ECLI:NL:GHAMS:2025:1855

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
23/832
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning in Amsterdam

Op 22 mei 2025 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de WOZ-waarde van de woning voor het jaar 2015 had vastgesteld op € 261.000. De heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam had deze waarde vastgesteld op basis van een taxatierapport en vergelijkingsobjecten in de buurt. De rechtbank had het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 15 april 2025 heeft de belanghebbende verschillende argumenten naar voren gebracht, waaronder de kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning, en het vertrouwensbeginsel. De rechtbank had echter geoordeeld dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, en het Hof heeft deze conclusie bevestigd. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog was vastgesteld, en dat de vergelijkingsobjecten goed vergelijkbaar waren met de woning van de belanghebbende. Het Hof heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 23/832
22 mei 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. A. Bakker)
tegen de uitspraak van 24 juli 2023 in de zaak met kenmerk AMS 22/1567 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z], de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 september 2021 de waarde in de zin van artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) van de onroerende zaak [straat 1] te [Z] (de woning) voor het jaar 2015 (hierna ook: de WOZ-waarde) vastgesteld op € 261.000.
1.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Het tegen die uitspraak door belanghebbende ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Op 4 april 2025 heeft gemachtigde een nader stuk ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft onder meer de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’):
“1. Eiseres is (mede) eigenaar en gebruiker van de woning. Het gaat om een repeterende tussenwoning met berging. De oppervlakte van het woningdeel is ongeveer 137 m². (…)
4. [De heffingsambtenaar] heeft ter onderbouwing van de vastgestelde waarde een taxatierapport ingediend. In dit taxatierapport is de woning getaxeerd op € 261.000. Het taxatierapport van de heffingsambtenaar bevat gegevens en recente verkoopcijfers van andere woningen (de vergelijkingsobjecten), namelijk [straat 2] (verkoop 1), [straat 3] (verkoop 2) en [straat 4] (verkoop 3), alle in [Z] .”
2.2.
Het Hof gaat eveneens uit van de hiervoor vermelde feiten.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. Voor zover dat niet al bij de rechtbank was gedaan, heeft belanghebbende ter zitting van het Hof alle klachten over het niet verstrekken van stukken laten varen.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft met betrekking tot het geschil het volgende overwogen:
“5. De waarde die moet worden vastgesteld is de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die zou zijn betaald door de meest biedende koper als de woning op de meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding te koop is aangeboden. De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld.
6. De rechtbank vindt dat uit de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten blijkt dat de WOZ-waarde van de woning van eiseres niet te hoog is vastgesteld. Het gaat om drie woningen die goed vergelijkbaar zijn met die van eiseres: het zijn namelijk ook repeterende tussenwoningen, met een vergelijkbaar bouwjaar (1995 en 1996), gelegen in dezelfde buurt en met een vergelijkbaar woonoppervlakte en kaveloppervlakte. Uit de drie verkopen volgt een gemiddelde vierkantemeterprijs van € 1.704. De woning van eiseres is gewaardeerd op een lagere vierkantemeterwaarde (€ 1.615).
Kwaliteit en onderhoud
7. Eiseres heeft aangevoerd dat bij de waardering van haar woning onvoldoende rekening gehouden is met de matige kwaliteit en onderhoudstoestand van de woning. Ter onderbouwing heeft zij foto’s overgelegd. Ter zitting heeft eiseres verder toegelicht dat de badkamer sinds de bouw van de woning in 1995 niet vernieuwd is, en dat er naast standaardonderhoud geen renovaties zijn verricht.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat het in deze procedure gaat over de waarde van de woning op 1 januari 2014. Het gaat dus om de staat waarin de woning op die datum verkeerde. Weliswaar is op de foto’s te zien dat de woning sinds 1995 verouderd is en dat er sprake is van scheurvorming in een gietvloer, maar de rechtbank vindt niet dat uit de foto’s blijkt dat sprake is van een minder dan gemiddeld kwaliteits- en onderhoudsniveau. De vergelijkingsobjecten zijn bovendien in een vergelijkbare staat verkocht. Verder bestaat er een verschil tussen de vierkantemeterwaarde van de woning en die van de vergelijkingsobjecten van € 89. Door dat verschil kan in totaal ongeveer € 20.000 (op basis van de regel dat verbeteringen de waarde voor 60% verhogen) worden uitgegeven om de woning op hetzelfde niveau te krijgen, voor zover dat nog niet het geval zou zijn. De rechtbank concludeert daarom dat er geen reden is voor een lagere WOZ-waarde op basis van de kwaliteit en de staat van onderhoud van de woning.
Woonoppervlakte
9. De heffingsambtenaar gaat er in de beroepsfase van uit dat de woning van eiseres een woonoppervlakte heeft van 137 m², terwijl hij in de bezwaarfase uitging van een woonoppervlakte van 116 m². De heffingsambtenaar heeft op de zitting een rapport overgelegd waarin op basis van de plattegronden van de woning wordt berekend dat de woning een woonoppervlakte van 137 m² heeft.
10. Eiseres heeft verzocht om de zaak aan te houden zodat zij de woning kan laten inmeten. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat hij vermoedt dat het verschil in woonoppervlakte er het gevolg van is dat in 2014 op basis van de norm NEN 2580 andere meetinstructies golden. Op basis van de meetinstructies die in 2014 golden, zou de oppervlakte van de woning wel eens 116 m² kunnen zijn. Zo zou een trapgat dat groter is dan 4 m² niet tot het gebruiksoppervlakte moeten worden gerekend volgens deze meetinstructies.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiseres in de gelegenheid te stellen om een nieuw meetrapport te laten opstellen. De rechtbank twijfelt niet aan het rapport van de heffingsambtenaar waaruit een gebruiksoppervlakte volgt van 137 m², aangezien eiseres op de zitting heeft bevestigd dat de plattegronden uit dat rapport overeenkomen met de werkelijke situatie. Hetgeen de gemachtigde van eiseres verder naar voren heeft gebracht over de gewijzigde meetinstructies, brengt de rechtbank niet op andere gedachten. Op de plattegronden is duidelijk te zien dat het trapgat niet groter is dan 4 m², en ook op basis van de huidige meetinstructie van de norm NEN 2580 geldt dat een trapgat dat groter is dan 4 m² niet tot het gebruiksoppervlakte moet worden gerekend. Dit zou overigens ook niet het verschil van ruim 20 m² tussen het woonoppervlakte in de bezwaarfase en de beroepsfase kunnen verklaren. Een verklaring die meer voor de hand ligt, is dat er vijftien jaar geleden een uitbouw is geplaatst, en dat de heffingsambtenaar de uitbreiding van het woonoppervlakte tot voor kort niet in zijn gegevens verwerkt had.
Vertrouwensbeginsel
12. Eiseres heeft verder een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. In de bezwaarfase is er door de heffingsambtenaar een overzicht overgelegd waaruit een waarde van € 231.000 volgt. Hierdoor is bij eiseres het vertrouwen gewekt dat de waarde verlaagd zou worden naar € 231.000. Eiseres verwijst naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 20 juli 2016.1
13. De rechtbank stelt allereerst vast dat de waarde in dit andere overzicht lager uitkomt dan de vastgestelde waarde, omdat (ten onrechte) wordt uitgegaan van een woonoppervlakte van 116 m². Het is verder niet duidelijk op welk moment in de bezwaarfase en met welk doel de heffingsambtenaar dit overzicht heeft overgelegd. Onderaan staat achter “De waarde na uitspraak op bezwaar is:” ook niets ingevuld. De rechtbank vindt dat uit deze omstandigheden niet volgt dat eiseres erop kon vertrouwen dat de WOZwaarde in bezwaar verlaagd zou worden.
Overige beroepsgronden
14. Eiseres voert aan dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode voor het berekenen van de erfpachtcorrectie niet optimaal is. De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de erfpachtcorrectie volgens de ‘oude’ methode is berekend. Deze methode is door het gerechtshof [Z] deugdelijk bevonden.2 De heffingsambtenaar is niet verplicht om uit een brede waaier aan mogelijke schattingen van de erfpachtcorrectie de meest waarschijnlijke of de beste te kiezen. Voldoende is dat de gemeente op zorgvuldige wijze, reële, goed verdedigbare keuzes maakt.
15. Eiseres voert aan dat de WOZ-waarde met twee procent verminderd moet worden. De gemeente [Z] heeft voor het belastingjaar 2019 een korting van twee procent toegepast in verband met lopende procedures over de erfpachtcorrectie. De rechtbank verwerpt het standpunt van eiseres dat zij ook voor het belastingjaar 2015 recht heeft op die korting en dat de heffingsambtenaar anders de algemene beginselen van behoorlijk bestuur schendt. Ter motivering verwijst de rechtbank naar de uitspraak van het gerechtshof [Z] van 24 november 2021.3 Daarin heeft het gerechtshof geoordeeld dat het vertrouwensbeginsel noch de andere ingeroepen algemene beginselen van behoorlijk bestuur ertoe nopen dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarden voor andere jaren dan 2019 met twee procent zou moeten verlagen.
16. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase ten onrechte niet alle op de waardeberekening betrekking hebbende stukken aan haar heeft toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een gebrek. Uit de uitspraak van het gerechtshof [Z] van 22 februari 20224 blijkt dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase gehouden is om het taxatieverslag toe te sturen, maar dat dit niet geldt voor andere gegevens. Dat de heffingsambtenaar het inzagerecht van eiseres heeft geschonden, is verder gesteld noch gebleken.
17. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar inzicht moet geven in alle verkopen die zijn gebruikt om de waarde vast te stellen met de modelmatige waardebepaling. Eiseres wijst in dit verband op het zogeheten ‘black-box-arrest’ van de Hoge Raad.5 Volgens eiseres maakt de heffingsambtenaar een strategische keuze bij het kiezen van de vergelijkingsobjecten om de vastgestelde waarde te onderbouwen. De rechtbank overweegt dat uit uitspraken van het gerechtshof Amsterdam6 volgt dat de heffingsambtenaar niet gehouden is om inzicht te verschaffen in de modelmatige waardebepaling en daarbij alle transacties over te leggen van de referentie-objecten die in de modelmatige waardebepaling zijn gehanteerd. Verder kan de heffingsambtenaar de door hem voorgestane waarde in beroep onderbouwen met drie gerealiseerde verkopen. Anders dan eiser betoogt, is deze handelwijze niet in strijd met het verbod van willekeur, noch met het vertrouwensbeginsel of het gelijkheidsbeginsel.
18. De gemachtigde van eiseres heeft op de zitting toegelicht dat hij, anders dan in het beroepschrift staat, de audiobestanden van de hoorzitting wel heeft gekregen. De rechtbank zal de beroepsgrond die daarover gaat daarom niet nader bespreken.
Conclusie
19. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur is de rechtbank niet gebleken.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een vergoeding van de proceskosten of het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust tot de zijne. Hetgeen partijen in hoger beroep aanvullend nog hebben aangevoerd, werpt geen nieuw of ander licht op de zaken. Het Hof overweegt hierover aanvullend nog als volgt.
eerder aangevoerde grieven
5.2.
Voor zover gemachtigde namens belanghebbende in dit hoger beroep standaardgrieven heeft aangevoerd die door het Hof in eerdere uitspraken reeds zijn verworpen, verwijst het Hof voor zijn oordeel in dezen daarnaar:
1.
Onderbouwing keuze referentie-objecten: De heffingsambtenaar is niet gehouden om zijn keuze voor de vergelijkingsobjecten te onderbouwen; hij hoeft zich niet te verantwoorden voor de door hem gekozen bewijsmiddelen (vgl. ECLI:NL:GHAMS:2024:2626, r.o. 5.2)
2.
Grondbedrijf: het Hof vindt geen aanleiding om het grondbedrijf in de gelegenheid te stellen om als partij aan het geding deel te nemen (vlg ECLI:GHAMS:2023:2594 r.o. 5.1.2)
3.
Referentiepanden: het staat de heffingsambtenaar vrij om in een procedure over een WOZ-waarde de juistheid van die waarde te onderbouwen met gegevens van een beperkt aantal rond de waardepeildatum gerealiseerde verkopen. Deze werkwijze is niet in strijd met het verbod van willekeur, noch met het vertrouwensbeginsel (vlg ECLI:GHAMS:2023:2594, r.o. 5.6)
4.
Overstapregeling: dat omstandigheid dat de WOZ-waarde i.c. is vastgesteld met het oog op de overstapregeling naar eeuwigdurende erfpacht, vormt geen aanleiding tot het hanteren van een ander waardebegrip dan het in artikel 17, lid 2 van de Wet WOZ gedefinieerde (vlg ECLI:GHAMS:2023:2594. R.o. 5.9)
5.
Bandbreedte: het Hof gaat voorbij aan belanghebbendes klacht dat de heffingsambtenaar zich bij de selectie van de vergelijkingsobjecten niet heeft gehouden aan bepaalde eisen (een bandbreedte voor de spreidingscoëfficiënt) die de Waarderingskamer stelt, omdat dit geen voorschrift is waaraan de belastingrechter de WOZ-waarde dient te toetsen (vlg ECLI:GHAMS:2023:2594, r.o. 5.10.3)
6.
Erfpachtcorrectie: het Hof is van oordeel dat het standpunt van belanghebbende dat de door de heffingsambtenaar gehanteerde methode voor de berekening van de erfpachtcorrectie onjuist is, niet kan slagen (vlg ECLI:GHAMS:2023:2594, r.o. 5.12 en 5.13)
7.
2% tegemoetkoming: de stelling van belanghebbende dat hij op grond van de een brief van de wethouder van Financiën van de gemeente [Z] met als onderwerp ‘
Eenmalige verlaging WOZ-beschikking 2019 voor woningen op erfpachtgrond’, ook voor het onderhavige jaar recht heeft op een verlaging van de WOZ-waardering met 2%, wordt door het Hof verworpen (vlg ECLI:GHAMS:2023:2594, r.o. 5.14)
8.
WOZ-waarden referentiepanden: niet de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten maar de WOZ-waarde van de woning is in geschil. De heffingsambtenaar heeft de WOZ-waarde gestaafd met gecorrigeerde transactieprijzen van vergelijkingsobjecten en niet met de WOZ-waarden van die objecten. Het Hof zal de heffingsambtenaar daarom niet opdragen om inzichtelijk te maken op welke wijze hij de WOZ-waarden van de vergelijkingsobjecten heeft vastgesteld (vlg ECLI:NL:GHAMS:2021:473, r.o. 5.16)
Het Hof ziet geen aanleiding in deze zaak anders over bovengenoemde grieven te oordelen.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
5.3.
Het beroep op algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals geformuleerd in het hogerberoepschrift (zoals het handelen in strijd met het gelijkheidsbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en het ontbreken van een zorgvuldige voorbereiding van een besluit) treft evenmin doel.
Op belanghebbende rust de last rust feiten en omstandigheden te stellen en (bij betwisting door de heffingsambtenaar) aannemelijk te maken, op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat de heffingsambtenaar een of meerdere van genoemde beginselen heeft geschonden. Op basis van al hetgeen belanghebbende in dat verband heeft aangevoerd kan die conclusie niet worden getrokken.
WOZ-waarde
5.4.
Het door de rechtbank in aanmerking genomen toetsingskader (onder 5) acht het Hof juist en neemt het Hof over.
5.5.
Ter aanvulling op toetsingskader merkt het Hof op dat:
  • de in geschil zijnde (WOZ-)waarde van de woning in haar geheel betreft. Daarbij vormen de aan de samenstellende onderdelen van de woning toegekende waarden een hulpmiddel om de waarde van de woning als geheel inzichtelijk te maken; en
  • het bij de vaststelling van de waarde – bij gebreke van een verkoopprijs van de woning op of rond de waardepeildatum – gaat om een taxatie van de waarde op de peildatum (een inschatting van de waarde aan de hand van verkoopgegevens van andere woningen). Deze taxatie is niet een mathematische exercitie waarbij aan de hand van één of meer parameters de gezochte waarde kan worden berekend. De gezochte waarde kan in het licht hiervan evenmin per definitie worden gesteld op het gemiddelde van - al dan niet van wegingsfactoren voorziene - verkoopprijzen van andere objecten.
5.6.
De heffingsambtenaar heeft aan de op hem rustende bewijslast onder andere invulling gegeven door inbreng van een matrix. De in de matrix opgenomen vergelijkingsobjecten (aan de [straat 2] , [straat 3] en [straat 4] , alle te [Z] ) zijn kort na de waardepeildatum verkocht. Wat betreft grootte van het woonoppervlak, woningtype (tussenwoning, repeterend), bouwstijl, bouwjaar (1995 en 1996) uitstraling en ligging (gelegen in dezelfde buurt in [Z] [buurt] ) zijn deze objecten voldoende vergelijkbaar met de woning om als onderbouwing van de waarde daarvan te dienen. De door de heffingsambtenaar gehanteerde oppervlakte van de woning is, zoals de gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, niet langer in geschil.
5.7.
Ten aanzien van het gestelde achterstallige onderhoud en lage(re) kwaliteit van de woning heeft de rechtbank in haar overwegingen 7 en 8 overwogen dat dit geen aanleiding geeft voor een lagere waarde dan vastgesteld door de heffingsambtenaar. Het Hof volgt, zoals al vermeld, de rechtbank in deze overwegingen en dit oordeel.
Hetgeen dienaangaande in hoger beroep is aangevoerd (grotendeels een herhaling van hetgeen reeds in beroep naar voren is gebracht) leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof merkt in dit verband allereerst op dat van de overgelegde foto’s niet is vast te stellen (zoals de heffingsambtenaar terecht naar voren brengt) wanneer ze zijn gemaakt en of ze dus de toestand op waardepeildatum dan wel (veel) later weergeven. Wat daar van zij, ook als de foto’s de toestand op waardepeildatum weergeven blijkt daar niet uit dat de toestand op dat moment zodanig (verouderd, of slecht onderhouden) is dat daaruit een waarde drukkend effect is af te leiden.
5.8.
In hoger beroep brengt gemachtigde (net als in beroep) een schermprint in van een matrix waarop voor de woning een bedrag van € 231.000 staat vermeld. Ter zitting van de rechtbank is geen duidelijkheid verkregen over de status en herkomst van deze matrix. In hoger beroep is daarover evenmin duidelijkheid gekomen. Met de rechtbank stelt het Hof vast dat deze matrix weliswaar een optelling bevat met samenstellende delen van de woning (resulterend in een som van € 231.000) maar niet vermeldt de na bezwaar vast te stellen WOZ-waarde. In de uitspraak op bezwaar is de waarde gehandhaafd op € 261.000. Alsdan volgt het Hof de rechtbank in haar conclusie dat belanghebbende aan deze matrix geen in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat de vastgestelde waarde (in bezwaar dan wel op een later moment) naar beneden toe moet worden bijgesteld – nog daargelaten dat in de matrix wordt uitgegaan van een (zoals niet meer in geschil is) te lage oppervlakte van de woning en reeds daarom niet kan worden uitgegaan van de optelling in de matrix.
5.9.
Gelet op het vorenoverwogene acht het Hof de heffingsambtenaar, ook gewogen tegen hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat hij de WOZ-waarde op waardepeildatum 1 januari 2014 niet te hoog heeft vastgesteld. Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
5.10.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. A.M. van Amsterdam , voorzitter, M.J. Leijdekker en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 22 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: