt een gemiddelde vierkantemeterprijs van € 1.704. De woning van eiseres is gewaardeerd op een lagere vierkantemeterwaarde (€ 1.615).
7. Eiseres heeft aangevoerd dat bij de waardering van haar woning onvoldoende rekening gehouden is met de matige kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning. Ter onderbouwing heeft zij foto’s overgelegd. Ter zitting heeft eiseres verder toegelicht dat de badkamer sinds de bouw van de woning in 1995 niet vernieuwd is, en dat er naast standaardonderhoud geen renovaties zijn verricht.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat het in deze procedure gaat over de waarde van de woning op 1 januari 2014. Het gaat dus om de staat waarin de woning op die datum verkeerde. Weliswaar is op de foto’s te zien dat de woning sinds 1995 verouderd is en dat er sprake is van scheurvorming in een gietvloer, maar de rechtbank vindt niet dat uit de foto’s blijkt dat sprake is van een minder dan gemiddeld kwaliteits- en onderhoudsniveau. De vergelijkingsobjecten zijn bovendien in een vergelijkbare staat verkocht. Verder bestaat er een verschil tussen de vierkantemeterwaarde van de woning en die van de vergelijkingsobjecten van € 89. Door dat verschil kan in totaal ongeveer € 20.000 (op basis van de regel dat verbeteringen de waarde voor 60% verhogen) worden uitgegeven om de woning op hetzelfde niveau te krijgen, voor zover dat nog niet het geval zou zijn. De rechtbank concludeert daarom dat er geen reden is voor een lagere WOZ-waarde op basis van de kwaliteit en de staat van onderhoud van de woning.
9. De heffingsambtenaar gaat er in de beroepsfase van uit dat de woning van eiseres een woonoppervlakte heeft van 137 m², terwijl hij in de bezwaarfase uitging van een woonoppervlakte van 116 m². De heffingsambtenaar heeft op de zitting een rapport overgelegd waarin op basis van de plattegronden van de woning wordt berekend dat de woning een woonoppervlakte van 137 m² heeft.
10. Eiseres heeft verzocht om de zaak aan te houden zodat zij de woning kan laten inmeten. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat hij vermoedt dat het verschil in woonoppervlakte er het gevolg van is dat in 2014 op basis van de norm NEN 2580 andere meetinstructies golden. Op basis van de meetinstructies die in 2014 golden, zou de oppervlakte van de woning wel eens 116 m² kunnen zijn. Zo zou een trapgat dat groter is dan 4 m² niet tot het gebruiksoppervlakte moeten worden gerekend volgens deze meetinstructies.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres in de gelegenheid te stellen om een nieuw meetrapport te laten opstellen. De rechtbank twijfelt niet aan het rapport van de heffingsambtenaar waaruit een gebruiksoppervlakte volgt van 137 m², aangezien eiseres op de zitting heeft bevestigd dat de plattegronden uit dat rapport overeenkomen met de werkelijke situatie. Hetgeen de gemachtigde van eiseres verder naar voren heeft gebracht over de gewijzigde meetinstructies, brengt de rechtbank niet op andere gedachten. Op de plattegronden is duidelijk te zien dat het trapgat niet groter is dan 4 m², en ook op basis van de huidige meetinstructie van de norm NEN 2580 geldt dat een trapgat dat groter is dan 4 m² niet tot het gebruiksoppervlakte moet worden gerekend. Dit zou overigens ook niet het verschil van ruim 20 m² tussen het woonoppervlakte in de bezwaarfase en de beroepsfase kunnen verklaren. Een verklaring die meer voor de hand ligt, is dat er vijftien jaar geleden een uitbouw is geplaatst, en dat de heffingsambtenaar de uitbreiding van het woonoppervlakte tot voor kort niet in zijn gegevens verwerkt had.
12. Eiseres heeft verder een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. In de bezwaarfase is er door de heffingsambtenaar een overzicht overgelegd waaruit een waarde van € 231.000 volgt. Hierdoor is bij eiseres het vertrouwen gewekt dat de waarde verlaagd zou worden naar € 231.000. Eiseres verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 20 juli 2016.1
13. De rechtbank stelt allereerst vast dat de waarde in dit andere overzicht lager uitkomt dan de vastgestelde waarde, omdat (ten onrechte) wordt uitgegaan van een woonoppervlakte van 116 m². Het is verder niet duidelijk op welk moment in de bezwaarfase en met welk doel de heffingsambtenaar dit overzicht heeft overgelegd. Onderaan staat achter “De waarde na uitspraak op bezwaar is:” ook niets ingevuld. De rechtbank vindt dat uit deze omstandigheden niet volgt dat eiseres erop kon vertrouwen dat de WOZwaarde in bezwaar verlaagd zou worden.
14. Eiseres voert aan dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode voor het berekenen van de erfpachtcorrectie niet optimaal is. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de erfpachtcorrectie volgens de ‘oude’ methode is berekend. Deze methode is door het gerechtshof [Z] deugdelijk bevonden.2 De heffingsambtenaar is niet verplicht om uit een brede waaier aan mogelijke schattingen van de erfpachtcorrectie de meest waarschijnlijke of de beste te kiezen. Voldoende is dat de gemeente op zorgvuldige wijze, reële, goed verdedigbare keuzes maakt.
15. Eiseres voert aan dat de WOZ-waarde met twee procent verminderd moet worden. De gemeente [Z] heeft voor het belastingjaar 2019 een korting van twee procent toegepast in verband met lopende procedures over de erfpachtcorrectie. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiseres dat zij ook voor het belastingjaar 2015 recht heeft op die korting en dat de heffingsambtenaar anders de algemene beginselen van behoorlijk bestuur schendt. Ter motivering verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof [Z] van 24 november 2021.3 Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel noch de andere ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur ertoe nopen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden voor andere jaren dan 2019 met twee procent zou moeten verlagen.
16. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte niet alle op de waardeberekening betrekking hebbende stukken aan haar heeft toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een gebrek. Uit de uitspraak van het gerechtshof [Z] van 22 februari 20224 blijkt dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase gehouden is om het taxatieverslag toe te sturen, maar dat dit niet geldt voor andere gegevens. Dat de heffingsambtenaar het inzagerecht van eiseres heeft geschonden, is verder gesteld noch gebleken.
17. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar inzicht moet geven in alle verkopen die zijn gebruikt om de waarde vast te stellen met de modelmatige waardebepaling. Eiseres wijst in dit verband op het zogeheten ‘black-box-arrest’ van de Hoge Raad.5 Volgens eiseres maakt de heffingsambtenaar een strategische keuze bij het kiezen van de vergelijkingsobjecten om de vastgestelde waarde te onderbouwen. De rechtbank overweegt dat uit uitspraken van het gerechtshof Amsterdam6 volgt dat de heffingsambtenaar niet gehouden is om inzicht te verschaffen in de modelmatige waardebepaling en daarbij alle transacties over te leggen van de referentie-objecten die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd. Verder kan de heffingsambtenaar de door hem voorgestane waarde in beroep onderbouwen met drie gerealiseerde verkopen. Anders dan eiser betoogt, is deze handelwijze niet in strijd met het verbod van willekeur, noch met het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel.
18. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat hij, anders dan in het beroepschrift staat, de audiobestanden van de hoorzitting wel heeft gekregen. De rechtbank zal de beroepsgrond die daarover gaat daarom niet nader bespreken.
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van de proceskosten of het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding”