ECLI:NL:GHAMS:2025:1982

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
29 juli 2025
Zaaknummer
200.345.568/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nihilstelling kinderalimentatie in verband met WSNP-traject

In deze zaak gaat het om de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2] en de jongmeerderjarige [kind 1]. De rechtbank Noord-Holland heeft in haar beschikking van 5 juni 2024 het verzoek van de man om de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen afgewezen. De man is het hier niet mee eens, terwijl de vrouw en [kind 1] het wel eens zijn met de beslissing van de rechtbank. De man is op 5 september 2024 in hoger beroep gekomen. Het hof heeft de minderjarige [kind 2] de gelegenheid gegeven om zijn mening te geven, en de zitting heeft op 26 juni 2025 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn beiden bijgestaan door hun advocaten. De man heeft in het verleden meerdere verzoeken gedaan om de onderhoudsbijdrage te wijzigen, maar deze zijn steeds afgewezen. De man voert aan dat hij door een bedrijfsongeval in 2010 arbeidsongeschikt is geraakt en dat hij sindsdien niet in staat is geweest om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te betalen. Het hof overweegt dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen en dat de onderhoudsbijdrage niet kan worden gewijzigd. Echter, met de toelating van de man tot de WSNP op 2 april 2024, is er sprake van een wijziging van omstandigheden. Het hof concludeert dat de man gedurende het WSNP-traject geen draagkracht heeft en stelt de onderhoudsbijdrage op nihil voor de duur van dit traject. De betalingsverplichting jegens [kind 2] herleeft na afloop van het WSNP-traject, terwijl de onderhoudsverplichting jegens [kind 1] per 21 juli 2024 is komen te vervallen. De beschikking van de rechtbank wordt vernietigd en de onderhoudsbijdrage wordt op nihil gesteld met ingang van 2 april 2024.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.345.568/01
zaaknummer rechtbank: C/15/337285/FA RK 23-950
beschikking van de meervoudige kamer van 29 juli 2025 in de zaak van
[de man],
wonende te [plaats A] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna: de man,
advocaat: mr. J.A. Smits te Rotterdam,
en

1.[de vrouw] ,

2. [kind 1] ,

beiden wonende te [plaats B] , gemeente [gemeente] ,
verweerders in hoger beroep,
hierna respectievelijk: de vrouw en [kind 1] ,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [kind 2] (hierna: [kind 2] ).

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de door de man te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en
opvoeding van de minderjarige [kind 2] en de door de man te betalen bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud van de jongmeerderjarige [kind 1] (hierna: kinderalimentatie en/of onderhoudsbijdrage).
1.2
De rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) heeft in haar beschikking van 5 juni 2024 het verzoek van de man om de door hem te betalen onderhoudsbijdrage op nihil te stellen, afgewezen. De man is het hiermee niet eens. De vrouw en [kind 1] zijn het wel eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
De man is op 5 september 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De vrouw en [kind 1] hebben op 10 december 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de zijde van de WSNP-bewindvoerder van de man, mevrouw [naam] ;
- een bericht van de zijde van de man van 4 maart 2025, met bijlagen
;
- een bericht van de zijde van de vrouw en [kind 1] van 12 juni 2025, met bijlage;
- een bericht van de zijde van de man van 16 juni 2025, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de man van 17 juni 2025, met bijlage.
2.4
Het hof heeft de minderjarige [kind 2] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat hij van de zaak vindt. Op 5 maart 2025 heeft het hof een brief van hem ontvangen.
2.5
De zitting heeft op 26 juni 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en door S.F. Coskun, tolk in de Turkse taal,
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat, die ook optreedt voor [kind 1] .
[kind 1] was niet bij de zitting aanwezig.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn [in ] 2002 met elkaar gehuwd te [plaats C] , Turkije. Het huwelijk is op 30 december 2010 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van 7 september 2010.
3.2
Tijdens dit huwelijk zijn geboren:
- [kind 1] , [in ] 2003 te [gemeente] ;
- [kind 2] , [in ] 2007 te [gemeente] .
3.3
Bij beschikking van 15 maart 2011 heeft de rechtbank Haarlem bepaald dat de man aan de vrouw € 250,- per kind per maand aan kinderalimentatie dient te voldoen, met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.4
Bij beschikkingen van 6 mei 2015 en 14 april 2021 heeft de rechtbank verzoeken van de man tot wijziging/nihilstelling van de door hem te betalen kinderalimentatie afgewezen.
Bij beschikking van 31 mei 2022 heeft dit hof de beschikking van de rechtbank van 14 april 2021 bekrachtigd.
3.5
Met toepassing van de wettelijke indexering bedraagt de door de man te betalen kinderalimentatie/onderhoudsbijdrage met ingang van 1 januari 2024 € 331,- per kind per maand en met ingang van 1 januari 2025 € 352,- per kind per maand.
3.6
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 april 2024 is ten aanzien van de man de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.7
[in ] 2024 heeft [kind 1] de 21-jarige leeftijd bereikt en is de onderhoudsverplichting van de man op grond van artikel 1:395a BW jegens haar geëindigd.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang, het verzoek van de man de door hem te betalen onderhoudsbijdrage aan [kind 1] en de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [kind 2] op nihil te stellen, afgewezen.
4.2.
De man verzoekt in hoger beroep alsnog de beschikking van 15 maart 2011 te wijzigen en de door hem te betalen kinderalimentatie/onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind 2] en [kind 1] , op nihil te stellen, dan wel dat deze te wijzigen met ingang van de datum van het verzoekschrift in eerste aanleg (hof: 2 maart 2023), dan wel een zodanige beslissing als het hof juist acht.
4.3.
De vrouw en [kind 1] verzoeken de man niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil is de door de man te betalen kinderalimentatie/onderhoudsbijdrage ten behoeve van [kind 1] en [kind 2] .
5.2
Op grond van artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Uit artikel 1:401 lid 1 BW volgt dat een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.3
De man voert primair aan dat de beschikking van de rechtbank van 15 maart 2011 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan, omdat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat de beschikking van 15 maart 2011 door wijziging van omstandigheden heeft opgehouden te voldoen aan de wettelijke maatstaven. De man was in 2011 niet aanwezig bij de zitting van de rechtbank. Zijn toenmalige advocaat had zich onttrokken. Er zijn geen financiële stukken overgelegd en er is geen (draagkracht)berekening gemaakt. Al twee keer eerder heeft de man verzocht de beschikking van 15 maart 2011 te wijzigen en de onderhoudsbijdrage op nihil te stellen, maar telkens weer wordt geoordeeld dat hij zijn stellingen onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, zo ook in de bestreden beschikking. Feit is dat hij nooit in staat is geweest om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te voldoen. Door een bedrijfsongeval in 2010 is hij 80%-100% arbeidsongeschikt geraakt. Al jaren is hij aangewezen op een WIA-uitkering, die wordt aangevuld met een uitkering op grond van de Participatiewet. Daarnaast kampt hij met een enorme schuldenlast. Op 2 april 2024 is hij toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Financiële ruimte voor de betaling van een onderhoudsbijdrage heeft hij dan ook niet, aldus de man.
De vrouw en [kind 1] voeren verweer, waarop hieronder nader zal worden ingegaan.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
De hoogte van de in de beschikking van 15 maart 2011 vastgestelde kinderalimentatie vindt mede zijn oorzaak in de omstandigheid dat de man destijds zelf onvoldoende financiële stukken heeft overgelegd. Om dezelfde reden heeft de rechtbank bij beschikkingen van 6 mei 2015 en 14 april 2021 de wijzigingsverzoeken van de man afgewezen. Weliswaar staat dat niet in de weg aan het opnieuw in rechte aan de orde stellen dat de beschikking van 15 maart 2011 van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan (vgl. HR 20 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2109), maar dan dient de man wel feiten en omstandigheden te stellen waaruit dat volgt, alsmede deze feiten en omstandigheden zo nodig te bewijzen. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen, omdat de man – in het licht van het gemotiveerde verweer van de vrouw en [kind 1] – zijn stelling dat hij van meet af aan onvoldoende draagkracht heeft gehad om de vastgestelde onderhoudsbijdrage te kunnen betalen, onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de overgelegde stukken komt het hof dat oordeel juist voor. De man heeft ook in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd dan wel stukken in het geding gebracht die zijn stellingen onderbouwen. De man heeft geen (financiële) stukken overgelegd, die zien op 2011. Het oudste stuk dat de man heeft overgelegd, is een beslissing van het UWV van 10 september 2015, waaruit blijkt dat de eerste ziektedag van de man op 28 mei 2013 was, dat hij sinds 26 mei 2015 recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering en dat bij de beslissing is uitgegaan van 100% arbeidsongeschiktheid en een meer dan geringe kans op herstel. Hieruit volgt dat het hof – net als de rechtbank – van oordeel is dat niet is gebleken dat de vastgestelde kinderalimentatie van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan.
5.5
Vervolgens dient het hof te beoordelen of nadien sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 BW.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat met de toelating van de man tot de WSNP met ingang van 2 april 2024 sprake is van een wijziging van omstandigheden, die van dien aard is dat een nieuwe beoordeling van de onderhoudsbijdrage dient plaats te vinden. Het hof begrijpt het standpunt van de man echter aldus dat hij meent dat al eerder dan 2 april 2024 sprake was van een relevante wijziging van omstandigheden. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft de man naast de hiervoor genoemde brief van het UWV uit 2015 een brief van de gemeente [plaats A] van 14 september 2020 overgelegd, waaruit blijkt dat hij een uitkering op grond van de Participatiewet is gaan ontvangen en dat voor de man alle verplichtingen in verband met arbeidsinschakeling, re-integratie en tegenprestatie zijn vervallen, omdat is vastgesteld dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Verder heeft de man een brief van de gemeente [plaats A] van 5 juli 2023 ingebracht, met daarin een medisch advies in het kader van zijn aanvraag van een gehandicapten parkeerkaart waaronder een uiteenzetting van de fysieke beperkingen van de man.
De vrouw en [kind 1] hebben de inhoud van deze stukken niet betwist, maar stellen zich op het standpunt dat de man – hoewel hij arbeidsongeschikt is verklaard – sinds jaar en dag (zwarte) werkzaamheden verricht en daarmee inkomsten genereert. Ter onderbouwing van die stelling hebben zij schermafdrukken van foto’s van het Facebook-account van de man in het geding gebracht. Op die foto’s is te zien dat de man (verbouwings)werkzaamheden verricht. De foto’s zijn -blijkens de schermafdrukken- in 2016, 2017, 2018 en 2019 op het Facebook-account van de man geplaatst. Daarnaast hebben zij een verklaring van een ex-partner van de man in het geding gebracht, waarin deze ex-partner aangeeft dat zij in de jaren 2014-2015 heeft samengewoond met de man en dat hij in die tijd werkte. Verder hebben de vrouw en [kind 1] een offerteverzoek in het geding gebracht, waarop de man op 20 maart 2024 heeft gereageerd met een prijsopgave voor het realiseren van een tv-wand. Tot slot hebben zij een schermafdruk overgelegd waaruit blijkt dat de man een Instagram-account heeft met de naam ‘ [X] ’. Ook op dit account staan allerlei foto’s van (verbouwings)werkzaamheden van de man.
In reactie op deze stukken heeft de man aangegeven dat de foto’s op zijn sociale media gedateerd zijn en dat hij die foto’s zo nu en dan opnieuw plaatst uit weemoed en trots. De verklaring van zijn ex-partner heeft hij afgedaan als rancuneus. Wat betreft de prijsopgave heeft de man ter zitting in hoger beroep naar voren gebracht dat hij lid is van een groep op Facebook en via die groep ex-collega’s die de Nederlandse taal onvoldoende beheersen, helpt bij het zoeken naar klussen.
