ECLI:NL:GHAMS:2025:1860

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2025
Publicatiedatum
15 juli 2025
Zaaknummer
24/267
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die door de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] is opgelegd. De naheffingsaanslag werd opgelegd op 14 september 2022, omdat de auto van belanghebbende op 9 september 2022 om 17:50 uur in een parkeervak stond zonder dat er parkeerbelasting was betaald. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging bij de rechtbank Amsterdam. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Amsterdam. In hoger beroep werd de vraag behandeld of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en of de heffingsambtenaar de hoorplicht had geschonden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende gelegenheid had geboden voor een hoorzitting en dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd, omdat belanghebbende niet had aangetoond dat zij recht had op een pardontijd of dat er sprake was van laden en lossen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/267
27 mei 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: S.J.J.G. Fernandes)
tegen de uitspraak van 21 december 2023 in de zaak met kenmerk AMS 23/1984 van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 14 september 2022 aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft belanghebbendes beroep tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Desgevraagd heeft geen van beide partijen kenbaar gemaakt een zitting te wensen. Het onderzoek is op 15 april 2025 gesloten.

2.Feiten

2.1.
De auto van belanghebbende met kenteken [# 1] stond op vrijdag 9 september 2022 om 17:50 uur in een parkeervak ter hoogte van [straat 1] te [Z] . Voor het geplaatst zijn van de auto in het parkeervak op dit tijdstip heeft belanghebbende geen parkeerbelasting betaald. Aan belanghebbende is terzake een naheffingsaanslag parkeerbelasting (zie 1.1.) opgelegd.
2.2.
Tot de stukken van het geding (bij het verweerschrift in eerste aanleg) behoort een “Dossier Naheffingsaanslag” van [bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] )van een parkeercontrole met een scanauto. In het rapport zitten onder meer foto’s van de auto zoals deze op de locatie in de [straat 1] door de scanauto is gefotografeerd. Daarop is te zien dat d auto in een parkeervak (gemarkeerd met een witte letter P) staat met de verlichting uit en de portieren gesloten. In de directe nabijheid van de auto is niemand te zien. Wel is op het trottoir achter de auto en achter de zuilen, in de galerij bij de winkels, een langswandelende persoon te zien.
2.3.
Belanghebbende heeft een parkeervergunning om te parkeren in het vergunningsgebied “ [# 2] ”, maar in bepaalde winkelstraten geldt de vergunning niet op maandag tot en met zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur. De [straat 1] is zo een winkelstraat in dat gebied.
2.4.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting pro forma bezwaar gemaakt per post (en per fax). De motivering van het bezwaar is verzonden per e-mail vanaf het adres ‘ [e-mail 1] ’. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om te worden gehoord. In het begeleidend schrijven bij het per e-mail gemaakte bezwaar is het volgende vermeld:
“Aangezien ik de goede ontvangst van stukken langs de elektronische weg niet kan garanderen verzoek ik u vervolgcorrespondentie telkens in ieder geval ook per (bij voorkeur aangetekende) post te verzenden. Dit bericht is mitsdien niet bedoeld als mededeling dat belanghebbenden langs elektronische weg bereikbaar zijn”
2.5.
De gemachtigde van belanghebbende is bij schrijven van 9 december 2022 door de heffingsambtenaar uitgenodigd voor een telefonische hoorzitting op 22 december 2022 om 10:00 uur. Ook is verzocht is om een telefoonnummer door te geven of het binnen een week te laten weten als de gemachtigde van belanghebbende verhinderd is. Belanghebbende en haar gemachtigde hebben niet gereageerd.
2.6.
Op 10 januari 2023 heeft een medewerker van Parkeerdiensten gemeente [Z] naar het e-mailadres ‘ [e-mail 2] ’ een e-mail gestuurd met het bericht dat de hoorzitting niet heeft kunnen plaatsvinden omdat er geen telefoonnummer van de gemachtigde bij de heffingsambtenaar bekend was. Daarnaast wordt belanghebbende in dat bericht uitgenodigd voor een nieuwe hoorzitting op 24 januari 2023 om 14:00 uur. Naar aanleiding van de nieuwe uitnodiging voor de hoorzitting, heeft belanghebbende telefonisch contact opgenomen met de gemeente [Z] om de hoorzitting te verplaatsen naar 27 januari 2023.
2.7.
Naar aanleiding van het telefoongesprek is op 13 januari 2023 is naar hetzelfde e-mailadres van de gemachtigde van belanghebbende een e-mail gestuurd door een medewerker van Parkeerdiensten gemeente [Z] waarin belanghebbende wordt uitgenodigd voor een hoorzitting op 27 januari 2023 om 10:00 uur. Een hoorgesprek heeft niet plaatsgevonden.
2.8.
In de uitspraak op bezwaar staat dat de hoorzitting die was gepland op 24 januari 2023 14.00 uur (zie 2.6) op verzoek van belanghebbende verplaatst is naar 27 januari 202[3] 10.00 uur (zie 2.7). De uitspraak op bezwaar is ondertekend door “ [naam] ”.
2.9.
Een eerdere aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting voor parkeren in hetzelfde gebied is in 2018 door de heffingsambtenaar kwijtgescholden.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag parkeerbelasting vernietigd moet worden en of de zaak dient te worden teruggewezen naar de heffingsambtenaar dan wel naar een (andere) rechtbank.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’):

Hoorplicht
2. Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet is de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) op de heffing van gemeentelijke belastingen van toepassing. Uit artikel 25, eerste lid, van de Awr volgt dat, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek. Vaststaat dat eiseres in de bezwaarfase, ondanks haar daartoe strekkende verzoek, niet is gehoord. De rechtbank is echter van oordeel dat de heffingsambtenaar eiseres meer dan voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
3. (…)
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat de heffingsambtenaar meerdere malen heeft getracht een hoorzitting te laten plaatsvinden. Daartoe heeft hij eiseres zowel per post als per e-mail uitgenodigd. Eiseres heeft de ontvangst van de e-mailberichten betwist. De rechtbank zal hierna ingaan op wat eiseres ten aanzien van de verzending naar haar e-mailadres heeft gesteld.
Elektronische weg
4. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is opgenomen dat een bestuursorgaan een bericht elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
(…)
6. Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gedaan om tegemoet te komen aan het verzoek van eiseres om te worden gehoord. Dat desondanks geen (telefonische) hoorzitting heeft plaatsgevonden, is het gevolg van het uitblijven van een (tijdige) reactie van de gemachtigde van eiseres op de herhaaldelijke uitnodiging voor een (telefonische) hoorzitting. Van schending van de hoorplicht door de heffingsambtenaar is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Wat eiseres verder in beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de hoorplicht en de elektronische weg, leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van eiseres faalt.
Bevoegdheid en mandaatverlening
7. Eiseres voert aan dat niet is gebleken dat alle personen die bij de controle en bij de oplegging van de naheffingsaanslag betrokken zijn geweest, daartoe bevoegd waren. Het is niet duidelijk welke controleurs handelingen hebben verricht ter voorbereiding van de oplegging van de naheffingsaanslag. Eiseres heeft in bezwaar al verzocht om deze stukken in het geding te brengen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar door in de bestreden uitspraak en het verweerschrift te verwijzen naar de vindplaats van het Aanwijzings- en benoemingsbesluit voldoende aannemelijk gemaakt dat de betrokken personen bevoegd waren. Overigens gaat het om gepubliceerde besluiten, zodat eiseres daar ook zelf van op de hoogte had kunnen zijn. Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit twijfel ontstaat omtrent de bevoegdheden van de betrokken ambtenaren. Dat sprake is van een gebrek, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Voor zover eiseres bedoelt dat de bevoegdheidsbescheiden ten onrechte in bezwaar niet naar haar zijn toegezonden, oordeelt de rechtbank dat in de bezwaarfase geen verplichting bestaat voor de heffingsambtenaar om de stukken toe te zenden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
9. Eiseres voert aan dat geen sprake is van parkeren. De bewijslast ligt volgens eiseres bij de heffingsambtenaar. Met de foto’s die de heffingsambtenaar heeft overgelegd, heeft de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast voldaan. Volgens eiseres heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake was van laden en lossen en/of in- en uitstappen van personen, aldus eiseres.
10. Per 1 januari 2016 wordt de controle op het betalen van parkeerbelasting in de gemeente [Z] uitgevoerd door een ‘ [bedrijf 2] ’. De [bedrijf 2] bepaalt aan de hand van de foto’s die zijn gemaakt door een scanauto of controle door een parkeercontroleur ter plaatse nodig is. De heffingsambtenaar voldoet met het [bedrijf 2] -systeem in beginsel aan zijn bewijslast.3
De rechtbank is van oordeel dat de foto’s voldoende duidelijk zijn, want te zien is dat de auto van eiseres stilstond, dat de deuren van de auto gesloten zijn en dat de voor- en achterverlichting van de auto is uitgeschakeld. Verder zijn er, op een voorbijganger na, geen personen zichtbaar bij of rondom de auto. In beginsel is in deze situatie daarom sprake van parkeren, waardoor er parkeerbelasting verschuldigd is. Dit is alleen anders als één van de uitzonderingen zich voordoet, zoals het onmiddellijk in- en uitstappen van personen of het onmiddellijk laden en lossen van zaken. De bewijslast dat van een van deze uitzonderingen sprake is, rust dan op eiseres.
Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van één van de uitzonderingen. Zij heeft slechts gesteld dat uit het scandossier niet blijkt dat geen sprake was van het onmiddellijk laden of lossen van zaken, maar zij heeft verder niet gesteld noch is gebleken dat daar wel sprake van was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet heeft aangetoond dat de locatie waar de auto zou hebben gestaan, is aangewezen als fiscale parkeerplaats. Daarnaast was volgens hem geen sprake van deugdelijke bebording. De enkele stelling van de heffingsambtenaar dat er parkeerautomaten in de buurt staan, is volgens hem onvoldoende. De heffingsambtenaar dient de voor het plaatsen van bebording benodigde verkeersbesluiten over te leggen, alsmede bewijs dat deze besluiten op een rechtsgeldige wijze bekend zijn gemaakt. Ook dient de heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat opdrachten zijn gegeven om de bebording feitelijk te plaatsen en dat regelmatig wordt gecontroleerd of deze bebording zich nog in goede orde op de locaties bevindt.
12. De rechtbank verwerpt dit betoog. De heffingsambtenaar heeft met de in beroep overgelegde stukken aangetoond dat [straat 1] is aangewezen als een plaats waar voor parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. De heffingsambtenaar heeft verder toegelicht dat in de directe omgeving meerdere automaten en borden staan waarop het parkeerregime staat. Dat blijkt ook uit de plattegrond met foto’s die de heffingsambtenaar heeft overgelegd. De heffingsambtenaar heeft hierbij voldaan aan zijn zogenaamde informatieplicht. Daar komt bij dat op eiseres een zekere onderzoeksplicht rust. Dat betekent dat van haar verwacht kon worden dat zij bij de aanvang van het parkeren voldoende onderzoekt of er voor het ter plekke parkeren parkeerbelasting verschuldigd is5. Indien eiseres vóór het parkeren en na het parkeren om zich heen had gekeken, had zij kunnen weten dat ter plekke sprake is van een betaald parkeerregime.
Parkeervergunning en pardontijd
13. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar haar ten onrechte geen ‘pardontijd’ heeft gegund, omdat zij geen parkeerrecht heeft aangeschaft. Eiseres stelt dat zij tijdens het parkeren gebruik heeft gemaakt van haar parkeervergunning en op grond daarvan tijdens de scancontrole over een geldig parkeerrecht beschikte.
14. De rechtbank stelt vast dat de parkeervergunning van eiseres ten tijde van parkeren niet geldig was op de plaats waar de auto stond geparkeerd. Dit blijkt uit de Verordening Parkeerbelastingen 2022 (hierna: de Parkeerverordening), de daarbij behorende stratentabel en de plattegrond van het vergunninggebied. Hierin staat namelijk dat de parkeervergunning in de [straat 1] op maandag tot en met zaterdag tussen 10:00 uur en 18:00 uur niet geldig was op de locatie [straat 1] waar eiseres de auto parkeerde.
15. Omdat geen sprake was van parkeren met een vergunning, was eiseres de a-belasting6 verschuldigd. Zij had dus een parkeerrecht moeten aanschaffen, bijvoorbeeld door een parkeerkaartje te kopen bij de parkeerautomaat. Dat heeft eiseres niet gedaan. De pardontijd (dat is de regeling dat geen naheffingsaanslag wordt opgelegd binnen 10 minuten na het verstrijken van de geldigheidsduur van het betaalde parkeerkaartje) is daardoor niet op eiseres van toepassing. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Ter onderbouwing van haar gronden heeft belanghebbende een scala aan formeelrechtelijke standpunten ingenomen.
Parkeren – laden en lossen
5.2.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met het “Dossier naheffingsaanslag”, waaronder de foto’s die gemaakt zijn van het nummerbord van de auto, de stilstaande auto, met gesloten ramen en deuren, zonder brandende verlichting of andere tekenen van activiteit in of rond de auto, aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van parkeren. Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft aangevoerd, eigenlijk alleen maar de (blote) stelling dat (de heffingsambtenaar niet heeft kunnen uitsluiten dat) sprake was van instappen, uitstappen of laden en lossen, is volstrekt onvoldoende om anders te oordelen. De langswandelende persoon op de foto’s uit het dossier is een passant die zich niet richting de auto begeeft. Belanghebbende heeft daartegenover enkel een blote stelling over mogelijk laden en lossen ingenomen, zonder te concretiseren wat dan geladen of gelost werd. Deze stelling verdraagt zich overigens ook niet met de stelling die belanghebbende verder inneemt dat zij binnen tien minuten van de ingangstijd van de vergunning gewoon kon parkeren, omdat die tijd als ‘pardontijd’ geldt (zie ook de volgende rechtsoverweging).
Parkeren - ‘pardontijd’
5.3.
Belanghebbende beroept zich erop dat in strijd met het coulancebeleid van de gemeente de zogenaamde ‘pardontijd’ niet is toegepast. Die tijd die nodig kan zijn om (digitale of fysieke) parkeerapparatuur in werking te stellen, dient belanghebbende ook gegund te worden voordat haar vergunningstijd ingaat, zo betoogt zij. De heffingsambtenaar weerspreekt dat er coulancebeleid bestaat voor de onderhavige situatie van parkeren met een vergunning.
Nu belanghebbende niet aannemelijk maakt dat er beleid voor haar situatie bestaat, kan zij zich daarop niet beroepen. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt ook. Het Hof acht de situatie zoals de onderhavige waarin met een vergunning wordt geparkeerd en door belanghebbende geen betalingshandelingen meer uitgevoerd hoefden te worden niet vergelijkbaar met de situatie waarin wel betalingshandelingen te verrichten zijn.
Formele klachten
Fiscale parkeerplaats en kenbare bebording
5.4.
Belanghebbende heeft aan haar standpunt dat geen parkeerbelasting is verschuldigd ten grondslag gelegd dat de [straat 2] niet is aangewezen als fiscale parkeerplaats. Het betoog faalt. De raad van de gemeente [Z] heeft in artikel 1 van de ‘Verordening parkeerbelastingen [Z] 2022’ besloten dat parkeerbelasting mag worden geheven “
ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze”. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft fiscale parkeerplaatsen aangewezen in het ‘Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [Z] houdende regels omtrent parkeren op straatniveau, zoals de bloktijden, parkeerduurbeperkingen en 10-centzones’. In artikel 11 van laatstgenoemde besluit wordt verwezen naar de stratentabel, waarin de [straat 1] is vermeld.
5.5.
De verplichting om parkeerbelasting te betalen was – anders dan belanghebbende betoogt – voldoende kenbaar op de plek waar belanghebbende geparkeerd heeft.
Het Hof acht daarbij het volgende van belang. De door de heffingsambtenaar verstrekte foto’s geven duidelijk weer dat in beide richtingen bebording aanwezig en bovendien zijn in de omgeving enkele betaalautomaten aanwezig. Ondanks dat de door de heffingsambtenaar verstrekte foto’s van de omgeving niet van dezelfde datum zijn als het parkeren, zijn de foto’s van de situatie ter plaatse goed bruikbaar. Het ligt niet voor de hand (en zulks is ook niet aannemelijk geworden) dat gedurende de periode tussen de door de heffingsambtenaar ingebrachte foto’s en het parkeren door belanghebbende de situatie op bedoelde parkeerplek ingrijpend is gewijzigd. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die op een wijziging van de plaatselijke situatie zouden wijzen.
Het Hof overweegt verder dat belanghebbende zelf een onderzoeksplicht heeft, maar er bovendien van op de hoogte moet zijn geweest dat in deze zone parkeerbelasting verschuldigd is. Belanghebbende heeft geparkeerd in een drukke winkelstraat in [Z] in de buurt van haar huis. Belanghebbende heeft bovendien een vergunning om te parkeren in die parkeerzone tussen bepaalde tijdstippen; het kan niet anders dan dat zij heeft geweten van de aan haar vergunning verbonden voorwaarden. Deze wetenschap blijkt ook al uit het feit aan haar al eerder een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd in dezelfde parkeerzone.
Bevoegdheid
5.6.
Belanghebbendes betoog dat de ‘inspecteur der belastingen’ niet bevoegd is om de naheffingsaanslag op te leggen of dat de ‘directeur parkeren’ niet bevoegd is om de uitspraak op bezwaar te doen, faalt. De heffingsambtenaar wijst in dit kader terecht op het ‘Benoemings- en aanwijzingsbesluit heffing en invordering gemeentelijke belastingen [Z] ’ (de tekst van versies van 2022 en 2023 luiden voor zover relevant gelijk). In dat besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van [Z] geregeld dat de betrokken personen bevoegd waren te handelen zoals zij hebben gedaan (artikel 1 en 2 van dat besluit). Deze klacht faalt derhalve. Dat de desbetreffende directeur niet alle stukken eigenhandig heeft geschreven neemt niet weg dat namens hem is gehandeld en dat dit dus eveneens bevoegdelijk is gebeurd.
5.7.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de parkeercontroleur (van [bedrijf 1] ) niet bevoegd is om parkeercontroles uit te voeren. In dit kader verwijst de heffingsambtenaar naar het ‘Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [Z] houdende regels omtrent bevoegdheden ambtelijke organisatie algemeen - (Bevoegdhedenbesluit ambtelijke organisatie [Z] )’. Aan de directeur parkeren is ingevolge Bijlage 2, onder A, derde lid gemandateerd de bevoegdheid om medewerkers van [bedrijf 1] aan te wijzen als – kortgezegd – parkeercontroleur. In het dossier zitten enkel aanwijzingen waaruit opgemaakt kan worden dat zij bevoegd waren, zoals het opgemaakte rapport van [bedrijf 1] (dossier naheffingsaanslag, zie onder 2.2).
Hoorplicht
5.8.
Het standpunt van belanghebbende dat de hoorplicht is geschonden treft ook geen doel.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een tijd voorgesteld (zie 2.5; bij schrijven van 9 december 2022 ) om een telefonische hoorzitting op 22 december 2022 om 10:00 uur te laten plaatsvinden met het verzoek binnen zeven dagen te reageren als dat niet kon. Belanghebbende heeft de brief ontvangen, maar heeft niet gereageerd. Ook niet om kenbaar te maken dat zij uitsluitend een fysieke hoorzitting wilde. De heffingsambtenaar heeft vervolgens per e-mail van 10 januari 2023 (zie 2.6.) belanghebbende nog een kans geboden om een hoorzitting te laten plaatsvinden. Belanghebbende betwist dat het e-mailbericht haar bereikt heeft. Echter het is door belanghebbende niet weersproken dat haargemachtigde zelf telefonisch contact heeft opgenomen om dit (telefonische) hoorgesprek te verplaatsen naar een andere dag.
De heffingsambtenaar heeft zich onder deze omstandigheden voldoende ingespannen om een hoorzitting te laten plaatsvinden. Het is aan belanghebbende (en haar gemachtigde) zelf te wijten dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Het hoorrecht is aldus niet geschonden en er is dus geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de heffingsambtenaar.
Overige formele klachten
5.9.
Het standpunt van belanghebbende dat de rechtbank ten onrechte (dan wel onvoldoende gemotiveerd) heeft berust in het tardief indienen van stukken, is faalt.
De rechtbank heeft bij het procesverloop vermeld dat een verweerschrift is ingediend en heeft dat derhalve meegenomen als processtuk. De rechtbank heeft dus geen gevolgen verbonden aan de late indiening. Artikel 8:31 Awb biedt daartoe de ruimte. Van een schending van de goede procesordeacht het Hof geen sprake;belanghebbende heeft immers ruimschoots de tijd gehad te reageren op het verweerschrift en heeft daarvan ook uitgebreid gebruik gemaakt. Indien het verweerschrift als nader stuk gekwalificeerd zou worden zou dat belanghebbende onder deze omstandigheden ook niet baten.
5.10.
Wat betreft de motivering van de rechtbankuitspraak overweegt het Hof dat alle essentiële stellingen zijn behandeld. Verder brengt de loop van de procedure in belastingzaken mee dat, indien een partij van mening is dat een uitspraak van de rechtbank onjuist is, hij daartegen hoger beroep kan instellen. De hogerberoepsrechter beoordeelt vervolgens of de rechtbank tot een juiste beslissing is gekomen. Indien dit het geval is, wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd, al dan niet met verbetering van gronden. Dit is niet anders indien de uitspraak van de rechtbank onvoldoende zou zijn gemotiveerd.
5.11.
Belanghebbendes verzoek aan het Hof om de zaak terug te wijzen naar een (andere) rechtbank slaagt niet; met inachtneming van al het voorgaande ziet het Hof daartoe geen aanleiding (overigens is terug(ver)wijzen naar een
andererechtbank niet mogelijk; artikel 8:115 Awb).
Slotsom
5.12.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Het Hof vindt geen aanleiding voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 van de Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. M. Ferrier, voorzitter, M.J. Leijdekker en A.M. van Amsterdam , leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Nijland als griffier. De beslissing is op 27 mei 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: