Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[de vrouw] ,
2. [kind 1] ,
1.De zaak in het kort
2.De procedure in hoger beroep
;
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2] en de jongmeerderjarige [kind 1]. De rechtbank Noord-Holland heeft in haar beschikking van 5 juni 2024 het verzoek van de man om de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen afgewezen. De man is het hier niet mee eens, terwijl de vrouw en [kind 1] het wel eens zijn met de beslissing van de rechtbank. De man is op 5 september 2024 in hoger beroep gekomen. Het hof heeft de minderjarige [kind 2] de gelegenheid gegeven om zijn mening te geven, en de zitting heeft op 26 juni 2025 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn beiden bijgestaan door hun advocaten. De man heeft in het verleden meerdere verzoeken gedaan om de onderhoudsbijdrage te wijzigen, maar deze zijn steeds afgewezen. De man voert aan dat hij door een bedrijfsongeval in 2010 arbeidsongeschikt is geraakt en dat hij sindsdien niet in staat is geweest om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te betalen. Het hof overweegt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de onderhoudsbijdrage niet kan worden gewijzigd. Echter, met de toelating van de man tot de WSNP op 2 april 2024, is er sprake van een wijziging van omstandigheden. Het hof concludeert dat de man gedurende het WSNP-traject geen draagkracht heeft en stelt de onderhoudsbijdrage op nihil voor de duur van dit traject. De betalingsverplichting jegens [kind 2] herleeft na afloop van het WSNP-traject, terwijl de onderhoudsverplichting jegens [kind 1] per 21 juli 2024 is komen te vervallen. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de onderhoudsbijdrage wordt op nihil gesteld met ingang van 2 april 2024.