ECLI:NL:GHAMS:2025:2309

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
30 augustus 2025
Zaaknummer
24/3147
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde van een woning en de motiveringsplicht van de heffingsambtenaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 augustus 2025 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de WOZ-waarde van een woning voor het jaar 2022. De belanghebbende, wonende te [Z], had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen de beslissing van de heffingsambtenaar ongegrond had verklaard. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning vastgesteld op € 368.000, gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2021. De belanghebbende betwistte de hoogte van deze waarde en stelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan de motiveringsplicht zoals vastgelegd in artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende gegevens had verstrekt om de vastgestelde waarde te onderbouwen en dat de vergelijkingsobjecten adequaat waren. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de heffingsambtenaar om transparant te zijn in de onderbouwing van de WOZ-waarde en de rol van vergelijkingsobjecten in dit proces.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

kenmerk 24/3147
21 augustus 2025
uitspraak van de vijftiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X], wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 11 maart 2024 in de zaak met kenmerk HAA 23/3408 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 25 februari 2022 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [straat 1] te [Z] (hierna ook: de woning) voor het kalenderjaar 2022 naar waardepeildatum 1 januari 2021 vastgesteld op € 368.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2022 bekendgemaakt.
1.2.
Bij uitspraak van 13 maart 202[3] heeft de heffingsambtenaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 22 april 2024 tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof en dit nader gemotiveerd bij brief van 11 juli 2024. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Op 14 augustus 2025 heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een appartement op de begane grond, gebouwd in 1983. De opstal van de woning is ongeveer 62 m². De woning is voorzien van een berging, een tuin en een parkeerplaats.
2.2.
De gemachtigde heeft in het bezwaarschrift de heffingsambtenaar op grond van artikel 40 Wet WOZ verzocht om alle gegevens die de heffingsambtenaar bij de initiële waardebepaling en bij de behandeling van het bezwaar heeft betrokken te verstrekken. Als voorbeelden van die gegevens heeft de gemachtigde achtereenvolgens genoemd ‘
de grondstaffels, liggingsfactoren, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum, de KOUDV-factoren van het onderhavige object en de referentiepanden, huurcijfers voor de gehanteerde huurwaarde, onderbouwing van de kapitalisatiefactor, de correctie in verband met Covid-19 etc.
2.3.
De heffingsambtenaar heeft in de bezwaarfase, naast het taxatieverslag, een grondstaffel (kavelmodel) en een taxatiematrix (met daarin alsmede het vergelijkingsobject [straat 2] 20A te [Z] ) verstuurd. In het taxatieverslag zijn de vergelijkingsobjecten aan de adressen [straat 2] 20E en [straat 2] 14E te [Z] opgenomen. De gemachtigde heeft de ontvangst hiervan in een e-mailbericht van 12 juli 2022 aan de heffingsambtenaar bevestigd.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft in de beroepsfase een nieuwe waardematrix overgelegd, waarin de woning is vergeleken met dezelfde drie verkooptransacties in [Z] ( [straat 2] 20A, [straat 2] 14 E en [straat 2] 20E). [straat 2] 20A is net als de woning gelegen op de begane grond terwijl [straat 2] 14E en 20E op de tweede etage gelegen zijn.
2.5.
Belanghebbende heeft in de beroepsfase een ‘woningwaarderapport’ overgelegd.
2.6.
Bij het hoger beroep is een volmacht d.d. 25 maart 2022 van belanghebbende aan (alle medewerkers van) [bedrijf] gevoegd. Hieruit volgt dat de gemachtigde namens hem hoger beroep mocht indienen tegen de uitspraak van de rechtbank.

3.Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Tevens is in geschil of de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft gehandeld en of het motiveringsbeginsel is geschonden.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft als volgt overwogen en beslist (belanghebbende wordt in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ’eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

Op de zaak betrekking hebbende stukken (bezwaarfase)
5. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 40 tweede lid van de Wet WOZ en het daarop gebaseerde verzoek van eiser in de bezwaarfase. Verweerder heeft dat gemotiveerd betwist.
6. De rechtbank overweegt als volgt en heeft daarbij het navolgende als uitgangspunt genomen. De Hoge Raad (Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052) heeft geoordeeld dat de uitleg die aan artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden gegeven ertoe strekt dat indien eiser aan verweerder een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde (zoals taxatieverslag en de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten), verweerder op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ gehouden is te voldoen aan het verzoek van eiser om haar een afschrift van die gegevens te verstrekken. Daarbij merkt de rechtbank op dat onder verstrekken dient te worden verstaan het op papier toezenden van die gegevens, maar verstrekking kan tevens plaatsvinden langs digitale weg door het toezenden via e-mail of een andere wijze van digitale communicatie, daaronder begrepen het toegang verlenen tot een digitale omgeving.
7. Naar verweerder heeft aangevoerd en ook uit de stukken naar voren komt, zijn de grondstaffel en een matrix met vergelijkingsobjecten voorzien van KOUDV- en liggingsfactoren op 27 april 2022 en opnieuw op 7 juli 2022 naar de gemachtigde van eiser verzonden en heeft de gemachtigde de ontvangst van deze stukken op 12 juli 2022 bevestigd. Niet in geschil is dat aan eiser tevens een taxatieverslag is verstrekt. Uit de verstrekte gegevens is naar het oordeel van de rechtbank de toegepaste indexering op eenvoudige wijze af te leiden. Uit de overgelegde grondstaffel valt weliswaar niet exact af te leiden welke grondprijs bij welke gegeven kaveloppervlakte wordt gehanteerd, maar deze biedt naar het oordeel van de rechtbank wel voldoende inzicht om de onderbouwing van de waarde op dit onderdeel te kunnen controleren.
8. De verdergaande stelling van eiser dat ook de onderbouwing van de KOUDV-factoren en een afzonderlijke indexatie dienen te worden verstrekt, vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het voormelde arrest. De waardering van een woning met behulp van de voormelde KOUDV-factoren is immers ook verweven met de kennis en kunde van de taxateur en gebaseerd op zijn kennis van de marktsituatie ter plaatse. De waardering van de woning is als uitgangspunt geen exacte wetenschap, maar een schatting waaraan enige mate van onzekerheid inherent is. De rechtbank komt derhalve tot het oordeel dat verweerder heeft voldaan aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ.
De waarde van de woning
9. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die eraan moet worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom ervan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet WOZ blijkt dat de WOZ-waarde gelijk dient te zijn aan de prijs die de meest biedende koper betaalt na de meest geschikte voorbereiding.
10. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder de waarde van de woning heeft onderbouwd aan de hand van de vergelijkingsmethode. De rechtbank acht de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar met de woning. Daartoe overweegt zij dat het allemaal in dezelfde straat in [Z] gelegen appartementen uit een gelijk bouwjaar zijn die kort voor of na de waardepeildatum zijn verkocht. Ook wat omvang betreft wijken de vergelijkingsobjecten niet al te zeer af van de woning. De verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten kunnen dus gebruikt worden ter onderbouwing van de waarde van de woning. Dat er verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten maakt dit niet anders. Het gaat erom dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met die verschillen.
12. Dat laatste heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder met de bij het verweerschrift overgelegde matrix een afdoende toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde vierkantemeterprijzen. Verweerder heeft inzichtelijk en aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstallen en de ligging, kwaliteit en de staat van onderhoud alsmede met de aanwezigheid van bijgebouwen. De vergelijkingsobjecten hebben net als de woning voor ligging, kwaliteit en onderhoud een score ‘voldoende’, behoudens de kwaliteit van het vergelijkingsobject [straat 2] [14]-E, dat als ‘goed’ is gekwalificeerd. Dat de in de matrix vermelde gegevens op enig punt onjuist zijn, is niet aannemelijk geworden. Eiser heeft zijn stelling dat de woning gedateerde voorzieningen heeft en in een matige onderhoudstoestand verkeert niet met bewijsstukken onderbouwd. De rechtbank volgt deze stellingen dan ook niet.
13. Verweerder heeft de gerealiseerde verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten geanalyseerd en daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de transactiedatums en de waardepeildatum, met de verschillen in grootte, ligging, kwaliteit en staat van onderhoud en met het al dan niet aanwezig zijn van bijgebouwen. Het op deze wijze analyseren van de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten heeft geresulteerd in prijzen per vierkante meter gebruiksoppervlakte van € 5.780, € 5.003 en € 5.600. Het op gelijke wijze analyseren van de waarde van de woning heeft geleid tot een waarde per vierkante meter gebruiksoppervlakte van € 5.003. De waarde per vierkante meter gebruiksoppervlakte van de woning lager is dan, dan wel gelijk is aan, die van de vergelijkingsobjecten, terwijl het gebruiksoppervlak van de woning 13 m2 groter is dan dat van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank is daarom van oordeel, rekening houdend met de afnemende meeropbrengst, dat de waarde per vierkante meter gebruiksoppervlakte van de woning niet in een onjuiste verhouding staat tot de geanalyseerde prijzen per vierkante meter gebruiksoppervlakte van de vergelijkingsobjecten. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder met de overgelegde matrix voor zowel de woning als elk van de vergelijkingsobjecten inzichtelijk heeft gemaakt voor welk bedrag aan reserve- en onderhoudsfondsen van de vve (‘aandeel vve’), de verkoopprijs is gecorrigeerd.
14. De stelling van eiser dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de ligging nabij een parkeerplaats, volgt de rechtbank niet. De rechtbank stelt vast dat de vergelijkingsobjecten alle in dezelfde straat zijn gelegen, zodat een eventueel waardedrukkend effect zijn verdisconteerd in de verkoopcijfers.
15. Met betrekking tot eisers stelling dat de carport geen bedrag van € 27.113 kan vertegenwoordigen, overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat het bedrag dat eiser noemt inclusief de berging ad € 1.800 is. Zoals blijkt uit de matrix is de carport een parkeerplaats. Net als aan de parkeerplaatsen van de vergelijkingsobjecten heeft verweerder hieraan een waarde van € 25.313 toegekend. Dit bedrag komt de rechtbank alleszins juist voor en dit bedrag heeft eiser in zijn conclusie van repliek ook niet bestreden. Gelet hierop kan eisers stelling niet slagen.
16. Eisers stelling dat verweerder in strijd met paragraaf 3.1.1 van de Waarderingsinstructie de waarde van de woning heeft onderbouwd met minder dan drie vergelijkingsobjecten kan niet slagen reeds nu op het taxatieverslag en in de matrix uit de bezwaarfase drie vergelijkingsobjecten staan vermeld.
17. De door eiser aangedragen verkopen van van [straat 3] 44-B, [straat 3] 56-B en [straat 3] 54-E kunnen niet als vergelijkingsobject worden gebruikt, nu eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij deze verkoopprijzen heeft herleid naar de hem voorgestane waarde. Daarbij zijn deze objecten anders dan de door verweerder aangedragen vergelijkingsobjecten niet in dezelfde straat als de woning gelegen. De rechtbank acht deze objecten dan ook minder geschikt als onderbouwing.
Woningwaarderapport eiser
18. Tevens verwijst eiser het taxatierapport van de heer [naam] , taxateur bij [bedrijf] . Dit rapport doet aan het vorengaande niet af, aangezien in dat rapport, anders dan in de matrix van verweerder, niet inzichtelijk is gemaakt wat de kwaliteit, staat van onderhoud en ligging van de woning en de vergelijkingsobjecten is. Zoals verweerder onweersproken heeft gesteld, volgt uit het rapport bovendien dat van een onjuist gebruiksoppervlak is uitgegaan en dat tevens de tuin, parkeerplaats en berging, niet zijn meegenomen in de waardering. Gelet op het voorgaande kent de rechtbank aan dit rapport niet de waarde toe die eiser hieraan toekent.
Inzichtelijkheid correcties KOUDV-factoren
19. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk heeft gemaakt. De op verweerder rustende bewijslast gaat in eerste instantie niet verder dan dat inzicht dient te worden verschaft in de uitgangspunten van de door hem toegekende KOUDV-kwalificaties. Uit de stukken blijkt dat verweerder in de bezwaarprocedure de informatie hierover aan eiser heeft verstrekt.
Waardering bijgebouwen
20. Eiser heeft gesteld dat niet inzichtelijk is waarop de waarde van de bijgebouwen van de woning en de vergelijkingsobjecten is gebaseerd, waardoor verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gehanteerde waarde van de bijgebouwen niet te hoog is. De waarden die verweerder in zijn matrix heeft opgenomen voor de bijgebouwen heeft eiser niet gemotiveerd betwist. De in de matrix genoemde waarden komen de rechtbank alleszins aannemelijk voor. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat een taxatieopbouw een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059, gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713 en gerechtshof Amsterdam, 6 september 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3789). De klacht faalt.
Indexeringspercentages
21. De stelling van eiser dat verweerder de indexering van de verkoopcijfers van de vergelijkingsobjecten niet inzichtelijk heeft gemaakt, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft in de bezwaarfase aan de gemachtigde een taxatieverslag verstrekt waarin voor de vergelijkingsobjecten zowel het verkoopcijfer als de WOZ-waarde is vermeld. In dit verslag zijn de verkoopcijfers en WOZ-waarden niet gelijk aan elkaar. Uit dit verslag blijkt dat indexering heeft plaatsgevonden en uit dit verslag valt tevens te herleiden met welk percentage de WOZ-waarde verschilt van het verkoopcijfer. Hiermee zijn de indexeringspercentages inzichtelijk. Eiser heeft in zijn conclusie van repliek gesteld dat verweerder in de in beroep overgelegde matrix voor de indexering is uitgegaan van de leveringsdatum in plaats van de datum van de koopovereenkomst, waardoor niet juist is geïndexeerd. Verweerder heeft erkend dat inderdaad is uitgegaan van de leveringsdatum. Eiser heeft gelijk dat verweerder voor de indexering ten onrechte is uitgegaan van de leveringsdatum (zie het arrest van de Hoge Raad van 29 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:113). De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat dit juist in het voordeel van eiser is, nu het tekenen van de koopovereenkomst op een eerdere datum heeft plaatsgevonden dan de levering en dit betekent in een stijgende markt dat het gecorrigeerde transactiecijfer hoger zou zijn als uitgegaan zou worden van de datum van het tekenen van de koopovereenkomst. Hierbij overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft betwist dat er sprake is van een stijgende markt.
Slotsom
22. Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
23. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.”

5.Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Artikel 40, lid 2, Wet WOZ
5.1.
Het doel van artikel 40, lid 2, Wet WOZ is dat een belanghebbende gegevens kan verkrijgen die ten grondslag hebben gelegen aan de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, zodat hij de juistheid van de waardebeschikking kan controleren en de bezwaarfase zinvol kan benutten. Artikel 40, lid 2, Wet WOZ verplicht niet tot het beantwoorden van vragen over de op grond van die bepaling te verstrekken gegevens.
5.2.1.
Uit de gedingstukken (zie 2.3) blijkt onmiskenbaar dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase belanghebbende een taxatieverslag, een grondstaffel en een matrix heeft verstrekt. Uit de in de matrix vermelde gegevens volgen voorts de gehanteerde indexering alsmede de verdeling van de vastgestelde waarde (bij de woning) c.q. de koopsommen (bij de vergelijkingsobjecten) over terras of tuin, parkeerplaats, hoofdgebouw en bijgebouw en de gehanteerde “KOUDL-factoren”. Met dit verstrekken is daarom ook voldaan aan het informatieverzoek van belanghebbende (zie 2.2). Anders dan belanghebbende kennelijk meent zijn in bedoelde matrix ook de voor de woning en de referentieobjecten gehanteerde waarde van tuin, terras, parkeerplaats en bijgebouw (en daarmee ook de verschillen daarin) gegeven.
