ECLI:NL:GHAMS:2025:2162
Gerechtshof Amsterdam
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het gezag van de moeder over de minderjarige in het belang van haar ontwikkeling en stabiliteit
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, [minderjarige]. De rechtbank Noord-Holland had eerder op 11 oktober 2024 het ouderlijk gezag van zowel de moeder als de vader beëindigd, wat de moeder niet accepteerde. De moeder stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het gezag beëindigd moest worden, en dat het belang van de minderjarige niet in het geding was. De Raad voor de Kinderbescherming steunde echter de beslissing van de rechtbank, en de moeder ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 15 mei 2025 werd duidelijk dat de ouders, ondanks herhaalde oproepen, niet aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om op een constructieve en voorspelbare manier invulling te geven aan haar gezag, wat in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. De minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, heeft behoefte aan een veilige en stabiele opvoedsituatie. Het hof concludeert dat het gezag van de moeder moet worden beëindigd, omdat het belang van de minderjarige zwaarder weegt dan het belang van de moeder om het gezag te behouden. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd en het verzoek van de moeder in hoger beroep wordt afgewezen.