ECLI:NL:GHAMS:2025:2303

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
200.347.679/01 KG
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geschil tussen deelgenoten betreffende beheer en huur van een loods

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee deelgenoten over het beheer van een loods. De appellant, in zijn hoedanigheid van deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap, vordert betaling van huur door de vennootschap van de andere deelgenoot en ontruiming van het gehuurde. De andere deelgenoot stelt echter dat hij zelf gebruik maakt van de loods op basis van een gemaakte afspraak. De appellant vordert ook toegang tot de loods en overlegging van stukken uit de administratie. Het hof moet zijn oordeel afstemmen op een eerder vonnis van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat er geen huurovereenkomst bestaat tussen de gemeenschap en de vennootschap. Hierdoor stranden de vorderingen tot huurbetaling en ontruiming. De overige vorderingen worden afgewezen omdat deze niet passen in een procedure die ten behoeve van de gemeenschap wordt gevoerd. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank voor zover in conventie gewezen, maar vernietigt het voor zover in reconventie, waarbij de vorderingen van de geïntimeerde worden afgewezen. De kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.347.679/01 KG
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 11265051 \ KG EXPL 24-103
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2025
in de zaak van
[appellant] ,
in zijn hoedanigheid van deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap [appellant] / [geïntimeerde] ,
wonend te [plaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. E.A. de Waart te Amsterdam,
tegen

1.NEBIG VERPAKKINGEN B.V. en

2.
NEBIG INTERNATIONAL B.V.,
beide gevestigd te Opmeer,
3.
[geïntimeerde] ,
wonend te [plaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. C.H.J.M. Abeln te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] , Nebig Verpakkingen, Nebig International en [geïntimeerde] genoemd. Geïntimeerden sub 1 en 2 gezamenlijk worden ook Nebig genoemd.

1.De zaak in het kort

Twee eigenaren van een loods hebben een geschil over het beheer daarvan. De ene deelgenoot vordert in dit geding ten behoeve van de gemeenschap betaling van huur door de vennootschap van de andere deelgenoot en ontruiming van het gehuurde. Ook vordert hij dat hem weer toegang wordt verleend tot de loods. De andere deelgenoot zegt dat niet zijn vennootschap, maar hij zelf gebruik maakt van de loods op basis van een daarover gemaakte afspraak. Deze deelgenoot vordert dat wordt bepaald dat de deelgenoten alleen gezamenlijk beheershandelingen mogen verrichten. Ten slotte wordt over en weer aanspraak gemaakt op overlegging van stukken uit de administratie met betrekking tot de loods. Het hof moet wat betreft de gestelde huurovereenkomst zijn oordeel in kort geding afstemmen op het vonnis dat de rechtbank inmiddels in een bodemzaak tussen partijen heeft gewezen. Hierop stranden de vorderingen tot huurbetaling en ontruiming. Alle andere vorderingen over en weer worden afgewezen omdat die niet passen in een procedure die ten behoeve respectievelijk tegen de gemeenschap wordt gevoerd.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 21 oktober 2024 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 24 september 2024, onder bovenvermeld zaaknummer in kort geding gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, tevens verweerder in reconventie en Nebig en [geïntimeerde] als gedaagden in conventie en [geïntimeerde] als eiser in reconventie.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis, met producties;
- memorie van antwoord, tevens uitlating vermeerdering van eis, met producties;
- H3-formulier van Nebig en [geïntimeerde] , inhoudend exploten tot aanzegging van schorsing van de procedure tevens akte in een incident op grond van artikel 225 Rv, met producties;
- akte van [appellant] , met producties;
- akte uitlating in het schorsingsincident van Nebig en [geïntimeerde] , met een productie;
- akte van [appellant] , met producties.
Bij rolbeslissing van 1 april 2025 heeft het hof verstaan dat het geding niet is geschorst en is bepaald dat op naam van [appellant] wordt voortgeprocedeerd.
Daarna heeft [appellant] nog een akte met producties genomen, waarop Nebig en [geïntimeerde] bij antwoordakte hebben gereageerd.
Ten slotte is arrest gevraagd.

3.Feiten

3.1
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten opgesomd die zij tot uitgangspunt heeft genomen.
3.2
Met grief I betoogt [appellant] dat de kantonrechter de feiten ten onrechte heeft ontleend aan kortgedingvonnissen die eerder tussen partijen zijn gewezen. Hij voert aan dat aan die kortgedingvonnissen geen gezag van gewijsde toekomt en wijst erop dat hij uitdrukkelijk en gemotiveerd heeft betwist dat Rosier Nederland BV huurder is van een deel van de loods en dat [geïntimeerde] in privé gebruiker is van een ander deel van de loods. Dit bezwaar is terecht. Dit zijn kwesties waarover partijen van mening verschillen en waarover de kantonrechter dus een gemotiveerd oordeel diende te geven, als die kwesties relevant waren. Een verwijzing naar eerder gewezen kortgedingvonnissen is dan niet toereikend, omdat aan overwegingen daarin geen gezag van gewijsde toekomt. Voor de beoordeling van het geschil in hoger beroep acht het hof de positie van Rosier Nederland BV overigens niet van belang.
3.3
Voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere relevante en onomstreden feiten, zijn de door de kantonrechter opgesomde en in hoger beroep niet weersproken feiten de volgende.
a. [appellant] en [geïntimeerde] zijn gezamenlijk eigenaar van een loods in Opmeer (hierna ook: de loods).
b. In het verleden waren [appellant] en [geïntimeerde] indirect de aandeelhouders in Propia Piedra BV. Propia Piedra BV is eigenaar van een grotere loods, die is verbonden met de loods. De grotere loods is verhuurd aan Nebig International.
c. In 2010 zijn de aandelen van [geïntimeerde] in Propia Piedra BV overgenomen door een derde en is [appellant] uitgekocht als aandeelhouder in Nebig International, waarvan nu [geïntimeerde] (indirect) alle aandelen houdt.
d. De loods was ten tijde van het bestreden vonnis voor het grootste gedeelte verhuurd aan een derde. [appellant] en [geïntimeerde] verschillen erover van mening of een ander gedeelte van de loods wordt gehuurd door Nebig of bij [geïntimeerde] in gebruik is op basis van een daarover gemaakte afspraak.
e. Tussen [appellant] en [geïntimeerde] is discussie ontstaan over het beheer van de gemeenschap (de loods). In 2023 heeft [appellant] uit naam van de gemeenschap facturen aan Nebig Verpakkingen gestuurd voor de huur van een deel van de loods over de periode van 2018 tot en met februari 2023.
f. Bij kortgedingvonnis van 20 september 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag is [appellant] op vordering van [geïntimeerde] veroordeeld tot het openleggen van de administratie die hij tussen begin 2022 en medio 2023 heeft gevoerd voor de gemeenschap.
g. Bij kortgedingvonnis van 18 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland een door [appellant] namens de gemeenschap ten laste van Nebig Verpakkingen gelegd conservatoir beslag opgeheven op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk was dat de bodemrechter zou oordelen dat de gemeenschap een vordering heeft op Nebig Verpakkingen uit hoofde van een huurovereenkomst.
h. Op 19 maart 2025 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland in een bodemgeschil tussen [appellant] in zijn hoedanigheid van deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap enerzijds en Nebig anderzijds voor recht verklaard dat tussen de gemeenschap en Nebig geen huurovereenkomst bestaat en Nebig geen vergoeding aan de gemeenschap is verschuldigd op grond van een huurovereenkomst of ongerechtvaardigde verrijking. De op het bestaan van die huurovereenkomst of op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vorderingen van [appellant] (verklaring voor recht, betaling) zijn afgewezen. Ook is afgewezen de vordering van [appellant] dat Nebig hem toegang tot de loods moet verschaffen, omdat de gemeenschap in de persoon van [geïntimeerde] die toegang al had, op Nebig geen verplichting rust om [appellant] in privé toegang te verschaffen en [appellant] de desbetreffende vordering enkel in de hoedanigheid van deelgenoot had ingesteld en niet in privé. [appellant] is in de kosten van het geding veroordeeld.

4.Eerste aanleg

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie als deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap gevorderd, samengevat, om Nebig en [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen tot:
- ontruiming van de loods, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- het verlenen aan [appellant] van volledige en onvoorwaardelijke toegang tot de loods op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- betaling aan de gemeenschap van een bedrag van € 516.150,= inclusief btw aan onbetaalde huur;
- betaling van een bedrag van € 4.355,75 aan buitengerechtelijke kosten,
met hoofdelijke veroordeling van Nebig en [geïntimeerde] in de kosten van het geding, inclusief nakosten en met rente.
4.2
[geïntimeerde] heeft in reconventie gevorderd, samengevat, om
- [appellant] te gebieden om de administratie van de gemeenschap en al hetgeen waartoe beide deelgenoten recht hebben aan [geïntimeerde] te verstrekken en maandelijks te blijven verstrekken en
- [appellant] te gebieden om alle door hem in privé of anderszins ten behoeve van de gemeenschap ontvangen gelden op de bankrekening van de gemeenschap te storten en
- zowel [appellant] als [geïntimeerde] te verbieden om zonder toestemming van de andere deelgenoot beheers- en beschikkingshandelingen als bedoeld in artikel 3:170 lid 2 en lid 3 BW ten name van de gemeenschap te verrichten of aan de gemeenschap toekomende gelden zonder toestemming van de andere deelgenoot aan zich zelf uit te keren,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding, inclusief de nakosten en met rente.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter in conventie alle vorderingen van [appellant] afgewezen en in reconventie de vordering van [geïntimeerde] tot (terug)betaling afgewezen en diens overige vorderingen toegewezen, met matiging en maximering van de dwangsom. De [appellant] is in zijn hoedanigheid in de proceskosten veroordeeld, inclusief de nakosten en met rente.

5.De vorderingen in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd. Hij vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen en die van [geïntimeerde] alsnog geheel zal afwijzen en daarnaast [geïntimeerde] zal gebieden binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen arrest volledig over te leggen
- bewijsstukken van de bevoorschotting door Nebig van gemeentelijke OZB-aanslagen Gemeente Opmeer betreffende de loods met betrekking tot de gemeenschap, dan wel de bevoorschotting van onderdelen van die aanslagen over de jaren 2012 tot en met 2024;
- bewijsstukken van de betaling door Nebig ten behoeve van de gemeenschap van facturen en de factuurbetaling groot € 3.474,82 op 28 oktober 2016;
- alle btw-aangiftes over de jaren 2020 en 2021;
- alle gemeentelijke OZB-aanslagen Gemeente Opmeer betreffende de loods met betrekking tot de gemeenschap over de jaren 2015 tot en met 2024;
- alle inkomende en uitgaande facturen met betrekking tot de gemeenschap over de jaren 2015 tot en met 2021, in het bijzonder alle van Nebig Verpakkingen en/of Nebig International afkomstige respectievelijk aan hen gerichte facturen,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,= per dag,
een en ander met hoofdelijke veroordeling van Nebig en [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, inclusief de nakosten en met rente.
5.2
Nebig en [geïntimeerde] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en afwijzing van de vermeerdering van eis, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

6.Beoordeling

6.1
[appellant] heeft in hoger beroep negen grieven aangevoerd. Grief I is hiervoor al behandeld. Grief II betreft het spoedeisend belang en grief III gaat over de kostenveroordeling in eerste aanleg. De overige grieven zal het hof gezamenlijk behandelen.
De hoedanigheid van [appellant]
6.2
Het hof stelt voorop dat [appellant] zijn vorderingen heeft ingesteld in zijn hoedanigheid van deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap. Uit die hoedanigheid vloeien beperkingen voort. Niet alle vorderingen kunnen met succes ten behoeve van de gemeenschap worden ingesteld en eventuele tegenvorderingen moeten gericht zijn tegen de gemeenschap en niet tegen [appellant] in persoon, want hij is alleen als behartiger van de belangen van de gemeenschap bij de procedure betrokken.
6.3
De vordering om toegang te verlenen aan [appellant] kan [appellant] niet ten behoeve van de gemeenschap instellen. Dit is een vordering die [appellant] voor zichzelf zou kunnen instellen, maar dat heeft hij niet gedaan. Deze vordering is daarom niet toewijsbaar. Hetzelfde geldt voor de bij wijze van eisvermeerdering in hoger beroep tegen [geïntimeerde] ingestelde vordering om bepaalde stukken uit de administratie te verstrekken. Ook die vordering zou [appellant] als deelgenoot ten behoeve van zichzelf kunnen instellen, maar niet ten behoeve van de gemeenschap.
6.4
De tegenvorderingen die [geïntimeerde] heeft ingesteld die in hoger beroep nog aan de orde zijn (afgifte van stukken uit de administratie en een verbod om zonder de medewerking van de andere deelgenoot beheer te voeren) zijn typisch vorderingen die de ene deelgenoot tegen de andere kan instellen, maar kunnen niet worden gericht tegen de gemeenschap. Die vorderingen zijn door de kantonrechter in het bestreden vonnis dus ten onrechte toegewezen. Dit betekent dat de grieven in zoverre succesvol zijn.
De vorderingen tot huurbetaling en ontruiming
6.5
De vorderingen van [appellant] tot betaling van huur en tot ontruiming berusten op de stelling dat er een huurovereenkomst bestaat tussen de gemeenschap en Nebig op grond waarvan op Nebig een betalingsverplichting rust, waaraan zij niet voldoet. Over het geschilpunt of er al dan niet een huurovereenkomst bestaat tussen de gemeenschap en Nebig, heeft de kantonrechter als bodemrechter inmiddels een oordeel gegeven in zijn vonnis van 19 maart 2025. Hij is tot de conclusie gekomen dat die huurovereenkomst er niet is. Op grond van de zogenoemde afstemmingsregel dient het hof als kortgedingrechter zich in beginsel te richten naar het oordeel van de bodemrechter, ook als het gaat om een vordering die bij de bodemrechter niet aan de orde was, zoals de ontruiming. Onder omstandigheden kan een uitzondering worden aanvaard op dit uitgangspunt, bijvoorbeeld als het oordeel in de bodemzaak klaarblijkelijk op een misslag berust of als zich sindsdien een zodanige wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, als hij daarvan zou hebben geweten, tot een ander oordeel zou zijn gekomen. Dergelijke omstandigheden zijn echter door [appellant] niet aangevoerd. Dit betekent dat de vordering tot huurbetaling en de vordering tot ontruiming ook in hoger beroep niet toewijsbaar zijn.
Buitengerechtelijke incassokosten
6.6
De vordering van [appellant] tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is door de kantonrechter terecht afgewezen. In het voorgaande is immers gebleken dat alle overige vorderingen van [appellant] niet kunnen worden toegewezen.
Spoedeisend belang
6.7
Aangezien hiervoor is geoordeeld dat de vorderingen van [appellant] niet toewijsbaar zijn, heeft [appellant] geen belang bij de beoordeling van grief II, waarmee hij zich keert tegen het oordeel van de kantonrechter dat het spoedeisend belang ontbreekt.
Proceskosten in eerste aanleg
6.8
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellant] “in zijn hoedanigheid” de kosten van het geding in conventie moest dragen omdat hij ongelijk kreeg. Als motivering is daaraan nog toegevoegd dat [appellant] weliswaar had aangevoerd dat hij “deze vordering” (het hof begrijpt: de vorderingen) uit naam van de gemeenschap had ingesteld, maar dat de op 3:171 BW berustende bevoegdheid om ten behoeve van de gemeenschap vorderingen in te stellen alleen geldt voor vorderingen tegen derden en dus niet voor vorderingen tegen de andere deelgenoot en de procedure tegen Nebig nodeloos was gevoerd omdat over de vermeende vordering op Nebig al was beslist in het kortgedingvonnis van 18 juni 2024. Tegen deze overwegingen is grief III gericht.
6.9
De vorderingen die [appellant] ten behoeve van de gemeenschap heeft ingesteld zijn door de kantonrechter terecht afgewezen, zodat [appellant] evenzeer terecht in de kosten van het geding in conventie is veroordeeld. In zoverre faalt grief III. In de toelichting op grief III lijkt [appellant] ervan uit te gaan dat hij in persoon in die proceskosten is veroordeeld. Zo leest het hof het bestreden vonnis echter niet. [appellant] is “in zijn hoedanigheid” veroordeeld, dus juist niet in persoon. Die hoedanigheid is: als deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap. De proceskosten van het geding in conventie komen ten laste van de gemeenschap, ten behoeve waarvan [appellant] in deze procedure optreedt. Hoe die kosten tussen de deelgenoten onderling moeten worden verdeeld is een andere kwestie, die in dit geding niet aan de orde is.
Slotsom en kosten
6.1
De grieven slagen ten dele, namelijk wat betreft het reconventionele deel van het bestreden vonnis. Dat deel van het vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen, met zijn veroordeling in de kosten van de reconventie. Voor het overige wordt het bestreden vonnis bekrachtigd. De in hoger beroep door [appellant] voor het eerst ingestelde vordering wordt afgewezen. Omdat partijen in hoger beroep over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld, worden de kosten van het hoger beroep gecompenseerd.

7.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover in conventie gewezen;
vernietigt het bestreden vonnis, voor zover in reconventie gewezen;
en doet in zoverre opnieuw recht als volgt:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg in reconventie, aan de zijde van [appellant] begroot op € 814,= voor salaris en op € 178,= voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,= voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af de vordering die [appellant] in hoger beroep voor het eerst heeft ingesteld;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mr. J.C.W. Rang, mr. J.F. Aalders en mr. M.M. Kruithof en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.