Het hof is van oordeel dat de man onvoldoende (gemotiveerd) heeft betwist dat hij neveninkomsten genereerde naast zijn inkomen uit uitkering. Hij had zijn betwisting tegenover het gemotiveerde standpunt van de vrouw en [kind 1] nader dienen te onderbouwen. Zo had het op de weg van de man gelegen nader toe te lichten wanneer de foto’s waarop hij werkend te zien is, zijn gemaakt en dit te onderbouwen met bijvoorbeeld foto’s voorzien van een originele datumstempel of verklaringen van de betreffende opdrachtgevers. De enkele stelling dat het oude foto’s betreffen is onvoldoende. Ook had het op de weg van de man gelegen zijn bemiddelende rol ten behoeve van ex-collega’s nader te onderbouwen. Nu hij met een prijsopgave reageerde op een aan hem gericht offerteverzoek voor werkzaamheden had van hem meer toelichting mogen worden verwacht. Het hof is dan ook van oordeel dat de man onvoldoende heeft weerlegd dat hij in de afgelopen jaren heeft gewerkt en neveninkomsten heeft genoten. De omstandigheid dat de man arbeidsongeschikt is verklaard en de daarbij behorende uitkeringen ontvangt vormt voor het hof dan ook geen grond die kan leiden tot wijziging van de onderhoudsbijdrage voordat de WSNP van toepassing is verklaard.
5.6
Vanaf 2 april 2024 kan de man als gevolg van de toepasselijke schuldsaneringsregeling niet meer vrijelijk beschikken over zijn inkomen uit uitkering.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet worden aangenomen dat een onderhoudsplichtige, behoudens bijzondere omstandigheden, in dat geval niet over draagkracht beschikt om onderhoudsbijdragen te betalen. Dit kan anders zijn, indien het vrij te laten bedrag door de rechter-commissaris op een hoger bedrag is bepaald. Daarvan is in deze zaak niet gebleken en daarbij komt dat de WIA uitkering met aanvullende Participatie uitkering van de man daarvoor ook niet toereikend zou zijn. Bij e-mail van 3 maart 2025 heeft de bewindvoerder verklaard dat zij niet op de hoogte is van andere inkomsten en dat daar geen vermoedens van zijn. Het hof komt dan ook tot de conclusie de man gedurende het WSNP-traject geen draagkracht heeft en zal de onderhoudsbijdrage op nihil stellen voor de duur van dit traject. Voor de volledigheid overweegt het hof nog dat de betalingsverplichting van de man jegens [kind 2] bij het afronden van het traject herleeft. Zijn onderhoudsverplichting jegens [kind 1] op grond van artikel 1:395a BW is per 21 juli 2024 komen te vervallen.
5.7
Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de man – op een enkele betaling/inning van ruim € 100,- na – de in 2011 vastgestelde kinderbijdrage nooit heeft betaald. De beschikking van het hof leidt dus niet tot een terugbetalingsverplichting aan de zijde van de vrouw of [kind 1] , zodat bespreking van de (on)aanvaardbaarheid daarvan achterwege kan blijven.
5.8
Hetgeen overigens nog is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
5.9
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen als na te melden en de door de man te betalen onderhoudsbijdrage op nihil zal stellen met ingang van 2 april 2024 voor de duur van het WSNP-traject.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 5 juni 2024 voor zover daarbij ook voor de periode vanaf 2 april 2024 het verzoek van de man tot nihilstelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] is afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Haarlem van 15 maart 2011 en stelt de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] op nihil met ingang van 2 april 2024, voor wat betreft de bijdrage ten behoeve van [kind 1] tot 17 juli 2024, en voor wat betreft de bijdrage ten behoeve van [kind 2] tot het einde van de WSNP, waarbij de bij beschikking van 15 maart 2011 bepaalde bijdrage voor [kind 2] weer herleeft na afloop van het WSNP-traject;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.N. van de Beek, mr. J.M. van Baardewijk en mr. E.W.K. Bosman, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Betlem als griffier en is op 29 juli 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.