4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiseres’):
2. Op grond van artikel 231 van de Gemeentewet is de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) op de heffing van gemeentelijke belastingen van toepassing. Uit artikel 25, eerste lid, van de Awr volgt dat, in afwijking van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de belanghebbende wordt gehoord op zijn verzoek. Vaststaat dat eiseres in de bezwaarfase, ondanks haar daartoe strekkende verzoek, niet is gehoord. De rechtbank is echter van oordeel dat de heffingsambtenaar eiseres meer dan voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, vast dat de heffingsambtenaar meerdere malen heeft getracht een hoorzitting te laten plaatsvinden. Daartoe heeft hij eiseres zowel per post als per e-mail uitgenodigd. Eiseres heeft de ontvangst van de e-mailberichten betwist. De rechtbank zal hierna ingaan op wat eiseres ten aanzien van de verzending naar haar e-mailadres heeft gesteld.
4. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is opgenomen dat een bestuursorgaan een bericht elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
6. Dit alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar voldoende heeft gedaan om tegemoet te komen aan het verzoek van eiseres om te worden gehoord. Dat desondanks geen (telefonische) hoorzitting heeft plaatsgevonden, is het gevolg van het uitblijven van een (tijdige) reactie van de gemachtigde van eiseres op de herhaaldelijke uitnodiging voor een (telefonische) hoorzitting. Van schending van de hoorplicht door de heffingsambtenaar is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Wat eiseres verder in beroep heeft aangevoerd ten aanzien van de hoorplicht en de elektronische weg, leidt niet tot een ander oordeel. Het betoog van eiseres faalt.
Bevoegdheid en mandaatverlening
7. Eiseres voert aan dat niet is gebleken dat alle personen die bij de controle en bij de oplegging van de naheffingsaanslag betrokken zijn geweest, daartoe bevoegd waren. Het is niet duidelijk welke controleurs handelingen hebben verricht ter voorbereiding van de oplegging van de naheffingsaanslag. Eiseres heeft in bezwaar al verzocht om deze stukken in het geding te brengen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar door in de bestreden uitspraak en het verweerschrift te verwijzen naar de vindplaats van het Aanwijzings- en benoemingsbesluit voldoende aannemelijk gemaakt dat de betrokken personen bevoegd waren. Overigens gaat het om gepubliceerde besluiten, zodat eiseres daar ook zelf van op de hoogte had kunnen zijn. Eiseres heeft niets aangevoerd waaruit twijfel ontstaat omtrent de bevoegdheden van de betrokken ambtenaren. Dat sprake is van een gebrek, is de rechtbank dan ook niet gebleken.
Voor zover eiseres bedoelt dat de bevoegdheidsbescheiden ten onrechte in bezwaar niet naar haar zijn toegezonden, oordeelt de rechtbank dat in de bezwaarfase geen verplichting bestaat voor de heffingsambtenaar om de stukken toe te zenden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
9. Eiseres voert aan dat geen sprake is van parkeren. De bewijslast ligt volgens eiseres bij de heffingsambtenaar. Met de foto’s die de heffingsambtenaar heeft overgelegd, heeft de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast voldaan. Volgens eiseres heeft de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat geen sprake was van laden en lossen en/of in- en uitstappen van personen, aldus eiseres.
10. Per 1 januari 2016 wordt de controle op het betalen van parkeerbelasting in de gemeente [Z] uitgevoerd door een ‘ [bedrijf 2] ’. De [bedrijf 2] bepaalt aan de hand van de foto’s die zijn gemaakt door een scanauto of controle door een parkeercontroleur ter plaatse nodig is. De heffingsambtenaar voldoet met het [bedrijf 2] -systeem in beginsel aan zijn bewijslast.3
De rechtbank is van oordeel dat de foto’s voldoende duidelijk zijn, want te zien is dat de auto van eiseres stilstond, dat de deuren van de auto gesloten zijn en dat de voor- en achterverlichting van de auto is uitgeschakeld. Verder zijn er, op een voorbijganger na, geen personen zichtbaar bij of rondom de auto. In beginsel is in deze situatie daarom sprake van parkeren, waardoor er parkeerbelasting verschuldigd is. Dit is alleen anders als één van de uitzonderingen zich voordoet, zoals het onmiddellijk in- en uitstappen van personen of het onmiddellijk laden en lossen van zaken. De bewijslast dat van een van deze uitzonderingen sprake is, rust dan op eiseres.
Eiseres is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat sprake was van één van de uitzonderingen. Zij heeft slechts gesteld dat uit het scandossier niet blijkt dat geen sprake was van het onmiddellijk laden of lossen van zaken, maar zij heeft verder niet gesteld noch is gebleken dat daar wel sprake van was. Deze beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres voert verder aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte niet heeft aangetoond dat de locatie waar de auto zou hebben gestaan, is aangewezen als fiscale parkeerplaats. Daarnaast was volgens hem geen sprake van deugdelijke bebording. De enkele stelling van de heffingsambtenaar dat er parkeerautomaten in de buurt staan, is volgens hem onvoldoende. De heffingsambtenaar dient de voor het plaatsen van bebording benodigde verkeersbesluiten over te leggen, alsmede bewijs dat deze besluiten op een rechtsgeldige wijze bekend zijn gemaakt. Ook dient de heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat opdrachten zijn gegeven om de bebording feitelijk te plaatsen en dat regelmatig wordt gecontroleerd of deze bebording zich nog in goede orde op de locaties bevindt.
12. De rechtbank verwerpt dit betoog. De heffingsambtenaar heeft met de in beroep overgelegde stukken aangetoond dat [straat 1] is aangewezen als een plaats waar voor parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. De heffingsambtenaar heeft verder toegelicht dat in de directe omgeving meerdere automaten en borden staan waarop het parkeerregime staat. Dat blijkt ook uit de plattegrond met foto’s die de heffingsambtenaar heeft overgelegd. De heffingsambtenaar heeft hierbij voldaan aan zijn zogenaamde informatieplicht. Daar komt bij dat op eiseres een zekere onderzoeksplicht rust. Dat betekent dat van haar verwacht kon worden dat zij bij de aanvang van het parkeren voldoende onderzoekt of er voor het ter plekke parkeren parkeerbelasting verschuldigd is5. Indien eiseres vóór het parkeren en na het parkeren om zich heen had gekeken, had zij kunnen weten dat ter plekke sprake is van een betaald parkeerregime.
Parkeervergunning en pardontijd
13. Eiseres voert aan dat de heffingsambtenaar haar ten onrechte geen ‘pardontijd’ heeft gegund, omdat zij geen parkeerrecht heeft aangeschaft. Eiseres stelt dat zij tijdens het parkeren gebruik heeft gemaakt van haar parkeervergunning en op grond daarvan tijdens de scancontrole over een geldig parkeerrecht beschikte.
14. De rechtbank stelt vast dat de parkeervergunning van eiseres ten tijde van parkeren niet geldig was op de plaats waar de auto stond geparkeerd. Dit blijkt uit de Verordening Parkeerbelastingen 2022 (hierna: de Parkeerverordening), de daarbij behorende stratentabel en de plattegrond van het vergunninggebied. Hierin staat namelijk dat de parkeervergunning in de [straat 1] op maandag tot en met zaterdag tussen 10:00 uur en 18:00 uur niet geldig was op de locatie [straat 1] waar eiseres de auto parkeerde.
15. Omdat geen sprake was van parkeren met een vergunning, was eiseres de a-belasting6 verschuldigd. Zij had dus een parkeerrecht moeten aanschaffen, bijvoorbeeld door een parkeerkaartje te kopen bij de parkeerautomaat. Dat heeft eiseres niet gedaan. De pardontijd (dat is de regeling dat geen naheffingsaanslag wordt opgelegd binnen 10 minuten na het verstrijken van de geldigheidsduur van het betaalde parkeerkaartje) is daardoor niet op eiseres van toepassing. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
16. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”