ECLI:NL:GHAMS:2025:2000

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
30 juli 2025
Zaaknummer
24/8
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaken en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de WOZ-waarde van twee onroerende zaken voor het belastingjaar 2022, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente [Y]. De heffingsambtenaar had de bezwaren van belanghebbende tegen de waardebeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze na afloop van de bezwaartermijn waren ingediend. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarop belanghebbende in hoger beroep ging. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht de niet-ontvankelijkheid had vastgesteld, omdat belanghebbende geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de termijnoverschrijding verschoonbaar konden maken. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/8
24 juni 2025
uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels)
tegen de uitspraak van 9 november 2023 in de zaak met kenmerk HAA 23/427 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Y] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen met dagtekening 26 februari 2022 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaken aan de adressen [straat 1] te
[Z] en [straat 2] te [plaats] voor het kalenderjaar 2022 en naar waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op respectievelijk € 367.000 en € 141.000. In hetzelfde geschrift zijn de aanslagen onroerendezaakbelastingen 2022 bekend gemaakt.
1.2.
De tegen de hiervoor vermelde beschikkingen in één geschrift vervatte bezwaren (hierna: het bezwaar) heeft de heffingsambtenaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met dagtekening 13 mei 2025 en 4 juni 2025 heeft belanghebbende nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2025. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaken.
2.2.
Met dagtekening 7 april 2022 heeft de gemachtigde van belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de onder 1.1. vermelde beschikkingen. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar op
3 oktober 2022 ontvangen.
2.3.
Op de envelop waarmee het bezwaar is ingediend staat frankeercontroledatum
30 september 2022 ( [#] ).
2.4.
De bezwaartermijn is geëindigd op maandag 11 april 2022.

3.Geschil in hoger beroep

Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft - voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil in hoger beroep - als volgt overwogen en beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“5. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken na de dag van dagtekening van het aanslagbiljet waartegen het bezwaar is gericht, tenzij de dagtekening is gelegen vóór de dag van bekendmaking.
6. In artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de bezwaartermijn is ontvangen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel is een per post verzonden bezwaarschrift echter eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (de verzendtheorie).
7. In artikel 6:11 van de Awb is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest.
8. Niet in geschil en derhalve staat vast dat verweerder bij de waardebeschikking met dagtekening 26 februari 2022 voor het belastingjaar 2022 de WOZ-waarde van de onroerende zaken heeft vastgesteld. Niet is gebleken dat de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op
27 februari 2022 en is geëindigd op 9 april 2022 [Hof: maandag 11 april 2022].
9. Verweerder heeft van eiser op 3 oktober 2022 een op 7 april 2022 gedagtekend bezwaarschrift tegen de beschikking/aanslagbiljet ontvangen in een enveloppe met daarop een stempel “Frankering gecontroleerd (…) [#] (…)” (dat is dus frankeercontroledatum 30 september 2022). Omdat daarmee de bezwaartermijn van zes weken is overschreden, heeft verweerder in de uitspraak op bezwaar het bezwaarschrift in beginsel terecht niet-ontvankelijk verklaard.
10. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden gesteld of aannemelijk gemaakt die de termijnoverschrijding verschoonbaar kunnen doen zijn. Eiser heeft eerst ter zitting aangevoerd dat het bezwaarschrift is gedagtekend op 7 april 2022 en dat dit erop duidt dat dit op 7 april 2022 moet zijn verzonden, omdat hij de stukken altijd zelf naar het postkantoor brengt. Het ligt op de weg van eiser om dit aannemelijk te maken, bijvoorbeeld door middel van een verzendbewijs, maar eiser heeft daar geen bewijs voor aangedragen, zodat aan die blote stelling niet die waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien.
11. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser terecht in zijn bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

5.1.
Het Hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven beslissing van de rechtbank en maakt de gronden waarop deze beslissing berust (r.o. 5 tot en met 12) tot de zijne. Aan de eventuele onzorgvuldigheid van de heffingsambtenaar van het niet navraag doen naar een mogelijke verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding verbindt het Hof geen gevolgen mede in het licht van de omstandigheid dat het bezwaarschrift is gedagtekend op een binnen de bezwaartermijn gelegen datum zodat vast staat dat belanghebbende de beschikkingen had ontvangen en daarvan binnen vorenbedoelde termijn kennis had genomen (vgl. Hoge Raad 18 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1595).
5.2.
Het hoger beroep slaagt niet.

6.Kosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. F.J.P.M. Haas, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De uitspraak is op 24 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: