ECLI:NL:GHAMS:2025:1895

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.338.002
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van een eerder arrest wegens vermeend bedrog in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in een herroepingsprocedure. De appellant, die eerder een vordering had ingesteld, stelde dat de geïntimeerde bedrog had gepleegd in de procedure die leidde tot een eerder arrest van 26 april 2022. De appellant vorderde herroeping van dit arrest, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn vordering omdat deze te laat was ingesteld. Het hof oordeelde dat de appellant al vanaf 8 november 2022 beschikte over de informatie die de basis vormde voor zijn herroepingsvordering, maar pas op 14 februari 2024 deze vordering indiende. Het hof concludeerde dat de termijn voor herroeping was overschreden. Bovendien oordeelde het hof dat, zelfs als de vordering tijdig was ingesteld, er geen feiten of omstandigheden waren die de verdenking van bedrog rechtvaardigden. De appellant had eerder al betoogd dat de geïntimeerde geen schade had geleden omdat er geen lening was verstrekt door een derde partij. Het hof oordeelde dat de herroepingsvordering niet toewijsbaar was en dat de appellant in de proceskosten van de geïntimeerde werd veroordeeld, omdat hij misbruik van procesrecht had gemaakt. De totale proceskosten werden vastgesteld op € 47.865,17, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.338.002/01
zaaknummer hoofdzaak: 200.272.751/01
zaaknummer / rolnummer rechtbank Amsterdam: C/13/645882 / HA ZA 18-345
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2025
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [plaats 1] ,
eiser in de herroepingsprocedure,
advocaat: mr. J.J. Dijkman te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in de herroepingsprocedure,
advocaat: mr. L.Z. Bosman te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.De zaak in het kort

Partijen hebben een affectieve relatie gehad. [appellant] stelt tijdens die relatie onverschuldigd betalingen te hebben gedaan voor [geïntimeerde] en heeft deze teruggevorderd. Verder stelt hij door cessie een vordering van een gezamenlijke kennis op [geïntimeerde] te hebben gekregen. [geïntimeerde] heeft de vorderingen bestreden. Zij stelt dat de handelwijze van [appellant] geen ander doel heeft dan om haar te schaden en heeft vergoeding van de daadwerkelijk door haar gemaakte proceskosten gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de daadwerkelijke proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld. Dit hof heeft de vorderingen van [appellant] bij arrest van 26 april 2022 eveneens afgewezen en [appellant] in de daadwerkelijke proceskosten van [geïntimeerde] in beide instanties veroordeeld.
[appellant] vordert in deze procedure herroeping van dit arrest op de grond dat [geïntimeerde] bedrog heeft gepleegd in de procedure. Het hof verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot herroeping omdat de vordering te laat is ingesteld. Maar ook als de herroepingsvordering tijdig zou zijn ingesteld zou deze stranden. Het hof is namelijk van oordeel dat geen feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog dat [appellant] de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen.

2.Het geding in de herroepingsprocedure

[appellant] heeft bij dagvaarding van 14 februari 2024 herroeping gevorderd van het arrest van 26 april 2022 met zaaknummer 200.272.751 (hierna: het bestreden arrest).
Naast de dagvaarding zijn de volgende stukken ingediend:
- akte overlegging producties van de zijde van [appellant] ;
- conclusie van antwoord tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie met producties;
- conclusie van repliek tevens houdende antwoord in voorwaardelijke reconventie;
- conclusie van dupliek tevens houdende akte wijziging van eis;
- akte uitlaten vermeerdering van eis;
- akte overlegging aanvullende producties tevens antwoordakte aan de zijde van [appellant] ;
- akte overlegging producties tevens houdende wijziging eis aan de zijde van [geïntimeerde] .
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 13 maart 2025 laten toelichten door hun voornoemde advocaten en [geïntimeerde] mede door mr. R.P. de Vries, advocaat te Amsterdam. De advocaten hebben het woord gevoerd aan de hand van spreekaantekeningen die zij hebben overgelegd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1.
Tussen [geïntimeerde] en [appellant] is in 2013 een affectieve relatie ontstaan. [appellant] , destijds werkzaam als financieel adviseur, heeft tijdens hun relatie [geïntimeerde] bijgestaan op zakelijk, fiscaal en juridisch gebied.
3.2.
[appellant] stelt tijdens hun relatie onverschuldigd betalingen te hebben gedaan voor [geïntimeerde] .
3.3.
Begin januari 2017 is er een (definitief) einde gekomen aan de affectieve relatie tussen [appellant] en [geïntimeerde] .
3.4.
[appellant] heeft tevergeefs geprobeerd de gestelde betalingen in rechte van [geïntimeerde] vergoed te krijgen. Zowel de rechtbank als het hof hebben zijn vorderingen afgewezen. [appellant] is door het hof bij het bestreden arrest veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten van [geïntimeerde] in beide instanties.
3.5.
Tegen het bestreden arrest is geen cassatie ingesteld.
3.6.
Een week nadat het bestreden arrest is gewezen heeft [geïntimeerde] beslag gelegd op onder meer het woonhuis van [appellant] en bij dagvaarding van 3 juni 2022 is zij een procedure gestart tegen [appellant] waarin zij schadevergoeding vordert vanwege de aanhoudende stalkingshandelingen van [appellant] (hierna: de procedure). Ter onderbouwing van de door [geïntimeerde] gestelde schade heeft [geïntimeerde] in de procedure op 8 november 2022 een rapport van [bedrijf 1] (hierna: het rapport) overgelegd. In het rapport zijn overzichten opgenomen van betalingen van [bedrijf 2] voor voorgeschoten advocaatkosten van [geïntimeerde] . In dit overzicht staan boekingen met de grootboekcode 46150.
4. Vordering en grondslagen
4.1.
[appellant] vordert herroeping van het bestreden arrest. Hij voert daartoe aan dat [geïntimeerde] bedrog heeft gepleegd in de procedure die tot dat arrest heeft geleid (hierna ook: de hoofdzaak). Dit bedrog heeft volgens [appellant] bestaan uit het volgende. [geïntimeerde] heeft in de hoofdzaak ten onrechte gesteld dat [bedrijf 2] haar een lening heeft verstrekt om de kosten van de procedures tussen [appellant] en haarzelf te kunnen betalen. [appellant] stelt dat hij heeft ontdekt dat deze lening helemaal niet bestaat en [geïntimeerde] dus ook geen schade heeft geleden.
In reconventie vordert [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] in haar daadwerkelijke proceskosten in de herroepingsprocedure ten bedrage van € 45.812,17 te vermeerderen met de wettelijke rente.

5.Beoordeling

Beoordelingskader
5.1.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een onjuist geachte rechterlijke uitspraak in beginsel niet anders dan door het (tijdig) aanwenden van een gewoon rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of cassatie) kan worden aangetast. Als dat niet gebeurt, is de uitspraak in beginsel onherroepelijk. Herroeping is een buitengewoon rechtsmiddel waarop alleen in uitzonderlijke gevallen een beroep kan worden gedaan. De herroepingsgronden van artikel 382 Rv moeten daarom strikt worden toegepast. Een (vonnis of) arrest dat in kracht van gewijsde is gegaan, kan op vordering van een partij worden herroepen (onder meer) als het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd (art. 382 aanhef en onder a Rv). Van bedrog in deze zin is reeds sprake wanneer een partij door haar oneerlijke proceshouding belet dat in de procedure feiten aan het licht komen die tot een voor de tegenpartij gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden. Het rechtsmiddel moet worden aangewend binnen drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en de eiser tot herroeping daarmee bekend is geworden. Voldoende is dat feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog dat de partij die zich op de grond beroept de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen opdat met inachtneming van die feiten en omstandigheden de zaak opnieuw wordt beoordeeld. De termijn vangt niet aan dan nadat het (vonnis of) arrest in kracht van gewijsde is gegaan (art. 383 lid 1 Rv). Een vordering tot herroeping kan niet met succes worden ingesteld tegen een uitspraak die mede berust op door de wederpartij gepleegd bedrog, als het bedrog reeds tijdens de voorafgaande procedure is ontdekt of bij een redelijkerwijs van de bedrogene te verwachten onderzoek had kunnen worden ontdekt.
Tijdigheid
5.2.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [appellant] zijn vordering tot herroeping van het bestreden arrest te laat heeft ingesteld. Zij stelt dat [appellant] al vanaf 8 november 2022 beschikte over de informatie die de basis vormt voor de herroepingsprocedure. De in art. 383 lid 1 Rv genoemde termijn van drie maanden was op het moment van de vordering tot herroeping, die van 14 februari 2024 dateert, dus ruimschoots overschreden, aldus [geïntimeerde] .
5.3.
[appellant] stelt dat hij er na het wijzen van het bestreden arrest achter is gekomen dat de accountant van [bedrijf 2] werkt met de standaard grootboekcodes in de grootboekrekening van [bedrijf 2] en dat dat betekent dat alle posten die met de code "4(000)" worden aangeduid "kosten" zijn. Volgens [appellant] is daardoor duidelijk geworden dat de facturen die [bedrijf 2] voor [geïntimeerde] heeft betaald, geboekt zijn als kosten en niet als lening. In dat laatste geval zouden de facturen namelijk geboekt moeten zijn onder de code "1(000)". Met deze constatering zou vast staan dat de lening niet bestaat en dat de verklaring van de heer [naam 1] , namens [bedrijf 2] , inhoudende dat er wel sprake is van een lening, in strijd is met de waarheid. [appellant] stelt dat hij dit pas op 15 november 2023 heeft kunnen vaststellen. Op die datum heeft hij namelijk een telefoongesprek gevoerd met accountant Kees Wolfswinkel, partner van het accountantskantoor van [bedrijf 2] , waarin het gebruik van genoemde codes wordt bevestigd en een e-mail van [naam 2] , [functie] , ontvangen waarin staat dat geen sprake kan zijn van een lening gelet op de wijze waarop [bedrijf 2] de betaalde facturen in haar grootboekrekening heeft vermeld. Met de herroepingsdagvaarding van 14 februari 2024 is hij dus binnen de termijn van drie maanden gebleven, aldus [appellant] .
5.4.
Het hof komt tot het oordeel dat [appellant] zijn vordering tot herroeping niet binnen de door art. 383 lid 1 Rv gestelde termijn van drie maanden nadat de grond voor de herroeping is ontstaan en [appellant] daarmee bekend is geworden, en dus te laat, heeft ingesteld. Het hof licht dit als volgt toe.
5.5.
[appellant] heeft ter onderbouwing van zijn vordering tot herroeping ten eerste gewezen op de volgende passage uit het door [appellant] zelf geïnitieerde telefoongesprek tussen hem (B) en de accountant Wolfswinkel (K) van 15 november 2023:
B: oké en mijn klant vroeg aan mij wat voor software gebruiken jullie?
K: ehhh boekhoudkundig bedoel je?
B: ehh ja
K: wij werken zelf met ehh Accountview
B: o dat
K: maar als een klant het ja ehh wij gebruiken ehh. Wat heel vaak gebeurt moet ik zeggen is dat klanten al gewend zijn aan een bepaald pakket, hebben ze aangeschaft of de licentie hebben ze. Ja en dan gaan wij op die licentie verder als ze dat prettig vinden.
B: nee, dat snap ik, dat snap ik. Ehh maar als jullie
K: dus dat is niet erg
B: Maar als jullie Accountview doen, hebben jullie gewoon dat standaard
grootboekrekeningensysteem?
K: ja, ja, ja
B: ik roep maar 1.000 is financieel, 4.000 zijn kosten..
K: ja, ja, ja
B: oké, nee is goed. Ik ga het overleggen met mijn cliënt en ik meld mij bij je.
K: oké, doeg
B: yes, dank je wel hè. Hé, goedje weer gesproken te hebben
5.6.
Ter duiding van dit telefoongesprek heeft [appellant] erop gewezen dat dus uit het rapport blijkt dat in de grootboekrekeningen van [bedrijf 2] facturen van de advocaten van [geïntimeerde] werden geboekt als kosten en niet als een lening.
5.7.
Ten tweede stelt [appellant] dat hij deze bevindingen voor de zekerheid en ter controle dezelfde dag nog heeft voorgelegd aan [naam 2] , een [functie] met meer dan 30 jaar werkervaring (waarbij hij in de vraagstelling heeft gerefereerd aan een geschil dat hij heeft met een derde). Dijkman heeft op 15 november 2023 aan [appellant] het volgende per e-mail bericht:
Hi [naam 4] ,
lk heb naar het overzicht van betalingen gekeken. Zij tonen hiermee aan dat de opgevoerde facturen zijn betaald en dat het om werkelijk gemaakte kosten gaat.
Een deel hiervan gaat om jouw derde en deze zijn dus tussen alle andere gemaakte en betaalde kosten geboekt op grootboekrekening 46150.
lk kan op basis van dit overzicht niet opmaken dat de betalingen inzake/van jouw derde op een aparte grootboekrekening zijn geboekt met als omschrijving lening derde u/g of iets dergelijks.
De gebruikte grootboekrekening waarop alle bedragen zijn geboekt is een grootboekrekening beginnend met een 4. De inrichting van een grootboekrekeningschema in Nederland is geheel vrij. Echter het is gebruikelijk dat grootboekrekeningen die beginnen met een 4. kostenrekeningen betreft.
5.8.
Tot slot heeft [appellant] zich beroepen op een e-mail van fiscaal advocaat F.A. Piek van 24 november 2023 waarin deze aan [appellant] schrijft:
Beste [naam 4] ,
Uitsluitend kosten die noodzakelijk zijn voor de BV zijn aftrekbaar, ook als de bestuurder er een persoonlijk (privé) belang bij had. Zie: HR 20 maart 2020, ECL1:NL:HR:2020:481. In dit geval lijkt mij daar geen sprake van; de derde heeft niets met het bedrijf te maken en de betalingen vinden uit privé-motieven plaats. Aldus kunnen ze niet ten laste van de winst noch in vooraftrek voor de BTW worden gebracht. Op zich kan een leningsovereenkomst mondeling worden gesloten, maar het bewijs van het bestaan en de inhoud daarvan wordt dan wel lastig. Temeer als de betalingen niet van meet af aan als lening zijn geboekt maar als kosten ten laste van winst zijn gebracht en er geen rentebetalingen en aflossingen hebben plaatsgehad. Zowel fiscaal als civiel gezien lijkt het mij onwaarschijnlijk dat het als lening aan een derde wordt geaccepteerd. Hetzelfde geldt a fortiori voor het boeken van de betalingen in rekening courant van de DGA. Afgezien van het feit dat daaraan tegenwoordig bovengrenzen zijn gesteld, moet die rc-lening zakelijk zijn, dat wil zeggen dat er zekerheden moeten zijn gesteld en dat aflossing door de DGA reëel mogelijk moet zijn en blijven. Uiteraard dient er ook rente te worden vergoed door de DGA. Dat heeft vervolgens inderdaad tot gevolg dat het als uitdeling aan de DGA kwalificeert waarover in Box 2 afgerekend moet worden. Eventueel betaalde dividendbelasting kan daarbij als voorheffing in mindering worden gebracht. Voorts lijken mij de betalingen van de DGA aan de derde te kwalificeren als schenking, waarover de inspecteur zal willen heffen.
Kortom, ik denk dat je het goed ziet.
Met vriendelijke groet,
[naam 3]
5.9.
Naar het oordeel van het hof volgt uit deze door [appellant] overgelegde informatie niet dat hij eerst in november 2023 ontdekte dat uit de boekhouding van [bedrijf 2] volgt dat sprake is van een schenking in plaats van een lening. Dat de facturen van de advocaten van [geïntimeerde] als kosten zijn opgenomen in de grootboekrekeningen had [appellant] immers al geconstateerd na bestudering van het rapport dat hem in november 2022 bekend is geworden. Dat volgt uit de e-mail die zijn advocaat op 10 maart 2023 aan de advocaat van [geïntimeerde] stuurde. Daarin schrijft zijn advocaat (onder verwijzing naar p. 41 van het rapport) dat uit het rapport zou blijken dat er geen sprake is van een lening, onder meer omdat de facturen exclusief btw zijn geboekt. Uit de tabel op p. 41/42 (onder. 88) van het rapport volgt dat de facturen die [bedrijf 2] voor [geïntimeerde] heeft betaald, destijds in de grootboekrekening met de code “4(000)” zijn opgenomen.
De telefonische bevestiging van de accountant van [bedrijf 2] op 15 november 2023 dat —ook bij hen— met "4(000)" kosten worden aangeduid noch de hiervoor weergegeven informatie van de controller en de fiscalist, voegen daar iets aan toe. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [appellant] niet eerder contact met deze personen op had kunnen nemen om informatie in te winnen. Dat betekent dat de termijn voor herroeping van het bestreden arrest in ieder geval
is gaan lopen op dan wel niet lang na 8 november 2022 (het bestreden arrest was toen reeds in kracht van gewijsde gegaan), waardoor [appellant] [geïntimeerde] met de dagvaarding van 14 februari 2024 te laat heeft gedagvaard. Hierom zal het hof [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot herroeping van het bestreden arrest.
Geen bedrog
5.10.
Maar ook als de herroepingsvordering tijdig zou zijn ingesteld, zou deze stranden. Er zijn naar het oordeel van het hof geen feiten en omstandigheden bekend geworden die zozeer de verdenking rechtvaardigen van bedrog dat [appellant] de gelegenheid behoort te krijgen de zaak nogmaals aan de rechter voor te leggen opdat met inachtneming van die feiten en omstandigheden de zaak opnieuw wordt beoordeeld. Het hof licht dit oordeel hierna toe.
5.11.
In de procedure die heeft geleid tot het bestreden arrest heeft [appellant] al aangevoerd dat [geïntimeerde] geen schade heeft geleden omdat zij geen lening heeft ontvangen van [bedrijf 2] . Daarover is in het bestreden arrest als volgt geoordeeld:
4.43.
Het hof stelt vast dat Wieringa Advocaten ten laste van [geïntimeerde] kosten heeft gemaakt in de onderhavige procedure. Vast staat voorts dat [bedrijf 3] voor betaling van facturen heeft zorggedragen en, blijkens een in het geding gebrachte schriftelijke verklaring, terzake een mondelinge overeenkomst van geldlening met [geïntimeerde] heeft gesloten. Ter zekerheid tot terugbetaling is een pandrecht gevestigd op de roerende goederen van [geïntimeerde] . Dit is door [appellant] niet, althans onvoldoende betwist. Niet is gebleken dat [bedrijf 3] deze kosten als haar eigen schuld op zich heeft genomen. [appellant] heeft aldus onvoldoende gesteld voor de conclusie dat [geïntimeerde] in dit verband geen schade lijdt.
5.12.
De informatie die [appellant] in deze herroepingsprocedure heeft ingebracht is onvoldoende voor de verdenking dat het in het bestreden arrest gegeven oordeel dat sprake is van een lening tot stand is gekomen onder invloed van bedrog.
5.13.
Daarbij neemt het hof in aanmerking de verklaring die de gevolmachtigde van [bedrijf 2] , [naam 1] , namens [bedrijf 2] reeds op 22 maart 2024 heeft afgelegd over de wijze waarop de lening in de boekhouding van [bedrijf 2] is en wordt verwerkt. [naam 1] heeft ten aanzien van de specifieke situatie van [bedrijf 2] verklaard dat facturen die binnenkomen in de financiële administratie van [bedrijf 2] worden verwerkt door medewerkers van het administratiekantoor dat de financiële administratie verzorgt. Voor die medewerkers, die op afstand van [bedrijf 2] staan, is niet altijd duidelijk of facturen betrekking hebben op eigen kosten van [bedrijf 2] of bijvoorbeeld onderdeel zijn van de lening. [naam 1] heeft toegelicht dat het daardoor in het verleden wel eens is voorgekomen dat advocaatkosten die [bedrijf 2] bij wijze van lening aan [geïntimeerde] rechtstreeks heeft voldaan, gedurende het jaar door de administratie in het grootboek zijn geboekt als kosten. Aan het einde van het boekjaar bij de controle van de accountant zijn dergelijke boekingen/kosten vervolgens weer naar de vordering van [bedrijf 2] in de balans overgeboekt. Dat betreft de kosten inclusief omzetbelasting, aldus steeds [naam 1] .
[naam 1] heeft verder toegelicht dat dergelijke correcties in de praktijk niet ongebruikelijk zijn omdat een accountant in de regel niet zelf de boekingen verzorgt. Het is ook niet relevant wat er gedurende een boekjaar in het grootboek gebeurt. Het gaat erom hoe de boekingen uiteindelijk - na controle door de accountant - in de jaarrekening worden verwerkt. Volgens de verklaring van [naam 1] zijn alle juridische kosten die [bedrijf 2] voor [geïntimeerde] heeft voorgeschoten ondergebracht in de post "Vorderingen" in de balans van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] heeft deze voorgeschoten bedragen niet als eigen kosten verantwoord en de btw is niet bij haar in aftrek gekomen, aldus [naam 1] . De door [appellant] nieuw ingebrachte informatie rechtvaardigt reeds in het licht van deze uitleg geen verdenking van bedrog. Concrete aanwijzingen dat het hier een onjuiste verklaring betreft, zijn er niet.
5.14.
Daarbij komt dat de wijze waarop [bedrijf 2] de door haar betaalde facturen in haar administratie heeft verwerkt op zichzelf ook niet doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van een (civielrechtelijke) lening. Dit hangt immers af van wat partijen daarover hebben afgesproken. Zonder nieuwe informatie daarover, is alleen de administratieve verwerking door [bedrijf 2] onvoldoende aanwijzing voor de voor herroeping vereiste verdenking van bedrog gepleegd door [geïntimeerde] . Ook hierom zou de vordering tot herroeping niet toewijsbaar zijn.
Proceskosten
5.15.
Omdat [appellant] in het ongelijk wordt gesteld, wordt hij veroordeeld in de proceskosten van de herroepingsprocedure. [geïntimeerde] vordert dat [appellant] wordt veroordeeld in de door haar werkelijk gemaakte proceskosten.
5.16.
Als uitgangspunt moet worden genomen dat de vordering tot vergoeding van alle door [geïntimeerde] in verband met deze procedure daadwerkelijk gemaakte kosten slechts toewijsbaar is in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is onder meer sprake als het instellen van de vorderingen, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als [appellant] zijn vorderingen baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Deze toetsing dient met terughoudendheid te geschieden, in die zin dat het gebruik maken van processuele bevoegdheden slechts in zeer bijzondere gevallen als misbruik van bevoegdheid kan worden gekwalificeerd (HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 en HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828).
5.17.
[geïntimeerde] voert ter onderbouwing van haar vordering het volgende aan. De procedure is nodeloos ingesteld en [appellant] baseert zijn vordering op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid behoorde te kennen dan wel op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hebben. [appellant] is sinds 8 november 2022 bekend met informatie op basis waarvan hij het bestaan van de lening - overigens ten onrechte - betwist. Gelet op de termijn van artikel 383 Rv is evident dat [appellant] ruimschoots te laat is met het instellen van zijn vordering tot herroeping van het bestreden arrest. [appellant] heeft door contact op te nemen met een accountant en "deskundigen" binnen een periode van drie maanden vóór 14 februari 2024 getracht informatie te creëren die hij ten grondslag legt aan zijn vordering. Maar, op die manier kan artikel 383 Rv natuurlijk niet worden omzeild. Als dat mogelijk zou zijn, zou de in dat artikel opgenomen termijn zinledig zijn. Iedereen zou daarmee een situatie kunnen creëren die voldoet aan artikel 383 Rv, aldus [geïntimeerde] .
5.18.
[geïntimeerde] legt aan haar vordering ook ten grondslag dat de onderhavige procedure niet los kan worden gezien van de reeds jarenlange stalkingscampagne die [appellant] tegen haar voert. Deze voorgeschiedenis - in combinatie met het ontbreken van een grondslag voor de herroeping - maakt dat [appellant] wederom misbruik maakt van procesrecht dan wel onrechtmatig handelt door deze procedure te starten, aldus [geïntimeerde] . Zij heeft er voorts op gewezen dat zowel de rechtbank Amsterdam als het hof in het bestreden arrest
hebben geoordeeld dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld jegens De
Laat, dan wel misbruik heeft gemaakt van procesrecht. [appellant] is in beide instanties veroordeeld in de daadwerkelijke proceskosten van [geïntimeerde] . In het bestreden arrest oordeelde het hof als volgt:
4.37.
[appellant] heeft deze procedure ingesteld op basis van de hem gecedeerde vordering van [naam 5] . Eerst kort voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft [appellant] zijn eis vermeerderd met maar liefst 13 aanvullende vorderingen, die niets met de vordering van [naam 5] van doen hadden, maar wel dateren van voor de datum van de inleidende dagvaarding. Daarmee heeft hij [geïntimeerde] onnodig op extra kosten gejaagd. [appellant] heeft tot op heden geen verklaring gegeven voor deze late eisvermeerdering. Van alle 13 vorderingen is vastgesteld dat daarvoor geen geldige grond is aangevoerd. Ook in hoger beroep heeft [appellant] die gronden niet aangevoerd. Ten aanzien van de vorderingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst heeft [appellant] zich bovendien beroepen op valselijk opgemaakte kwitanties voor betalingen die aantoonbaar niet hebben plaatsgevonden. Daaruit volgt dat [appellant] wist dat de stellingen die hij aan zijn vorderingen ten grondslag legde onwaar waren. Ook na de veroordeling door de rechtbank in de daadwerkelijk gemaakte kosten heeft [appellant] zijn procedure tegen [geïntimeerde] dus niet gestaakt maar heeft hij vastgehouden aan vorderingen waarvan hij de ongegrondheid kende.
Motief om [geïntimeerde] te schaden
4.38.
Op 20 mei 2017 heeft [naam 6] een schriftelijke verklaring afgelegd. Deze verklaring luidt voor zover van belang als volgt.
"Ik ben op 10 mei 2017, zo rond 08:45 uur, opgebeld door de mij bekende [naam 4] [appellant] . Ik ken [appellant] uit het verleden (...). [appellant] sprak meteen negatief over [naam 7] en noemde haar steeds minachtend 'die Yoga-juf’. In het telefoongesprek zei [appellant] mij dat hij 'bestolen en bedrogen' was door [naam 7] en dat zij van hem had 'geprofiteerd'. (..) Het was zonneklaar voor mij dat [appellant] - sinds de relatie met [naam 7] is beëindigd - sterke 'wraakgevoelens' heeft jegens [naam 7] en er op uit is haar het leven zo zuur mogelijk te maken. [appellant] meldde mij dat hij een groot aantal rechtszaken tegen haar begint en dat de eerste dagvaardingen er uit zijn gegaan. Hij vertelde trots dat hij
een deurwaarder had opgebeld met het verzoek of deze hem 'een plezier' wilde doen door de dagvaarding nog dezelfde dag bij [naam 7] te laten betekenen. De deurwaarder had hem later die dag bevestigd dat dit gelukt was en [appellant] was daar zeer vergenoegd over. En ook: 'De eerste dagvaarding heeft ze liggen... en er gaan er nog vele volgen.'(...).
4.39.
Uit deze verklaring volgt kort gezegd dat [appellant] uit wraak voornemens was [geïntimeerde] te gronde te richten door middel van het voeren van omvangrijke procedures tegen haar.
4.40.
In hoger beroep heeft [appellant] deze verklaring voor het eerst betwist. Hij ontkent op 10 mei een telefoongesprek te hebben gevoerd met [naam 6] waarin gezegd zou zijn dat hij een groot aantal procedures tegen [geïntimeerde] zou gaan beginnen en haar een dossier van zes meter wil bezorgen. De stelling van [appellant] dat [naam 6] duidelijk (naar het hof begrijpt: door [geïntimeerde] ) tegen hem is opgezet om een onjuiste verklaring af te leggen en hem zwart te maken, is door [appellant] in het geheel niet onderbouwd. Enige aanwijzing voor die stelling ontbreekt, zodat het hof daaraan voorbijgaat. Tegenover de gedetailleerde verklaring van [naam 6] heeft [appellant] bovendien volstaan met een enkele ontkenning van de juistheid van de verklaring van [naam 6] . Daarbij komt dat dat [appellant] in de daaropvolgende periode daadwerkelijk uitvoering heeft gegeven aan het hier beschreven voornemen door, al dan niet via de door hem gecontroleerde vennootschap CVG International B.V., een groot aantal procedures aan te spannen tegen [geïntimeerde] en personen uit haar omgeving, zoals haar moeder en haar makelaar. Het hof gaat dan ook uit van de juistheid van de verklaring van [naam 6] .
4.41.
Dit alles leidt tot de slotsom dat [appellant] de onderhavige procedure met geen ander doel heeft gevoerd dan om [geïntimeerde] te schaden en hij dit daarom achterwege had moeten laten. Daarmee heeft [appellant] misbruik van procesrecht gemaakt en onrechtmatig gehandeld jegens [geïntimeerde] .
5.19.
Het hof komt in deze procedure in de eerste plaats tot het oordeel dat [appellant] zijn herroepingsvordering te laat heeft ingediend (waarbij nog komt dat het hof heeft geconstateerd dat er ook geen (inhoudelijke) grond voor herroeping bestaat). [appellant] heeft onvoldoende steekhoudend betwist dat hij met het benaderen van de accountant van [bedrijf 2] in november 2023 tegen beter weten in getracht heeft een nieuw aanvangsmoment van de driemaandentermijn van art. 383 Rv te doen aanvangen. Het hof is voorts van oordeel dat [appellant] de gemotiveerde stellingen van [geïntimeerde] inhoudende dat de herroepingsprocedure enkel is gevoerd om haar te schaden niet danwel onvoldoende heeft betwist. Dit brengt het hof tot de conclusie dat het verzoek tot herroeping gelet op de evidente termijnoverschrijding in verband met de betrokken belangen van [geïntimeerde] en in het licht van alles wat er reeds tussen partijen is gebeurd, achterwege had behoren te blijven. [appellant] zal daarom in de werkelijk door [geïntimeerde] gemaakte proceskosten worden veroordeeld.
Omvang proceskosten
5.20.
[geïntimeerde] vordert betaling van de werkelijk door haar gemaakte proceskosten. Deze zijn wat de kosten van haar advocaten betreft als volgt opgebouwd:
a. Declaratie 20240710: € 1.384,24 (inclusief btw)
b. Declaratie 202400128: € 5.784,53 (inclusief btw)
c. Declaratie 20241481: € 18.954,28 (inclusief btw)
d. Declaratie 20242091 € 5.747,50 (inclusief btw)
e. Declaratie 20242264 € 411,40 (inclusief btw)
f. Declaratie 20243170 € 5.800,74 (inclusief btw)
g. Declaratie 20250034 € 3.373,48 (inclusief btw)
h. Schatting nog te maken kosten: € 4.356 (inclusief btw)
Totaal: € 45.812,17.
5.21.
[appellant] heeft de omvang van de door [geïntimeerde] gevorderde proceskosten betwist.
Algemene verweren
5.22.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] met overlegging van de gespecificeerde facturen voldoende inzichtelijk heeft onderbouwd dat de gedeclareerde werkzaamheden daadwerkelijk zijn verricht. Ook doorstaan de gevorderde bedragen de dubbele redelijkheidstoets. De in rekening gebrachte uurtarieven en het werken met meerdere advocaten acht het hof in deze bewerkelijke zaak niet onredelijk. Dat het werken aan deze zaak met meerdere advocaten tot hogere kosten heeft geleid heeft [geïntimeerde] voldoende gemotiveerd weersproken. Tevens heeft [geïntimeerde] voldoende onderbouwd waarom op een aantal declaraties bepaalde details zijn weggelakt en heeft zij de noodzaak daartoe (bescherming van de betrokken personen) voldoende toegelicht. Het causale verband met de herroepingsprocedure en de opgevoerde bedragen is gegeven en uit de overgelegde betalingsbewijzen volgt dat alle declaraties zijn voldaan.
Declaratie 20240170
5.23.
Ten aanzien van deze declaratie stelt [appellant] dat de tijd van mr. L.Z. Bosman op 15, 16, en 21 februari 2024 voor hem niet te herleiden is tot deze procedure, onder meer door het aflakken van de toelichting. Volgens [appellant] is niet duidelijk waarom en wie de werkzaamheden heeft uitgevoerd en tegen welk uurtarief. Verder stelt [appellant] dat tijd is
geschreven voor een aansprakelijkstelling afkomstig van [appellant] , hetgeen geen betrekking heeft op deze procedure en dat kosten voor het nagaan van termijnen niet redelijk zijn.
5.24.
Uit de door [geïntimeerde] gegeven toelichting volgt dat de door [appellant] benoemde tijd van mr. L.Z. Bosman betrekking heeft op het bestuderen van de dagvaarding en het voeren van overleg daarover met [geïntimeerde] en mr. R.P. de Vries. Ook is duidelijk welk uurtarief is gehanteerd. De tijd die verband houdt met de aansprakelijkstelling die [appellant] heeft verstuurd, heeft [geïntimeerde] op de declaratie geel gemarkeerd omdat deze geen betrekking heeft op deze procedure. Om die reden heeft [geïntimeerde] in randnummer 6.9 van de Conclusie van Antwoord (CvA) toegelicht dat vanwege die werkzaamheden één uur niet is betrokken in de berekening van de schade. Ook de kosten die in rekening zijn gebracht voor het contact met hof over de van toepassing zijnde termijnen op een procedure als de onderhavige (het gaat om een bedrag van nog geen € 125 inclusief btw) doorstaan de dubbele redelijkheidstoets naar het oordeel van het hof ruimschoots.
Het hof komt tot de slotsom dat alle tijd die [geïntimeerde] in verband met declaratie 20240710 heeft betrokken in de schadeberekening betrekking heeft op deze procedure en dat het hele bedrag voor vergoeding in aanmerking komt.
Declaratie 202400128
5.25.
Tegen deze declaratie heeft [appellant] geen specifieke verweren aangevoerd die een aparte bespreking behoeven. Het gehele bedrag komt voor vergoeding in aanmerking.
Declaratie 20241481
5.26.
Ten aanzien van bovengenoemde declaratie stelt [appellant] dat de tijd op 19 maart 2024, 20 maart 2024 en 24 april 2024 voor hem niet te herleiden is tot deze procedure, onder meer door het aflakken van de toelichting. Volgens [appellant] is niet duidelijk om welke werkzaamheden het gaat en welke derde daarbij betrokken was en welk document is opgesteld. Verder stelt [appellant] dat mr. J.R. Schol tijd heeft geschreven voor processtukken uit een andere procedure en het uitzoeken van termijnen, hetgeen niet toelaatbaar zou zijn. Daarnaast is [appellant] van mening dat de tijd die in rekening is gebracht voor het opstellen van de CvA buitenproportioneel is.
5.27.
[geïntimeerde] heeft in reactie op de betwisting door [appellant] nader toegelicht dat mr. L.Z. Bosman op 19 maart 2024, 20 maart 2024 en 24 april 2024 contact heeft gehad met mr. R.P. de Vries over de CvA. De tijd die mr. J.R. Schol heeft geschreven voor het lezen van de processtukken in de genoemde andere procedures houdt verband met deze procedure. Die processtukken zijn immers beschreven in de CvA. Ten aanzien van de opmerking over het schrijven van twaalf minuten voor uitzoekwerk met betrekking tot geldende termijnen, verwijst het hof naar hetgeen hierover in rov. 4.25 is overwogen. Het hof volgt [appellant] gelet op de omvang en achtergrond van de zaak en de uitvoerige dagvaarding niet in zijn betoog dat de tijd die in rekening is gebracht voor het opstellen van de CvA buitenproportioneel is. Ook ziet het hof geen aanleiding om, zoals [appellant] voorstaat, aan te sluiten bij de tarieven die gelden voor (eenvoudige) in IE-zaken. Dit betreft immers geen eenvoudige procedure en het gaat niet om een IE-zaak.
Het hof komt dus tot de conclusie dat het gehele bedrag van declaratie 20241481 voor vergoeding in aanmerking komt.
Declaratie 20242091
5.28.
[geïntimeerde] heeft toegelicht dat deze declaratie ziet op werkzaamheden die haar advocaat (Wieringa Advocaten) heeft verricht in mei 2024 voor het afronden en indienen van de CvA alsmede het verzamelen van de over te leggen producties. Verder is in die maand tijd besteed aan het overleggen met [geïntimeerde] over het bericht van het hof over het houden van een tweede schriftelijke ronde en correspondentie met he hof. [appellant] heeft deze declaratie onvoldoende steekhoudend betwist. Naar het oordeel van het hof komt het gehele bedrag dan ook voor vergoeding in aanmerking.
Declaraties 20242264, 20243170 en 20250034
5.29.
Tegen deze declaraties zijn geen specifieke verweren gevoerd die nog een aparte bespreking behoeven. Het hof is van oordeel dat deze facturen voldoende zijn toegelicht (ook op het punt van de afrondende werkzaamheden met betrekking tot de CvD) en dat alle werkzaamheden genoemd op deze declaraties voor vergoeding in aanmerking komen.
Schatting nog te maken kosten: € 4.356
5.30.
[geïntimeerde] schat in dat haar schade nog zal vermeerderen met een bedrag van ten minste
€ 4.356 (inclusief btw) aangezien haar advocaat onder meer (i) nog een akte heeft moeten maken, (ii) voor de mondelinge behandeling spreekaantekeningen heeft voorbereid, (iii) met [geïntimeerde] de mondelinge behandeling heeft voorbereid en (iv) de mondelinge behandeling in Amsterdam zal bijwonen. Dit bedrag komt volgens [geïntimeerde] neer op een tijdbesteding van circa tien uur (het uurtarief van mr. L.Z. Bosman bedraagt per 1 januari 2025 € 360 te vermeerderen met btw). Het hof acht deze schatting alleszins redelijk is zal ook dit bedrag toewijzen.
Griffierechten en wettelijke rente
5.31.
Tot slot zal [appellant] ook worden veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 2.053 dat [geïntimeerde] heeft betaald. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar over een bedrag van € 43.509,17 vanaf de datum van dit arrest en over het geschatte bedrag van € 4.356 vanaf de betaaldata van de onderliggende facturen, tenzij die facturen reeds zijn betaald voorafgaand aan de datum van dit arrest, dan geldt de datum van het arrest als ingangsdatum voor de wettelijke rente. Het hof kan immers niet meer rente toewijzen dan [geïntimeerde] heeft gevorderd.
Slotsom
5.32.
Het hof ziet geen aanleiding tot bewijslevering. [appellant] heeft ook geen specifieke stellingen ingenomen die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. Het hof zal [appellant] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot herroeping van het bestreden arrest en [appellant] veroordelen in de werkelijke kosten van het geding die aan de zijde van [geïntimeerde] in totaal € 47.865,17 bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals in het dictum omschreven. Bij deze stand van zaken behoeft de eis in voorwaardelijke reconventie geen bespreking.

6.Beslissing

Het hof:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vordering tot herroeping van het bestreden arrest;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 47.865,17 te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 43.509,17 vanaf de datum van dit arrest en over een bedrag van € 4.356 vanaf de betaaldata van de daarop betrekking hebbende facturen, tenzij deze facturen reeds zijn betaald voorafgaand aan de datum van dit arrest, in dat geval geldt de datum van dit arrest als ingangsdatum voor de wettelijke rente;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.M. de Stigter, M.M.M. Tillema en E.C. Oosterbaan en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.