ECLI:NL:GHAMS:2025:1898

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
200.348.628/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op contante betaling van creditsaldo na beëindiging bankrelatie

In deze zaak staat de vraag centraal of Fashion One Europe B.V. aanspraak kan maken op contante betaling van een creditsaldo van € 492.761,98 na beëindiging van de bankrelatie door ING Bank N.V. De bankrelatie werd op 3 september 2019 door ING opgezegd, waarna Fashion One tot 3 december 2019 toegang had tot haar rekeningen. Op 13 december 2019 werd het creditsaldo overgeboekt naar een tussenrekening van ING. In september 2020 verzocht Fashion One om uitbetaling van het creditsaldo in contanten, maar ING weigerde dit vanwege veiligheidsrisico's en de organisatie die niet meer ingericht is op contante betalingen van dergelijke bedragen. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank die de vorderingen van Fashion One afwees, omdat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen contante betaling. Het hof oordeelt dat de belangen van Fashion One niet opwegen tegen de veiligheidsrisico's voor ING. Fashion One had ook de mogelijkheid om het saldo via pinopnames op te nemen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt Fashion One in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.348.628/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/ 13/738544 / HA ZA 23-776
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2025
inzake
FASHION ONE EUROPE B.V.,
gevestigd te Swalmen,
appellante,
advocaat mr. R. Teitler te Amsterdam,
tegen
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat mr. I.C.M.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
Partijen worden hierna Fashion One en ING genoemd.

1.De zaak in het kort

Deze zaak gaat over de vraag of Fashion One na opzegging van de bankrelatie door ING aanspraak kan maken op contante betaling van het creditsaldo van € 492.761,98. Net als de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag ontkennend.

2.Het geding in hoger beroep

Fashion One is bij dagvaarding van 30 augustus 2024in hoger beroep gekomen van een vonnis van 12 juni 2024 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Fashion One als eiseres en ING als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven,
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Fashion One heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog haar vorderingen zal toewijzen waarbij in de vordering onder (1) voor ‘aan de woonplaats van Fashion One’ dient te worden gelezen ‘in één van de filialen van ING in (het Europese deel van) Nederland’, met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
ING heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met – uitvoerbaar bij voorraad – beslissing over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft onder 2.1 tot en met 2.3 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
3.1.
Fashion One had twee zakelijke rekeningen bij ING. ING heeft de bankrelatie met
Fashion One op 3 september 2019 per brief opgezegd met een opzegtermijn van drie maanden. Fashion One had tot 3 december 2019 toegang tot haar zakelijke rekeningen.
3.2.
Op 13 december 2019 heeft ING het creditsaldo van de twee rekeningen van
€ 492.761,98 (hierna: het creditsaldo) overgeboekt op een tussenrekening van ING.
3.3.
In september 2020 heeft Fashion One ING verzocht om het creditsaldo uit te keren
in contanten. ING heeft op 17 september 2020 aan Fashion One laten weten dat zij het
creditsaldo niet in contanten kan uitbetalen.

4.Beoordeling

4.1.
De vorderingen van Fashion One strekken ertoe dat voor recht zal worden verklaard dat ING het creditsaldo contant aan Fashion One dient te betalen en in verzuim verkeert sinds zij op 17 september 2020 heeft geweigerd om dit te doen. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen omdat de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen de door Fashion One gewenste betalingswijze. Fashion One bestrijdt dit oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde motivering met twee grieven.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de bankrelatie tussen Fashion One en ING rechtmatig is beëindigd en dat Fashion One een vordering op ING heeft van € 492.761,98. Het geding in hoger beroep is – evenals in eerste aanleg – toegespitst op de vraag of Fashion One aanspraak kan maken op contante betaling van het creditsaldo. Partijen nemen tot uitgangspunt dat ING de op haar rustende verbintenis tot betaling van een geldsom aan Fashion One moet voldoen in geld dat op het tijdstip van de betaling gangbaar is in Nederland (art. 6:112 BW) en dat bankbiljetten tot ieder bedrag in Nederland ‘gangbaar geld’ zijn. De redelijkheid en billijkheid kunnen echter meebrengen dat van de schuldenaar betaling van chartaal geld niet kan worden gevergd. Ook dit is op zichzelf niet tussen partijen in geschil. Het hof overweegt dat in dat verband geldt dat, met name in verband met de omvang van het te betalen bedrag, de risico’s van een betaling in chartaal geld ertoe kunnen leiden dat de schuldenaar aanwijzing van een girorekening mag verlangen om de betaling te verrichten.
4.3.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank ING gevolgd in haar standpunt dat contante uitbetaling van het creditsaldo voor haar medewerkers en cliënten ongewenste veiligheidsrisico’s behelst. De rechtbank heeft de door ING aangevoerde veiligheidsrisico’s als volgt omschreven:
Haar organisatie is niet (meer) ingericht op het uitvoeren van contante betalingen van deze omvang. Niet alleen zijn dit soort bedragen niet zomaar bij een kantoor van ING aanwezig, daarnaast is het (…) niet veilig voor haar medewerkers en cliënten om dergelijke grote bedragen contant uit te betalen. De kantoren van ING bestaan uit een open ruimte met servicebalies en er zijn daar geen mogelijkheden meer om een contante betaling in een aparte, beveiligde ruimte plaats te laten vinden. Ook voorziet ING niet in waardetransporten. Dat is iets waarvoor de klant zelf een waardetransportbedrijf moet inschakelen, waarna de klant het saldo giraal van zijn rekening naar dat bedrijf moet overmaken welk bedrijf dit in contanten omzet. Daarin kan ING niet voorzien.
Het door Fashion One met haar grief 1 gevoerde betoog dat ING de veiligheidsrisico’s schromelijk overdrijft omdat het gaat om een bedrag dat in biljetten van € 500,- een stapeltje zou opleveren van slechts tien centimeter hoog, laat de door de rechtbank omschreven en verder inhoudelijk niet weersproken veiligheidsrisico’s voor ING onverlet. Overigens gaat Fashion One hiermee voorbij aan de verklaring van ING bij de mondelinge behandeling in eerste aanleg dat biljetten van € 500,- niet meer worden uitgegeven.
4.4.
Naar het oordeel van het hof brengen de redelijkheid en billijkheid reeds vanwege de in rov. 4.3. bedoelde ongewenste veiligheidsrisico’s voor ING in beginsel met zich dat van ING niet kan worden gevergd dat zij het creditsaldo contant uitbetaalt aan Fashion One.
Er doen zich nog twee omstandigheden voor die een reden temeer vormen dat dit niet van ING kan worden gevergd. Ten eerste staat vast dat Fashion One geen gebruik heeft gemaakt van de gedurende de opzegtermijn bestaande mogelijkheden om het creditsaldo via pinopnames met een limiet van maximaal € 50.000,- per dag in contanten op te nemen of geld te bestellen via een ING-kantoor (een mogelijkheid die per 31 maart 2021 is komen te vervallen). Ten tweede is niet in geschil dat Fashion One voor ING een voormalige klant is met een FEC (Financial Economic Crime)-risico, omdat ING heeft geconstateerd dat gelden werden ‘rondgepompt’ tussen Fashion One en andere aan haar gelieerde ondernemingen zonder aanwijsbare grondslag of een relatie met de bedrijfsvoering van Fashion One en Fashion One geen opheldering hierover heeft verschaft. Anders dan Fashion One in eerste aanleg heeft aangevoerd, kan deze omstandigheid – los van de precieze risico’s voor ING – meewegen bij beantwoording van de vraag of de redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen contante betaling van het creditsaldo.
4.5.
De gestelde belangen van Fashion One bij contante betaling van het creditsaldo leggen onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de ongewenste veiligheidsrisico’s voor ING. Met grief 2 wijst Fashion One op belangen die samenhangen met de gestelde bezwaarlijkheid van het openen van een nieuwe bankrekening door Fashion One. ING is echter bereid om het creditsaldo over te maken naar een door Fashion One op te geven (bestaande) bankrekening van een derde. Niet, althans onvoldoende blijkt dat Fashion One geen enkele (bestaande) bankrekening kan aanwijzen waarnaar ING het creditsaldo zou kunnen overmaken. De door haar gestelde verschuiving van het probleem doet zich niet voor als er, zoals de rechtbank in aanmerking heeft genomen, andere internationaal opererende banken zijn die wel zijn ingericht op het uitbetalen van grote contante bedragen. Fashion One bestrijdt dit onvoldoende met haar niet nader geconcretiseerde stelling dat zij niet bekend is met dergelijke banken.
4.6.
De slotsom luidt dat de grieven geen doel treffen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Fashion One is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep die worden begroot op € 827,- aan verschotten en € 1.214,- aan salaris advocaat.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Fashion One in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van ING vastgesteld op € 827,- aan verschotten en € 1.214,- aan salaris advocaat en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, M.M.M. Tillema en A.S. Gratama en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.