3.3Voor zover in hoger beroep van belang en waar nodig aangevuld met andere relevante en onomstreden feiten, zijn de door de kantonrechter opgesomde en in hoger beroep niet weersproken feiten de volgende.
a. [appellant] en [geïntimeerde] zijn gezamenlijk eigenaar van een loods in Opmeer (hierna ook: de loods).
b. In het verleden waren [appellant] en [geïntimeerde] indirect de aandeelhouders in Propia Piedra BV. Propia Piedra BV is eigenaar van een grotere loods, die is verbonden met de loods. De grotere loods is verhuurd aan Nebig International.
c. In 2010 zijn de aandelen van [geïntimeerde] in Propia Piedra BV overgenomen door een derde en is [appellant] uitgekocht als aandeelhouder in Nebig International, waarvan nu [geïntimeerde] (indirect) alle aandelen houdt.
d. De loods was ten tijde van het bestreden vonnis voor het grootste gedeelte verhuurd aan een derde. [appellant] en [geïntimeerde] verschillen erover van mening of een ander gedeelte van de loods wordt gehuurd door Nebig of bij [geïntimeerde] in gebruik is op basis van een daarover gemaakte afspraak.
e. Tussen [appellant] en [geïntimeerde] is discussie ontstaan over het beheer van de gemeenschap (de loods). In 2023 heeft [appellant] uit naam van de gemeenschap facturen aan Nebig Verpakkingen gestuurd voor de huur van een deel van de loods over de periode van 2018 tot en met februari 2023.
f. Bij kortgedingvonnis van 20 september 2023 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag is [appellant] op vordering van [geïntimeerde] veroordeeld tot het openleggen van de administratie die hij tussen begin 2022 en medio 2023 heeft gevoerd voor de gemeenschap.
g. Bij kortgedingvonnis van 18 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland een door [appellant] namens de gemeenschap ten laste van Nebig Verpakkingen gelegd conservatoir beslag opgeheven op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk was dat de bodemrechter zou oordelen dat de gemeenschap een vordering heeft op Nebig Verpakkingen uit hoofde van een huurovereenkomst.
h. Op 19 maart 2025 heeft de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland in een bodemgeschil tussen [appellant] in zijn hoedanigheid van deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap enerzijds en Nebig anderzijds voor recht verklaard dat tussen de gemeenschap en Nebig geen huurovereenkomst bestaat en Nebig geen vergoeding aan de gemeenschap is verschuldigd op grond van een huurovereenkomst of ongerechtvaardigde verrijking. De op het bestaan van die huurovereenkomst of op ongerechtvaardigde verrijking gebaseerde vorderingen van [appellant] (verklaring voor recht, betaling) zijn afgewezen. Ook is afgewezen de vordering van [appellant] dat Nebig hem toegang tot de loods moet verschaffen, omdat de gemeenschap in de persoon van [geïntimeerde] die toegang al had, op Nebig geen verplichting rust om [appellant] in privé toegang te verschaffen en [appellant] de desbetreffende vordering enkel in de hoedanigheid van deelgenoot had ingesteld en niet in privé. [appellant] is in de kosten van het geding veroordeeld.