5.2.2.
Gelet op de omstandigheid dat de woning een appartement op de begane grond met tuin betreft en is vergeleken met een appartement op de begane grond (in hetzelfde complex) met een nagenoeg even grote tuin en appartementen op de tweede etage, acht het Hof een grondstaffel overigens van verwaarloosbaar belang voor de WOZ-waardering.
5.2.3.
Het Hof volgt niet de klacht van belanghebbende dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 40, lid 2, Wet WOZ heeft gehandeld door in bezwaar – ondanks het verzoek daartoe – niet toe te lichten tot welke getalsmatige waarde-aanpassing een afwijking leidt van de te taxeren woning enerzijds en de gebruikte vergelijkingsobjecten anderzijds in de KOUDL-factoren. Ter onderbouwing verwijst het Hof naar hetgeen is overwogen in r.o. 5.2 tot en met 5.3.4 van de uitspraak van dit Hof van 4 juni 2024 (ECLI:NL:GHAMS:2024:1524).
5.3.
Aan het voorgaande doet niet af dat belanghebbende de juistheid van de door de heffingsambtenaar bij het vaststellen van de waardebeschikking gehanteerde gegevens betwist (zoals bijvoorbeeld de voor de indexering gehanteerde data). De informatieverstrekking op grond van artikel 40, lid 2, Wet WOZ betreft de bij de waardevaststelling gehanteerde gegevens (of die nu juist zijn of niet).
Motiveringsgebrek (in beroep)
5.4.
Belanghebbende betoogt dat de uitspraak van de rechtbank lijdt aan een motiveringsgebrek, omdat de rechtbank een verkeerde uitleg heeft gegeven aan artikel 40 Wet WOZ. Dienaangaande overweegt het Hof dat de loop van de procedure in belastingzaken meebrengt dat, indien een partij van mening is dat een uitspraak van de rechtbank onjuist is, hij daartegen hoger beroep kan instellen. De hogerberoepsrechter beoordeelt vervolgens of de rechtbank tot een juiste beslissing is gekomen. Indien dit het geval is, wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd, al dan niet met verbetering van gronden. Dit is niet anders indien de uitspraak van de rechtbank onvoldoende zou zijn gemotiveerd (hetgeen overigens in deze zaak niet het geval is).
5.5.
Gelet op de informatie over verkoopcijfers [straat 2] 20E en [straat 2] 14E te [Z] die reeds in het taxatieverslag vermeld waren en daarnaast de informatie over het begane grond appartement [straat 2] 20A te [Z] in de ‘bezwaarmatrix’, volgt het Hof (reeds hierom) belanghebbende niet in zijn stelling dat hij wel beroep moest instellen om een volledige onderbouwing van de WOZ-waarde te verkrijgen.
WOZ-waarde
5.6.
Het staat de heffingsambtenaar vrij om de WOZ-waarde in beroep te onderbouwen met andere of nadere gegevens. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, maakt het gebruik van die gegevens niet dat het beroep reeds om die reden gegrond verklaard dient te worden of te leiden tot een proceskostenveroordeling. Dit kan weliswaar onder omstandigheden anders zijn, maar dergelijke omstandigheden doen zich in het onderhavige geval niet voor.
5.7.
De rechtbank heeft op goede gronden (r.o. 9 tot en met 21) een juiste beslissing over de WOZ-waarde genomen. Het Hof neemt deze beslissing en de gronden waarop ze berust over en maakt ze tot de zijne. Hetgeen belanghebbende voor het overige nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het Hof brengt daarnaast in herinnering dat de WOZ-waardering een inschatting van de waarde van de woning als geheel is, die niet op grond van een wiskundige formule exact kan worden berekend. De heffingsambtenaar heeft, ook in het licht van hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Slotsom
5.8.
De slotsom is dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is.

6.6. Kosten

Voor een kostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J. Leijdekker, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Kranenburg als griffier. De beslissing is op 21 augustus 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: