Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
Bij verstekvonnis van 11 november 2015 heeft de rechtbank de vordering toegewezen. [appellant] is tegen het verstekvonnis in verzet gekomen. Zij vorderde vernietiging van het verstekvonnis en alsnog afwijzing van de vordering. Volgens [appellant] is er geen overeenkomst tussen haar en [geïntimeerde] tot stand gekomen, althans is die overeenkomst vernietigbaar wegens bedrog dan wel dwaling, althans heeft [appellant] die overeenkomst rechtsgeldig ontbonden. De rechtbank heeft in een tussenvonnis – waarvan hoger beroep is opengesteld – de verweren van [appellant] verworpen en de zaak naar de rol verwezen voor verder debat over de schade.
2. Verder verloop van het geding in hoger beroep
- Akte overlegging deskundigenoordeel, met producties, aan de zijde van [geïntimeerde] ,
- Nadere memorie, met producties, aan de zijde van [appellant] ,
- Nadere antwoordmemorie, met producties, aan de zijde van [geïntimeerde] .
3.Verdere beoordeling – inleiding en processuele punten
This Contract shall become valid from the moment of its state registration in accordance with the Legislation of [appellant]”. Het hof heeft overwogen dat artikel 2.5 met toepassing van de Haviltex-maatstaf moet worden uitgelegd. Het hof heeft geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat [geïntimeerde] de bepaling in redelijkheid aldus mocht uitleggen dat het enkele feit van registratie voldoende is om de overeenkomst gelding te doen hebben en dat de woorden ‘
in accordance with the Legislation of [appellant]’ geen enkele inhoudelijke betekenis hebben. Het hof heeft verder overwogen dat [geïntimeerde] in het bijzonder geen argumenten heeft genoemd voor een uitleg van artikel 2.5 die meebrengt dat de overeenkomst toch gelding verkrijgt, ook als (i)
the Legislation of [appellant]een bankverklaring vereist voor registratie en (ii) [geïntimeerde] [appellant] een vervalste bankverklaring heeft verstrekt. [appellant] heeft betoogd dat deze twee omstandigheden in deze zaak aan de orde zijn.
legal opinions(hierna: opinies) overgelegd. [appellant] heeft zich beroepen op opinies van [naam 1] , [functie 2] emeritus aan de universiteit van [plaats 3] , [geïntimeerde] op opinies van [functie 2] [naam 2] ,
[functie 2] , [functie 1] , [functie 3] , [functie 4]. Het hof gaat hierna (onder 4) in op deze opinies. Het hof bespreekt eerst een aantal andere punten.
State Commodity and Raw Materials Exchange(hierna: wederom SCRME) op 11 september 2012 is overgegaan tot registratie van de overeenkomst. In haar eerste opinie heeft [naam 2] gesteld dat uit een brief van de SCRME van 27 december 2011 aan het Ministerie van Olie en Gas (hierna: het Ministerie OG) blijkt dat toen al een registratienummer aan het contract was toegekend en dat dat betekent dat de registratieprocedure was afgerond. Dat zou volgens [naam 2] betekenen dat de registratieprocedure was afgerond voordat [geïntimeerde] bij brief van 16 februari 2012 de vervalste bankverklaring van BNP Paribas aan het Ministerie OG had verstrekt. [geïntimeerde] verbindt daaraan de conclusie dat de bankverklaring van BNP Paribas geen rol heeft gespeeld bij de registratie van de overeenkomst. [geïntimeerde] heeft het hof verzocht in het vervolg van de procedure uit te gaan van 27 december 2011 als registratiedatum. Het hof verwijst naar rov. 2.8 van tussenarrest II waarin de stellingen van [geïntimeerde] op dit punt zijn weergegeven.
The number attribution signified effective finalization of the procedure”). Waarom toekenning van een registratienummer betekent dat het registratieproces is voltooid, heeft [geïntimeerde] niet toegelicht. Dat toekenning van een registratienummer betekent dat het registratieproces is voltooid, kan niet worden aangenomen. [appellant] heeft er terecht op gewezen dat het registratienummer ( [nummer] ) ook al vermeld is in eerdere (door [naam 2] in haar eerste opinie genoemde) correspondentie, namelijk in een bijlage bij de brief van het Ministerie OG aan de SCRME van 23 december 2011, terwijl het registratieproces volgens de eigen stellingen van [geïntimeerde] toen niet was voltooid. Daarbij komt dat uit een eveneens door [appellant] bij memorie van grieven overgelegde brief van het Ministerie OG aan de SCRME van 17 januari 2012 blijkt dat het Ministerie OG de SCRME vraagt te assisteren bij de registratie van de overeenkomst. [geïntimeerde] heeft niet toegelicht waarom er desondanks van moet worden uitgegaan dat die registratie al op 27 december 2011 was voltooid.
4.Verder beoordeling – opschortende voorwaarde
accordance with the Legislation of [appellant]. [geïntimeerde] heeft onder meer bestreden dat in [appellant] alle buitenlandse handelsovereenkomsten eerst moeten worden geregistreerd bij de SCRME. Met haar incidentele grief 3 heeft zij dit aan de orde gesteld.
In order to streamline the registration of foreign trade contracts, I decree:1. To establish that all types of foreign trade contracts concluded by enterprises and organizations, regardless of their organizational and legal forms, including by foreign and joint ventures registered in [appellant] , are subject to mandatory registration and formalization at the State Commodity and Raw Materials Exchange of [appellant] .”
Decreet 2615 en Order 01/05-55 hebben betrekking op buitenlandse handelscontracten. Dat zijn overeenkomsten die zien op de import en/of export van producten. Bij dergelijke overeenkomsten gaat het om het verplaatsen van fysieke producten, met als belangrijk kenmerk de overgang van eigendom(srechten). De overeenkomst betreft geen buitenlands handelscontract. De primaire prestatie onder de overeenkomst is niet het overdragen van eigendom. Het mobiele complex genoemd in de overeenkomst bleef gedurende de looptijd daarvan eigendom van [geïntimeerde] . In juridische zin werd dat complex niet in [appellant] geïmporteerd. De overeenkomst moet daarom worden aangemerkt als een investeringsovereenkomst (door [geïntimeerde] ook aangeduid als FDI,
Foreign Direct Investment), zoals onder meer bedoeld in de Turkmeense Wet op de Buitenlandse Investeringen (184-III, van 3 maart 2008). [geïntimeerde] (c.q. haar filiaal) is in [appellant] geregistreerd als investeringsproject, dat gaat over een samenwerking met betrekking tot de behandeling van olieresiduen. Decreet 2615 en Order 01/05-55 zijn niet van toepassing op een dergelijke investeringsovereenkomst.
allebuitenlandse handelsovereenkomsten (“
all types of foreign trade contracts”) bij de SCRME geregistreerd worden.
De overeenkomst heeft onder meer tot doel dat [geïntimeerde] een mobiel complex aanlevert, en in een later stadium in eigendom overdraagt aan [appellant] , waarmee zij in [appellant] aanwezige grondstoffen verwerkt (zie ook artikelen 2.2 en 4.3 van de overeenkomst). Het gaat om het verwerken van vervuild slib tot een product dat (zoveel mogelijk) voldoet aan de kwaliteit van Mazut 100 olie. Het was de bedoeling (artikel 2.1 sub b van de overeenkomst) dat het verwerkte product zou worden geëxporteerd en verkocht, waarbij partijen de opbrengt zouden verdelen (artikel 2.8 van de overeenkomst). Uit de overeenkomst blijkt dat deze verkoop voor [geïntimeerde] noodzakelijk was om haar kosten terug te verdienen en winst te kunnen maken. Haar schadeberekening (toegelicht in een rapport van Nexia) is hierop gebaseerd. Uit dit alles volgt dat de overeenkomst een aantal belangrijke verplichtingen kent die als ‘handel’ moeten worden beschouwd. De overeenkomst is gesloten tussen [appellant] en een buitenlandse partij ( [geïntimeerde] ). Om deze redenen moet de overeenkomst worden aangemerkt als een buitenlandse handelsovereenkomst als bedoeld in Decreet 2615 en Order 01/05-55.
De omstandigheid dat het in de overeenkomst bedoelde project mogelijk ook als een investering van [geïntimeerde] kan worden beschouwd, waarbij [geïntimeerde] in de overeenkomst als “Investor” is gedefinieerd, maakt het voorgaande niet anders. Uit de door [naam 2] en [geïntimeerde] in dit verband aangehaalde “Law on foreign investments” blijkt bovendien niet dat investeringsovereenkomsten die eveneens als buitenlandse handelsovereenkomsten moeten worden beschouwd, zijn vrijgesteld van de registratieplicht op grond van Decreet 2615.
the conclusion of serving bank” (hierna: bankverklaring), aldus [appellant] .
construction and reconstruction of objects (buildings)”. Daar valt de overeenkomst niet onder. De SCRME heeft het mobiele complex van [geïntimeerde] zelfstandig geclassificeerd als “
mechanical engineering”. Het mobiele complex was volledig
pre-engineeredin Nederland en was al per trein in [appellant] bezorgd. Er hoefde niets meer gebouwd of geconstrueerd te worden. Daar komt bij dat er ook geen conclusion van het Ministerie van Bouw en Architectuur is overgelegd.
the contract concluded in foreign currencey for construction and reconstruction of objects”. [geïntimeerde] vermeldt hierachter nog tussen haakjes “
buildings” maar die toevoeging komt in de appendices niet voor, ook niet in de door [geïntimeerde] overgelegde vertalingen van latere versies. Anders dan [geïntimeerde] aanvoert, zijn de appendices naar het oordeel van het hof niet beperkt tot overeenkomsten die zien op de bouw en verbouw van gebouwen. [appellant] heeft er terecht op gewezen dat het begrip ‘
objects’ een bredere betekenis heeft dan ‘gebouwen’ (‘
buildings’ in het Engels). Artikel 1.3 van de overeenkomst geeft voor zover relevant de volgende definitie van het mobiele complex (“
Mobile Complex”) waarop de overeenkomst betrekking heeft: “
the complex of specialized equipment designed and mounted to 20 and 40 feet standard containers or tanks and adapted for regeneration of lubricants (…)”. Een dergelijk mobiel complex, dat [appellant] onbetwist heeft omschreven als een mobiele fabriek valt aan te merken als een ‘
object’ in de zin van de appendices. Dat de SCRME het mobiele complex van [geïntimeerde] heeft geclassificeerd als “
mechanical engineering” maakt dit niet anders; het blijft een ‘
object’ in de zin van de appendices. Ook de omstandigheid dat er geen conclusion van het Ministerie van Bouw en Architectuur is overgelegd, doet hier niet aan af.
pre-engineeredwas in Nederland. [appellant] heeft dat betoog gemotiveerd betwist. Volgens de eigen stellingen van [geïntimeerde] – die de rechtbank heeft overgenomen in rov. 4.62 van het bestreden vonnis – wilde zij het mobiele complex waarmee zij tijdens de pilot-overeenkomst had gewerkt (hierna: de pilot-installatie), inzetten voor het uitvoeren van de overeenkomst. In haar memorie van antwoord (onder 291) heeft zij aangevoerd dat de pilot-installatie uit [appellant] diende te worden uitgevoerd om na aanpassing door het Russische bedrijf Dekanter vervolgens weer in [appellant] te worden ingevoerd. De pilot-installatie is echter door [appellant] vastgehouden. Volgens [geïntimeerde] heeft zij toen geprobeerd om de installatie door Dekanter in [appellant] te laten aanpassen en in bedrijf te laten stellen (een opdracht ‘
for execution of assembly and technical commisioning of a mobile complex’, waarbij ‘
our specialists (…) will take part in the installation supervision’). Inmiddels waren in november 2012 en april 2013 ook twee zendingen met onderdelen voor het mobiele complex naar [appellant] gestuurd; volgens [geïntimeerde] ging het in totaal om 34 ton apparatuur Ook deze zendingen zijn door [appellant] vastgehouden. Naar het hof begrijpt, zouden de onderdelen uit de twee hiervoor genoemde zendingen worden gebruikt als aanvulling van de pilot-installatie tot het mobiele complex waarmee [geïntimeerde] de overeenkomst wilde gaan uitvoeren. Hieruit volgt dat niet juist is dat dat mobiele complex al in Nederland
pre-engineeredwas. Het mobiele complex waarmee [geïntimeerde] de overeenkomst wilde gaan uitvoeren, bestond uit de onderdelen van de pilot-installatie en de aanvullende onderdelen van de twee zendingen uit november 2012 en april 2013, die op een door [appellant] aan te wijzen locatie moesten worden geassembleerd. Het op die wijze samenstellen van het mobiele complex valt onder het begrip ‘
construction and reconstruction’ in de zin van de appendices.
conclusions” van het Ministerie EO maar of voor die “
conclusions” wel of geen bankverklaring was vereist, is niet relevant. Het gaat erom of een bankverklaring was vereist voor de registratie van de overeenkomst bij de SCRME. Zoals hiervoor overwogen, volgt die eis uit de toepasselijke wetgeving van [appellant] .
A document authorizing the conclusion of the contract andcertifying the source of funding”. Een bankverklaring is een geschikt document om dat laatste aan te tonen, dat wil zeggen: aan te tonen wat de bron is van de benodigde fondsen. Het hof verwerpt het betoog van [geïntimeerde] , in navolging van [naam 2] , dat hiermee geen bankverklaring kan zijn bedoeld omdat het moet gaan om één document waarin ook de autorisatie van het sluiten van de overeenkomst moet zijn opgenomen. Dit betoog berust op een te beperkte lezing van de lijst van documenten opgenomen in de bedoelde brief.
in accordance with the Law of [appellant]heeft plaatsgevonden en dat de overeenkomst daarom niet van kracht is geworden. Dit betekent dat subgrief 4.1 slaagt. Met incidentele grief 3 heeft [geïntimeerde] – onder verwijzing naar haar verweer tegen grief 4 van [appellant] – betoogd dat Turkmeens recht niet vereist dat buitenlandse handelsovereenkomsten bij de SCRME worden geregistreerd. Het hof heeft hiervoor geoordeeld dat in deze zaak registratie van de overeenkomst bij de SCRME onder Turkmeens recht vereist was, zodat dit verweer [geïntimeerde] niet kan baten. Daarmee faalt incidentele grief 3.
5.Het incidenteel appel
6.Devolutief - onrechtmatige daad
equipment and special machinery’ opgenomen vanaf de datum van registratie van het contract en in bijlage 2 een specificatie van de te leveren zaken. Ten tijde van het faillissement, in 2010, heeft [naam 3] , via een Panamese vennootschap alle (roerende) bedrijfsmiddelen van [geïntimeerde] die zich in [appellant] bevonden uit de boedel overgenomen. In november 2012 en april 2013 is een tweetal zendingen met apparatuur naar [appellant] verscheept (zie de feiten onder 3.4 tot en met 3.8 en 3.12 in tussenarrest I en rov. 4.21).
equipment and special machinery’ in [appellant] is aangekomen en die onderdelen bovendien niet in eigendom aan [geïntimeerde] toebehoorden omdat zij in die periode failliet was. Voor zover het ging om de mobiele installatie die is gebruikt voor het pilot-project was deze geen eigendom meer van [geïntimeerde] , omdat deze installatie eigendom was geworden van de door [naam 3] gecontroleerde Panamese vennootschap, aldus [appellant] .
7.Afronding in het principaal en het incidenteel appel
€ 11.568,00(tarief VIII, 3 punten)
€ 21.759,50(tarief VIII, 3,5 punten)