ECLI:NL:GHAMS:2025:2326

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
200.324.416/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht door bank bij renteswap, geen dwaling

In deze zaak heeft Staaldam Beheer B.V. (hierna: Staaldam) een renteswap afgesloten met ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) en vordert zij onder meer te verklaren dat deze renteswap rechtsgeldig is vernietigd op grond van dwaling. Het hof oordeelt dat Staaldam niet heeft gedwaald bij het aangaan van de renteswap, maar dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, die had geoordeeld dat ABN AMRO tekortgeschoten is in haar zorgplicht, maar wijst de vordering van Staaldam tot vernietiging van de renteswap af. De zaak betreft een hoger beroep van ABN AMRO tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin Staaldam werd toegewezen in haar vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie. Het hof concludeert dat ABN AMRO onvoldoende heeft ingelicht over de risico's van de renteswap en dat Staaldam niet op de hoogte was van de negatieve waarde die de renteswap kon ontwikkelen. Het hof oordeelt dat de vorderingen van Staaldam niet zijn verjaard en dat zij recht heeft op schadevergoeding, die in een schadestaatprocedure verder zal worden vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.324.416/01
zaak- en rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/705023/HA ZA 21-669
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 2 september 2025
in de zaak van
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam,
tegen
STAALDAM BEHEER B.V.,
gevestigd te Drachten,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellante,
advocaat: mr. C.H.D.W. van den Borne-Verheijen te Arnhem.
Partijen worden hierna ABN AMRO en Staaldam genoemd.

1.De zaak in het kort

Staaldam heeft bij ABN AMRO leningen afgesloten en is daarbij ook een renteswap overeengekomen. Zij vordert, onder meer, te verklaren voor recht i) dat zij de renteswap rechtsgeldig heeft vernietigd met een beroep op dwaling en ii) dat ABN AMRO is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht.
Het hof is van oordeel dat Staaldam niet heeft gedwaald bij het aangaan van de renteswap. Wel heeft ABN AMRO haar zorgplicht geschonden, het beroep van Staaldam daarop is niet verjaard en er is geen sprake van schending van de klachtplicht. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, ook ten aanzien van de verwijzing naar de schadestaatprocedure.

2.Het geding in hoger beroep

ABN AMRO is bij dagvaarding van 7 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van 13 juli 2022 van de rechtbank Amsterdam, onder bovenvermeld zaak- en rolnummer gewezen tussen Staaldam als eiseres en ABN AMRO als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel, met producties;
- memorie van antwoord in incidenteel appel;
- akte overlegging nadere producties van Staaldam.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 28 maart 2025 laten toelichten, ABN AMRO door mr. A. Werts, advocaat te Amsterdam, en Staaldam door mr. Van den Borne-Verheijen voornoemd, beiden aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Op verzoek van partijen heeft het hof de zaak enige tijd aangehouden ten behoeve van schikkingsonderhandelingen, maar partijen hebben geen schikking bereikt. Er is arrest gevraagd.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De rechtbank heeft in 2.1 tot en met 2.33 van het bestreden vonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. In hoger beroep is niet in geschil dat de feiten juist zijn weergegeven, zodat ook het hof van deze feiten uitgaat voor zover nodig voor zijn beoordeling. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten komen deze neer op het volgende.
3.1.
Staaldam vormt de holdingvennootschap van een bedrijf dat actief is op het gebied van het produceren, verhuren en leveren van funderingen, damwanden en constructiewerk. Zij verricht een deel van haar werkzaamheden voor projecten van de overheid en fungeert ook als onderaannemer bij projecten van grote bouwbedrijven.
3.2.
Staaldam bankierde bij FrieslandBank. In 2005 had Staaldam daar vier vastrentende leningen van in totaal € 500.755,- die binnen drie jaar moesten worden afgelost, een aantal financial leasefaciliteiten (in totaal € 979.118,-) en een rekening-courantkrediet met een limiet van € 3.500.000,-. Op enig moment is Staaldam bij FrieslandBank in bijzonder beheer geplaatst en in 2006 is zij op zoek gegaan naar een andere bank. Via een van haar contacten is Staaldam met ABN AMRO in gesprek geraakt over herfinanciering.
3.3.
In dat kader heeft ABN AMRO op 13 november 2006 een presentatie gegeven over het afdekken van renterisico’s. In de bijbehorende powerpointpresentatie is een schematische weergave van de werking van een renteswap opgenomen, een schematische weergave van het verloop van de bij ABN AMRO af te sluiten nieuwe kredietfaciliteit en wat opmerkingen over de verwachting van ABN AMRO over de rente.
3.4.
In door Staaldam handgeschreven (staccato) aantekeningen van het gesprek staat onder meer:
(…) voorstel 7 mln
2
2 varianten
  • 7 mln vast
  • 7 mln 50-50
3.5.
Bij brief van 15 november 2006 heeft ABN AMRO Staaldam een memo gestuurd waarin onder meer het volgende staat:
Uitgangspunten:
  • Staaldam wenst het renterisico af te dekken voor een hoofdsom van EUR 7.000.000,-
  • Looptijd van het instrument is 10 jaar.
  • Verrekening per maand, 1 maands EURIBOR
Tijdens ons gesprek hebben we gesproken over 2 mogelijkheden om het renterisico af te dekken. Dit zijn de Interest Rate Swap en de Winstdelende Swap.
Interest Rate Swap.
Door middel van de Interest Rate Swap zet u in feite uw rente vast voor een vooraf afgesproken looptijd. In de praktijk bestaat de vaste rente dan uit 2 delen:
  • de lening op basis van EURIBOR
  • De swaprente.
De leningen en het rekening courant krediet blijven gewoon op EURIBOR doorlopen. Deze EURIBOR zal waarschijnlijk bij elke renteherziening wijzigen. Daarnaast maken we in de Swap een afspraak over de zgn. swaprente. We zullen(…)
de door u betaalde EURIBOR op de leningen (en het rekening courant) gaan salderen naar deze Swaprente. Dus wanneer de EURIBOR onder de Swaprente zal zijn, dan moet Staaldam het verschil nog bijbetalen. Per saldo betaalt u dan de afgesproken Swaprente (vaste EURIBOR)
Wanneer de EURIBOR boven de swaprente wordt vastgesteld dan krijgt u dit verschil terug van ABN AMRO. Per saldo betaalt u weer de swaprente.
Uw vaste rente bestaat dus uit de swaprente plus uw opslag boven EURIBOR.
Voordelen van de Interest Rate Swap.
  • Transparant, u weet hoe uw tarief wordt opgebouwd.
  • Verhandelbaar, u kunt de Swap verkopen in de markt.
  • Flexibel, tussentijds is het schema aan te passen.
  • Geen premie te betalen.
Winstdelende Swap
Dit is een combinatie van een Swap en een Cap. Beide hebben hetzelfde niveau. De helft van het bedrag wordt afgedekt door een Swap en de andere helft door een Cap.(…)
.
Door deze combinatie bent u voor de totale EUR 7.000.000,- beschermt op hetzelfde niveau. Voor EUR 3.500.000,- betaalt u een vaste rente van het beschermingniveau. Voor de andere EUR 3.500.000,- betaalt u de EURIBOR rente met een maximaal percentage van het beschermingsniveau.
Dit is een erg mooi alternatief op de Interest Rate Swap. Voordelen van deze constructie naast die van Interest Rate Swap zijn:
  • Gedeeltelijk meeprofiteren van een dalende rente of een rente die laag blijft.
  • In het geval van een dalend kredietverbruik is de Winstdelende Swap aanzienlijk flexibeler dan de Interest Rate Swap.
Dit zijn de twee mogelijkheden die we hebben besproken. Het is lastig om een product aan te wijzen als best passend voor Staaldam. Het valt en staat met het verwachte kredietverbruik. Op het moment dat het zeker is dat Staaldam de komende 10 jaar EUR 7.000.000,- aan financiering uit zal hebben staan dan is het aan te raden om het rente-risico in te dekken door middel van de Interest Rate Swap. Wanneer dit onzeker is en dit kredietverbruik in de toekomst wellicht lager zal kunnen worden dan adviseren wij om het risico in te dekken door middel van de Winstdelende Swap.(…)”
3.6.
Per e-mail van 21 november 2006 en tevens bij brief van diezelfde dag heeft ABN AMRO aan Staaldam een offerte voor een krediet toegestuurd, vergezeld van een contract met het opschrift kredietovereenkomst. Vervolgens hebben partijen kort na 21 november 2006 conform dit contract een overeenkomst gesloten voor een kredietfaciliteit van in totaal € 9.830.000,-. Het krediet bestaat uit:
- een rekening-courantkrediet A van € 530.000,- tegen de eenmaands EURIBOR, vermeerderd met een individuele opslag van 1,25% per jaar, met als doel de financiering van een project gedurende zeven maanden en de bepaling dat het krediet uiterlijk op 1 juli 2007 wordt teruggebracht tot nihil;
- een rekening-courantkrediet B van € 3.500.000,- tegen de eenmaands EURIBOR, vermeerderd met een individuele opslag van 1% per jaar, met als doel de financiering van werkkapitaal;
- een vijfjarige Euriborlening van € 5.000.000,- tegen de eenmaands EURIBOR vermeerderd met een individuele opslag van 0,90% per jaar, waarop vanaf 1 juli 2007 in 20 driemaandelijkse termijnen afgelost wordt, met als doel de financiering van de aankoop van activa (damwanden) (hierna: Euriborlening I);
- een obligokrediet van € 800.000,-.
In het (niet ondertekende) contract staat verder onder meer:

OTC-derivaten
-
ABN AMRO is bereid om (…) aan de Kredietnemer (…) de mogelijkheid te geven om
derivatentransacties aan te gaan. (…)
-
De bijgesloten Algemene Bepalingen Derivatentransacties mei 2001 zijn van toepassing
op alle derivatentransacties tussen de Cliënt en ABN AMRO. (…)
OTC-derivaten (vervolg)
-
Tevens zendt ABN AMRO de Cliënt ter informatie de brochure OTC
derivatentransacties. Door ondertekening van deze Kredietovereenkomst verklaart de Cliënt deze brochure te hebben ontvangen.(…)”
3.7.
In de brochure OTC-derivatentransacties 2006 staat onder meer:

Kosten van voortijdige beëindiging
Indien u – om welke reden dan ook – een derivatentransactie wilt of moet beëindigen, voordat de looptijd is verstreken, kan dit aanzienlijke kosten met zich meebrengen. Een derivatentransactie is altijd gerelateerd aan een onderliggende waarde. De waarde van een derivatentransactie is dan ook afhankelijk van de fluctuaties in de prijs c.q. koers van die onderliggende waarde. Indien een transactie vervroegd moet worden beëindigd, wordt gekeken of die transactie op dat moment een positieve dan wel negatieve waarde heeft (waardering tegen marktwaarde). In geval van een positieve waarde zal ABN AMRO deze met u verrekenen. Bij beëindiging van een transactie met negatieve waarde dient u een bedrag aan ABN AMRO te betalen.
3.8.
Op 22 november 2006 heeft Staaldam met ABN AMRO een renteswap afgesloten voor de duur van tien jaar, met ingangsdatum 2 januari 2007, een (niet aflopende) hoofdsom van € 5.000.000,- en een swaprente van 4,05%. De referentierente was de eenmaands EURIBOR.
3.9.
Bij brief van 19 oktober 2007 heeft ABN AMRO aan Staaldam meegedeeld dat zij naar aanleiding van nieuwe Europese regelgeving haar cliënten heeft ingedeeld in categorieën en dat zij Staaldam heeft ingedeeld in de categorie ‘niet professionele cliënt’.
3.10.
Op 23 april 2009 en 6 januari 2011 heeft Staaldam nog twee vijfjarige Euriborleningen afgesloten, elk met een hoofdsom van € 1.500.000,- (hierna: Euriborleningen II en III). Voor beide leningen was de driemaands Euribor verschuldigd en een individuele opslag van 2,75% per jaar en werd in 20 driemaandelijkse termijnen afgelost. Hiervoor zijn twee nieuwe kredietovereenkomsten gesloten. Daarin zijn ook de al bestaande Euriborlening I en het rekening-courantkrediet en obligokrediet opgenomen. In deze twee overeenkomsten staat dat Euriborlening I, waarvan de hoofdsom op 23 april 2009 nog € 3 miljoen en op 6 januari 2011 nog € 1,25 miljoen betrof, ongewijzigd tegen dezelfde voorwaarden wordt voortgezet.
3.11.
Vanaf de overeenkomst van 23 april 2009 is de kredietopslag voor het rekening-courantkrediet gewijzigd naar 1,5%. Vanaf de overeenkomst van 6 januari 2011 is de omvang van het rekening-courantkrediet gewijzigd van € 3.500.000,- naar € 4.000.000,- en is de opslag gewijzigd naar 0,8%.
3.12.
De groei van Staaldam zette door tot 2009. Daarna ondervond zij de gevolgen van de financiële crisis. Vanaf 2010 was er sprake van een dalende omzet. Als gevolg daarvan viel het kredietverbruik van Staaldam terug.
3.13.
Op 20 januari 2010 heeft tussen ABN AMRO en Staaldam een gesprek plaatsgevonden aan de hand van een presentatie over het renterisico. In de presentatie is een pagina opgenomen met een grafiek waarin de hoogte en het verloop van de verschillende onderdelen van de financiering zijn vermeld en de hoogte en het verloop van de renteswap. Ook is een pagina opgenomen met een grafiek met onder meer het verbruik van het rekening-courantkrediet. Verder is vermeld dat marktveranderingen de waarde van de renteruil negatief kunnen beïnvloeden en is een schematische uitleg van de werking van de renteswap en een voorbeeldberekening opgenomen, waaruit blijkt dat een vaste rente met opslag overblijven.
3.14.
Op 9 mei 2011 hebben ABN AMRO en ABN AMRO Lease N.V. (hierna: ABN Lease) gezamenlijk een ‘discussion paper’ opgesteld met een voorstel aan Staaldam voor het aangaan van een leasefaciliteit met ABN Lease op basis van ‘cross default’ met de financiering van ABN AMRO. Op 8 juni 2011 is Staaldam met ABN Lease een raamovereenkomst financiële lease aangegaan en op diezelfde dag heeft ABN Lease aan Staaldam een revolverende leasefaciliteit ter beschikking gesteld tot € 6.500.000,- voor de financiering van damwanden. De leaseperiode bedraagt maximaal 72 maanden en de rente wordt vastgesteld op basis van de “ABN AMRO Lease N.V. cost of fund” met een opslag.
3.15.
Op 10 juni 2011 is een nieuwe kredietovereenkomst gesloten tussen Staaldam en ABN AMRO voor een kredietfaciliteit van € 9.462.500,-, bestaande uit:
- een rekening-courantkrediet van € 5.000.000,- (welk bedrag zal worden verlaagd tot € 4.000.000,- zodra de financiering van ABN Lease beschikbaar is),
- een obligokrediet van € 800.000,-;
- Euriborlening I van € 1.000.000,- pro resto,
- Euriborlening II van € 1.237.500,- pro resto,
- Euriborlening III van € 1.425.000,- pro resto.
3.16.
Op 3 november 2011 hebben partijen met elkaar gesproken over onder meer valutarisico’s en renterisico’s aan de hand van een presentatie. Ook in deze presentatie is een grafiek opgenomen met daarin de omvang en het verloop van de verschillende onderdelen van de financiering en de renteswap. In deze grafiek staat dat het totaal van de financiering in 2015 onder het bedrag van de renteswap komt. De werking van de renteswap is opnieuw schematisch uitgelegd en er is aan de hand van een fictief voorbeeld vermeld dat een renteswap een negatieve waarde krijgt indien de marktrente daalt en dat bij tussentijdse beëindiging van de renteswap een positieve waarde wordt uitgekeerd en een negatieve waarde in rekening wordt gebracht.
3.17.
Op 14 april 2013 is Staaldam door ABN AMRO onder bijzonder beheer geplaatst.
3.18.
Op 12 februari 2014 hebben Staaldam en ABN AMRO met elkaar gesproken. Daarbij is opnieuw een presentatie gegeven aan Staaldam, waarin onder meer staat dat de renteswap op dat moment een negatieve waarde heeft van € 550.000,-.
3.19.
In een door ABN AMRO opgestelde interne notitie van deze bespreking is onder meer opgenomen:
“(…)
Purpose: doornemen rente en valuta Description:(…)
Eerst uitgebreid doorgenomen hoe het saldo de bestaande leningen, de rc en de lease loopt tov de EUR 5 mio swap (die niet lost) Relatie is precies op de hoogte van eea en weet dat het saldo van de leningen lager is dan de lopende Swap. Indertijd is de swap willens en wetens afgesloten op EUR 5 mio in de stellige verwachting dat dat een financieringsniveau is wat altijd wel in het bedrijf aanwezig is. Dat is ook het geval alleen niet in MLL, maar momenteel voornamelijk in lease (op euribor).”
3.20.
Bij brief van 20 december 2017 heeft ABN AMRO aan Staaldam bericht dat de renteswap is getoetst aan het Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB (hierna: Herstelkader) en dat Staaldam is aangemerkt als professioneel belegger en daarom niet in aanmerking komt voor herbeoordeling op grond van het Herstelkader. Namens Staaldam is bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Bij brief van 12 november 2018 heeft ABN AMRO aan Staaldam meegedeeld dat na hertoetsing is gebleken dat het rentederivaat ook op basis van de aanvullende informatie niet in aanmerking komt voor herbeoordeling.
3.21.
Bij e-mail van 29 november 2019 heeft Staaldam aan ABN AMRO geschreven dat zij de verjaring van alle vorderingen van Staaldam met betrekking tot de renteswap stuit.
3.22.
Bij brief van 2 april 2020 heeft de advocaat van Staaldam ABN AMRO meegedeeld dat – kort gezegd – ABN AMRO haar (zorg)verplichtingen jegens haar heeft geschonden in het kader van de renteswap en de overeenkomst vernietigd wegens dwaling en geconcludeerd dat Staaldam jegens ABN AMRO een schadevergoedingsvordering heeft wegens wanprestatie dan wel onrechtmatig handelen.

4.Eerste aanleg

4.1.
Staaldam heeft in eerste aanleg gevorderd, samengevat, om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat de renteswap en de opslagverhogingen door Staaldam zijn vernietigd;
2. ABN AMRO te veroordelen tot terugbetaling van de door haar ontvangen prestaties in samenhang met de renteswap en de opslagverhogingen, te vermeerderen met rente;
3. te verklaren voor recht dat ABN AMRO toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de zorgplichten jegens Staaldam en/of onrechtmatig heeft gehandeld jegens Staaldam;
en ABN AMRO te veroordelen:
4. om de schade te vergoeden die Staaldam heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de renteswap, nader op te maken bij staat;
5. tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, de kosten tot vaststelling van de aansprakelijkheid en de omvang van de schade, te vermeerderen met rente;
6. in de proceskosten, te vermeerderen met rente en in de nakosten.
4.2.
De rechtbank heeft het beroep van Staaldam op dwaling en daarmee de vorderingen onder 1. en 2. afgewezen. Wel heeft zij voor recht verklaard dat ABN AMRO is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht en ABN AMRO veroordeeld tot vergoeding van de door Staaldam geleden schade, nader op te maken bij staat. Ook heeft zij ABN AMRO veroordeeld in de proceskosten met rente en in de nakosten.

5.Beoordeling in principaal en incidenteel appel

5.1.
ABN AMRO heeft in
principaal appelgeconcludeerd tot het vernietigen van het bestreden vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van Staaldam, met veroordeling tot terugbetaling aan haar van al hetgeen zij op grond van het bestreden vonnis heeft betaald, te vermeerderen met rente en met veroordeling tot betaling van de proceskosten in beide instanties en van de nakosten, beide te vermeerderen met rente.
ABN AMRO richt zich met haar grieven in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank dat zij haar zorgplicht heeft geschonden door een niet-passend product te adviseren en onvoldoende duidelijke informatie te verstrekken. Daarnaast zijn de vorderingen van Staaldam volgens ABN AMRO verjaard dan wel heeft Staaldam haar klachtplicht geschonden.
5.2.
Staaldam heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis, met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten in beide instanties met nakosten en rente.
5.3.
In
incidenteel appelheeft Staaldam geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis voor zover daarin haar beroep op dwaling is afgewezen en gevorderd om, opnieuw rechtdoende:
- te verklaren voor recht dat de renteswap en de opslagverhogingen rechtsgeldig zijn vernietigd bij brief van 2 april 2020;
- ABN AMRO te veroordelen tot terugbetaling van de door haar ontvangen prestaties in samenhang met de renteswap en de opslagverhogingen met rente;
- met veroordeling van ABN AMRO in de proceskosten in beide instanties met nakosten en rente.
5.4.
ABN AMRO heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Staaldam met veroordeling van Staaldam in de proceskosten met rente.
In het incidenteel appel
5.5.
Staaldam stelt dat zij in haar brief van 2 april 2020 (3.22) terecht een beroep heeft gedaan op vernietiging van de renteswap op grond van dwaling, omdat ABN AMRO haar mededelingsplicht heeft geschonden ten aanzien van i) het overhedgerisico, ii) de mogelijkheid van een negatieve waarde bij tussentijdse beëindiging en iii) de marginverplichtingen die verbonden waren aan de renteswap.
Volgens Staaldam heeft de rechtbank bovendien ten onrechte nagelaten mee te wegen welk doel Staaldam had met het aangaan van de renteswap. ABN AMRO had vanwege de adviesrelatie niet mogen volstaan met het geven van algemene productinformatie. Tot slot is haar beroep op dwaling niet verjaard, aldus Staaldam.
5.6.
Op degene die een financieel product of een financiële dienst aanbiedt aan een wederpartij die daaromtrent geen specifieke deskundigheid heeft of mag geacht worden te hebben, rust in het algemeen de plicht om maatregelen te treffen die voorkomen dat die wederpartij de overeenkomst aangaat onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken. De aanbieder dient tijdig duidelijke inlichtingen te verschaffen die bewerkstelligen dat de wederpartij inzicht heeft in de wezenlijke kenmerken van dat product of die dienst. Omvang en inhoud van deze mededelingsplicht zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uitgangspunt is dat bij een rentederivaat aan deze mededelingsplicht is voldaan indien in algemene productinformatie inlichtingen zijn gegeven waaruit de wederpartij die zich een redelijke inspanning getroost, tijdig inzicht heeft kunnen krijgen in de wezenlijke kenmerken en risico’s van dat derivaat (Hoge Raad 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1046).
5.7.
De wederpartij moet zich van haar kant redelijke inspanningen getroosten om te voorkomen dat zij onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken contracteert. Van haar mag daarom in ieder geval worden verlangd dat zij kennisneemt van de inhoud van de overeenkomst en van voorafgaand aan het sluiten daarvan verstrekte brochures en andere schriftelijke informatie, en dat zij deze stukken aandachtig en met de nodige oplettendheid leest. Ook mag van haar worden verlangd dat zij aandachtig kennisneemt van een eventuele mondelinge toelichting. Indien de genoemde stukken, ook na een eventuele mondelinge toelichting, onduidelijkheden bevatten, mag van haar worden verlangd dat zij daarover vragen stelt. Daarbij geldt dat men in de regel mag afgaan op de juistheid van de door de wederpartij gedane mededelingen.
Doel van de renteswap en adviesrelatie
5.8.
Staaldam heeft als onderdeel van haar grief opgeworpen dat het antwoord op de vraag welke kenmerken en risico’s van het product wezenlijk zijn, zoals bedoeld in voornoemd arrest van de Hoge Raad (r.o. 5.6), subjectief is en afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Volgens haar heeft de rechtbank zowel het doel waarvoor zij de renteswap afsloot (uitsluitend het afdekken van bepaalde posities en geen speculatief product) als de vraag van welk deel van de financiering zij het renterisico wilde afdekken, ten onrechte verworpen als grond voor dwaling. Voor Staaldam vallen deze aspecten onder de wezenlijke kenmerken en risico’s van de renteswap; zij had deze niet of niet onder dezelfde voorwaarden afgesloten als ABN AMRO haar had ingelicht over het speculatieve karakter daarvan als gevolg van het risico op een niet passende overdekking (overhedge).
5.9.
Het hof volgt Staaldam hierin niet. Onder de wezenlijke kenmerken en risico’s van een rentederivaat waarover de aanbieder van een financiële dienst inlichtingen moet verstrekken zoals hiervoor bedoeld (r.o. 5.6), vallen niet het doel van de cliënt bij het afsluiten van de renteswap en de vraag van welk deel van de financiering deze het renterisico wil afdekken. Die aspecten hebben alleen betrekking op Staaldam als cliënt zelf en vallen onder de waarschuwingsplicht die voortvloeit uit de bijzondere zorgplicht die op ABN AMRO rust als een professionele aanbieder van risicovolle financiële producten (r.o. 3.5.5 van voornoemd arrest van de Hoge Raad). Die zorgplicht beoordeelt het hof in het principaal appel.
5.10.
Verder is van belang dat ABN AMRO desgevraagd ter zitting heeft erkend dat tussen haar en Staaldam sprake was van een adviesrelatie. Het hof verwerpt de stelling van Staaldam dat vanwege die adviesrelatie ABN AMRO niet had mogen volstaan met het verstrekken van algemene productinformatie.
Het is mogelijk dat het onderzoek dat een bank verricht ter voldoening aan de op haar rustende zorgplicht, tevens relevant is voor de beoordeling van de vraag welke informatie zij aan de cliënt moet verstrekken om te voorkomen dat deze onder invloed van dwaling contracteert, bijvoorbeeld doordat de kennis of ervaring van de cliënt blijken af te wijken van wat de bank in het algemeen mag verwachten (Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1499, r.o. 4.2.4). Het hof volgt echter niet dat ABN AMRO vanwege haar adviesfunctie ter voorkoming van dwaling Staaldam had moeten inlichten over het speculatieve karakter van de renteswap omdat deze mogelijk kon leiden tot een overhedge en Staaldam de financiële gevolgen daarvan waarschijnlijk niet kon dragen, zoals Staaldam aanvoert. Het hof zal hierna overwegen (r.o. 5.11) dat ABN AMRO geen mededelingsplicht had ten aanzien van de mogelijkheid van een overhedge, omdat Staaldam daarvan al op de hoogte was bij het aangaan van de overeenkomst. Daaruit vloeit voort dat een mededelingsplicht ook ontbreekt ten aanzien van de eventuele financiële consequenties als gevolg van die overhedge.
Overhedge
5.11.
Het feit dat ABN AMRO niet expliciet heeft gewezen op het risico op overhedge levert geen grond op voor de conclusie dat Staaldam heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis (r.o. 4.3.) overwogen dat kan worden aangenomen dat Staaldam bij het afsluiten van de financiering en de renteswap, gelet op de in de documentatie opgenomen modaliteiten, wist voor welke hoofdsom en looptijd zij Euriborlening I en voor welke hoofdsom en looptijd zij de renteswap heeft afgesloten. Onder verwijzing naar de memo en de kredietovereenkomst zoals opgenomen in 3.5 en 3.6 sluit het hof zich daarbij aan. Mede gezien het feit dat Staaldam na de memo van 15 november 2006 waarin werd gesproken over een renteswap voor een hoofdsom van € 7.000.000,-, bewust heeft gekozen voor een lagere hoofdsom van € 5.000.000,-, kan Staaldam worden geacht bij het sluiten van de overeenkomst bekend te zijn geweest met het feit dat de modaliteiten (Euriborlening I van € 5.000.000,- met aflosverplichting en een looptijd van vijf jaar en de renteswap met een vaste hoofdsom van € 5.000.000,- voor tien jaar) niet op elkaar aansloten in tijd en op termijn ook niet in hoogte van de hoofdsom. De vraag in het kader van dwaling is dan of ABN AMRO haar in het licht van de mededelingsplicht van artikel 6:228 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) nog uitdrukkelijk had moeten wijzen op het risico van een overhedge. Daarbij is van belang dat gedurende de eerste vijf jaar er geen sprake was van een reëel risico op overhedge omdat de renteswap lager was dan het totaal aan kredieten, ook al was een deel aflossend. Zoals hierna nader zal worden toegelicht, was er in de kern sprake van een portefeuillehedge (r.o. 5.20). Dat zou weliswaar na vijf jaar veranderen als Euriborlening I zou aflopen, maar op het moment dat de renteswap werd afgesloten lag het in de rede ervan uit te gaan dat ook dan weer een bedrijfskrediet nodig zou zijn. Genoegzaam is gebleken (zie hierna onder 5.19) dat de onderneming een voortdurende behoefte had aan werkkapitaal omdat er steeds weer nieuwe damwanden moesten worden aangeschaft, niet alleen voor nieuwe projecten, maar vanwege hun beperkte levensduur ook ter vervanging. Aldus kon in 2006 de inschatting worden gemaakt dat er een verwaarloosbaar - en dus geen wezenlijk - risico was op een overhedge. ABN AMRO heeft dan ook geen mededelingsplicht in de zin van artikel 6:228 lid 1 sub b BW geschonden door in 2006 niet expliciet melding te maken van dat risico.
Marginverplichting
5.12.
Volgens Staaldam gold voor ABN AMRO een wettelijke marginverplichting (artikel 58 c lid 1 en 2 onder c en d (zoals dit gold ten tijde van het aangaan van de renteswap) en de artikelen 85 en 86 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft) en hield ABN AMRO daarom een interne kredietlimiet (OBSI-limiet) aan voor Staaldam. Deze had een negatieve invloed op het risicoprofiel, de opslagen en opslagverhogingen voor de kredieten van Staaldam. Als zij dat had geweten dan zou zij de renteswap niet zijn aangegaan, omdat de gevolgen van dat extra krediet substantieel konden zijn bij een negatieve waardeontwikkeling, terwijl dat verder voor haar geen doel diende, aldus Staaldam.
5.13.
Dit betoog slaagt ook niet. ABN AMRO heeft in hoger beroep verwezen naar haar conclusie van antwoord waarin zij onder verwijzing naar een rapport van de AFM uit 2015 [1] gemotiveerd heeft betwist dat de wettelijke marginbewakingsplicht van toepassing is bij renteswaps. Staaldam heeft dat niet weersproken. ABN AMRO heeft verder onbetwist toegelicht dat zij wel een (interne) OBSI-limiet hanteert en dat dat niet een daadwerkelijk krediet is, maar slechts een waarschuwingsfunctie heeft in haar administratie voor de kredietwaardigheid van een klant. Volgens ABN AMRO is de opslag op de variabelrentende leningen niet gewijzigd of negatief beïnvloed door de OBSI-limiet en heeft deze het risicoprofiel van Staaldam niet verslechterd. Hoewel dat op haar weg had gelegen, heeft Staaldam daar niets (concreets) tegenover gesteld. Het enkele vermoeden dat de negatieve waarde van de renteswap van € 550.000,- in 2014 haar weerslag heeft gehad op de opslagen, is daarvoor onvoldoende. Staaldam heeft niet (voldoende) aannemelijk gemaakt dat zij de renteswap niet, althans niet onder de overeengekomen voorwaarden, zou hebben gesloten als ABN AMRO haar had geïnformeerd over de OBSI-limiet. Daarmee ontbreekt het vereiste causaal verband tussen de gestelde dwaling en het sluiten van de overeenkomst (artikel 6:228 lid 1 BW).
Negatieve waarde
5.14.
Ten aanzien van het risico dat de renteswap een (aanzienlijke) negatieve waarde kan ontwikkelen bij tussentijdse beëindiging, heeft Staaldam allereerst aangevoerd dat zij de brochure OTC-derivatentransacties niet heeft ontvangen. De omstandigheid dat deze niet is meegestuurd met de e-mail van ABN AMRO van 21 november 2006 waarbij de kredietofferte aan Staaldam is toegezonden (3.6), is daarvoor echter onvoldoende. ABN AMRO heeft ter zitting aangevoerd dat bij de brief van diezelfde datum (3.6) aan Staaldam naast de kredietovereenkomst ook (onder meer) de brochure OTC derivatentransacties is meegestuurd en Staaldam heeft dat niet weersproken. Bovendien heeft Staaldam door het ondertekenen van de kredietovereenkomst verklaard dat zij die brochure heeft ontvangen (3.6). Het hof gaat er dan ook van uit dat zij voorafgaand aan het sluiten van de renteswap op 22 november 2006 beschikte over de brochure OTC-derivatentransacties. De omstandigheid dat ABN AMRO eerder in de procedure een andere versie van deze brochure heeft overgelegd maakt dat niet anders. In appel heeft ABN AMRO de versie van juni 2006 overgelegd en Staaldam heeft niet (voldoende) weersproken dat zij die heeft ontvangen.
Verder is betoogd dat Staaldam de betreffende brochure niet voldoende tijdig heeft ontvangen. Het is juist dat niet is gebleken dat Staaldam de informatie over de mogelijke negatieve waarde voldoende tijdig voorafgaand aan het sluiten van de renteswap op 22 november 2006 heeft ontvangen. Weliswaar is de brochure OTC-derivatentransacties op dit punt voldoende duidelijk, maar nu die brochure kennelijk pas is meegestuurd bij de offerte van 21 november 2006 moet het ervoor worden gehouden dat Staaldam niet voldoende tijd is gegund om daar goed kennis van te nemen. In zoverre heeft ABN AMRO Staaldam onvoldoende gewaarschuwd. Die enkele omstandigheid leidt echter nog niet tot de conclusie dat Staaldam heeft gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. Gelet op alle verdere feiten en omstandigheden zijn er onvoldoende concrete aanwijzingen dat als Staaldam indertijd wel tijdig volledig op de hoogte was gesteld van het risico van een negatieve waarde, zij zou hebben afgezien van het sluiten van de renteswap.
Conclusie: beroep op dwaling faalt
5.15.
Het hof concludeert dat het beroep op dwaling bij het aangaan van de renteswap op inhoudelijke gronden faalt. Voor zover de grief ziet op het oordeel van de rechtbank dat de vordering van Staaldam uit hoofde van dwaling is verjaard, komt het hof daar niet meer aan toe.
5.16.
De grief faalt en daarom verwerpt het hof het incidentele beroep. Het vonnis van de rechtbank zal in zoverre worden bekrachtigd. Het hof verwerpt het bewijsaanbod van Staaldam. Zij heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden. Staaldam streefde met het incidenteel appel naar een ander dictum van het bestreden vonnis en zal, nu zij daarbij in het ongelijk wordt gesteld, worden veroordeeld in de proceskosten van het incidenteel appel.
In het principaal appel
Zorgplicht
5.17.
Gegeven de adviesrelatie tussen partijen, rustte op ABN AMRO een bijzondere zorgplicht jegens Staaldam, die nog wordt versterkt door het feit dat ABN AMRO als professionele en bij uitstek deskundige dienstverlener aan Staaldam een risicovol financieel product aanbood.
Zorgplicht – passende renteswap
5.18.
Als onderdeel van de zorgplicht rustte op ABN AMRO de verantwoordelijkheid om een derivaat aan te bieden dat wat betreft nominale waarde, looptijd en rentetarief op passende wijze aansloot bij de onderliggende leningen die Staaldam had afgesloten vlak voor het afnemen van de renteswap, niet alleen omdat mismatches de problemen voor cliënten kunnen verergeren maar ook omdat een derivaat vaak niet de zekerheid biedt die met het afsluiten daarvan wordt nagestreefd. ABN AMRO betoogt dat zij een passend aanbod heeft gedaan en dat sprake was van een portefeuillehedge, omdat Staaldam er bewust voor heeft gekozen niet alleen het renterisico op Euriborlening I af te dekken, maar ook een deel van het rekening-courantkrediet en ervan werd uitgegaan dat er altijd een harde kern van € 5.000.000,- zou worden geleend. Staaldam betwist dat.
5.19.
De bedrijfsvoering van Staaldam bestaat eruit dat zij damwanden koopt en deze vervolgens gedurende een bouwproces plaatst en verhuurt aan een gebruiker, waarna de damwand aan het einde van de bouw wordt verwijderd en nog enkele keren opnieuw wordt verhuurd en ten slotte wordt verkocht en vervangen door een nieuwere damwand. Dit aan- en verkopen van damwanden brengt een vrij constante financieringsbehoefte mee. In 2006 had Staaldam een oplopende financieringsbehoefte vanwege onder meer een grote opdracht voor het plaatsen van damwanden voor het Centraal Station in Amsterdam. De FrieslandBank wilde die opdracht niet financieren. De omzet bedroeg in 2006 € 27 miljoen en de verwachting was dat Staaldam in de jaren daarna langdurig zou groeien, ook door uitbreiding in het buitenland.
[naam 1] (financieel directeur van Staaldam ten tijde van het aangaan van de renteswap, hierna: [naam 1] ) verklaarde ter zitting bij de rechtbank en in hoger beroep dat extra geld nodig was om de groei te kunnen realiseren en een grotere vaste kern van damwanden te financieren en dat Staaldam besefte dat het slim was om het renterisico af te dekken vanwege de risico’s die een rentestijging met zich zou kunnen brengen. In een schriftelijke verklaring van 26 april 2022 heeft [naam 1] onder meer geschreven:

In de verklaring van [naam 2][contactpersoon van ABN AMRO voor de renteswap, hierna: [naam 2] , toevoeging hof]
wordt gesproken over de vaste kern van de rekening courantfaciliteit en de suggestie gewekt dat deze op € 7.000.000,- zou zitten. Uit de aangeleverde balans per 31 december 2005 en 2006 is af te leiden dat dit niet op dat niveau zit, maar aanmerkelijk lager.” Uit de in de balans van 2004 en 2005 opgenomen bedragen van schulden aan kredietinstellingen van eind 2004 in totaal € 4.895.517,- en eind 2005 in totaal € 4.490.695,-, maakt het hof op dat die vaste kern toen ruim € 4,5 miljoen betrof. Die wilde Staaldam dus gaan uitbreiden. Vervolgens heeft ABN AMRO in de memo van 15 november 2006 (3.5) met het advies over het afdekken van renterisico expliciet opgenomen dat de looptijd van het instrument tien jaar is en dat het bij een verwachte financiering van € 7 miljoen de komende tien jaar is aan te raden om het renterisico in te dekken door middel van een renteswap. [naam 1] heeft over dat bedrag verklaard: “
Wij hebben destijds uit voorzichtigheid gekozen voor een lager bedrag € 5.000.000,- dan het besproken bedrag van € 7.000.000,-. (…).” Kennelijk was dus de verwachting dat er een kern van € 7 miljoen zou ontstaan, en heeft Staaldam er vervolgens voorzichtigheidshalve voor gekozen niet voor dat hele bedrag een renteswap aan te gaan, maar voor het lagere bedrag van € 5 miljoen, met een gelijkblijvende hoofdsom en een looptijd van tien jaar.
5.20.
Waar Staaldam financiering zocht voor langjarige groei, waarbij zij ervan uitging dat de vaste kern in haar financiering van € 4,5 miljoen, nodig voor haar constante financieringsbehoefte, zou toenemen, en zij bij het aangaan van de renteswap geen vragen heeft gesteld over het verschil in looptijd en aflossing tussen haar Euriborlening en de renteswap en zij ondanks dat verschil bewust heeft gekozen voor een renteswap van een vast bedrag van € 5 miljoen met een looptijd van tien jaar, oordeelt het hof dat Staaldam met de swap kennelijk heeft beoogd om deze te gebruiken als portefeuillehedge voor het afdekken van de renterisico’s van zowel huidige als toekomstige (rekening-courant)leningen over een periode van tien jaar. Daarmee is niet gezegd dat sprake is van een speculatief product. Kennelijk verwachtte Staaldam de renteswap ook in te zetten voor in de toekomst af te sluiten leningen – die vanwege haar bedrijfs- en verdienmodel steeds nodig zouden zijn - en wilde zij daarmee enige zekerheid creëren ten aanzien van mogelijk hogere rentes. Anders dan Staaldam betoogt, geldt daarbij bovendien dat een renteswap ook kan worden gebruikt voor het afdekken van het renterisico van een rekening-courantkrediet, in elk geval voor een vaste kredietkern zoals in dit geval. Het hof verwerpt daarom het standpunt van Staaldam dat een renteswap met gelijkblijvende hoofdsom voor tien jaar als zodanig niet paste bij haar behoefte aan een groot rekening-courantkrediet en een vijfjarige aflopende Euriborlening van € 5 miljoen. De keuze van Staaldam in 2006 zoals hiervoor beschreven, reflecteert een andere behoefte en zij heeft onvoldoende toegelicht dat zij de vaste kern van het rekening-courantkrediet niet wenste af te dekken. ABN AMRO heeft dan ook een op zichzelf passende renteswap geadviseerd en aangeboden. In zoverre is geen sprake van schending van haar zorgplicht en slaagt haar eerste grief.
Schending zorgplicht
5.21.
Het voorgaande leidt echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis omdat het hof, net als de rechtbank, van oordeel is dat ABN AMRO haar zorgplicht jegens Staaldam heeft geschonden. Haar tweede grief faalt om die reden. Het hof licht dat als volgt toe.
5.22.
De op ABN AMRO rustende zorgplicht brengt mee dat voor haar gedurende de looptijd van het contract haar eerdere adviezen uit 2006 en de op basis daarvan aangegane overeenkomsten leidend zijn. Van haar mocht in 2011 worden verwacht dat zij zich in beginsel zou committeren aan voortzetting van een continue flexibel kredietbeleid in combinatie met de renteswap, zoals op basis van haar advies in 2006 tussen partijen was vormgegeven. Er hadden zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen waarin het voorgaande vertrekpunt niet opging, maar daarvan blijkt uit de stellingen van ABN AMRO niet. De in dat kader te verstrekken adviezen moesten bovendien volledig, juist en begrijpelijk zijn. Gegeven de wens om met de renteswap de renterisico’s af te dekken voor de gehele portefeuille, is ABN AMRO tekortgeschoten in die zorgplicht door in 2011 te weigeren Staaldam verdere flexibele financiering te verstrekken en in plaats daarvan Staaldam op 8 juni 2011 de leaseovereenkomst met vaste rente te laten aangaan met ABN Lease. Daardoor ontstond een overhedge waarover Staaldam niet volledig, juist en begrijpelijk is voorgelicht.
5.23.
In 2011 bestond de financiering van Staaldam – kort gezegd – uit de drie Euriborleningen en het rekening-courantkrediet. Bekend was dat zonder nieuwe financiering op enig moment een overhedge zou ontstaan omdat, los van het rekening-courantkrediet, op alle Euriborleningen werd afgelost, terwijl de swap vaststond op € 5 miljoen. Daarbij liep Euriborlening I af eind 2011 en Euriborlening II in april 2014, dus nog voor de afloop van de swap op 1 januari 2017.
Over de aanleiding van de totstandkoming van de leaseovereenkomst hebben partijen zich in de loop van de procedure verschillend uitgelaten. Ter zitting hebben de aanwezige medewerker van ABN AMRO en de advocaat van ABN AMRO desgevraagd de stelling van Staaldam bevestigd dat ABN AMRO niet meer wilde financieren via de rekening-courant (zij het dat zij de reden daarvoor niet wisten). Vervolgens hebben ABN AMRO en ABN Lease samen de ‘discussion paper’ (3.14) opgesteld en daarna is de leaseovereenkomst gesloten die werd gekoppeld aan de financiering bij ABN AMRO. Vanaf dat moment werd verdere financiering voor de damwanden verkregen via ABN Lease. Het kwam er aldus op neer dat ABN AMRO - omdat zij niet meer bereid was Staaldam via kredieten verder te financieren – Staaldam verplichtte een leaseovereenkomst te sluiten zonder Staaldam in te lichten over de consequenties daarvan voor de renteswap. Dat had ABN AMRO wel moeten doen, temeer omdat daarbij sprake was van een vaste rente zonder renterisico (ABN Lease cost of fund met een opslag van 175 punten). Deze vorm van lease paste niet bij de bestaande financiering, die gebaseerd was op een portefeuille met leningen met een variabele Euriborrente, gecombineerd met de renteswap ter afdekking van de renterisico’s. De weigering van ABN AMRO om nog nieuwe kredieten te verstrekken had verschillende negatieve financiële gevolgen voor Staaldam, omdat zij enerzijds over de renteswap de vaste swaprente moest blijven betalen zonder dat daar nog voldoende onderliggende leningen aan ten grondslag lagen en zij anderzijds voortaan leasetermijnen met een vaste rente moest betalen, waarvoor de swap geen enkel nut had. Voor zover ABN AMRO Staaldam verwijt dat er na 2011 een overhedge ontstond doordat zij minder financierde via het rekening-courantkrediet, is dit dan ook een niet terecht verwijt. Dit werd immers veroorzaakt doordat ABN AMRO zelf niet langer bereid was de damwanden vanuit het rekening-courantkrediet te financieren.
5.24.
ABN AMRO heeft in een interne notitie van 12 februari 2014 (3.19) opgemerkt dat de financiering op dat moment vooral in de lease zit en dat de lease op Euribor is afgesloten en in een presentatie op 29 april 2014 een grafiek opgenomen met een weergave van de financiering op basis van de renteswap inclusief de lease ‘op basis van Euribor’. ABN AMRO heeft nagelaten toe te lichten wat hiermee is bedoeld; het hof onderkent er niet een (voldoende duidelijke) stelling in dat de leaseovereenkomst op enigerlei wijze baat had bij de renteswap.
5.25.
ABN AMRO heeft verder betoogd dat haar zorgplicht beperkt was omdat Staaldam steeds is bijgestaan door financieel adviseurs, onder wie [naam 1] . In de eerste plaats is van belang dat uit voornoemde verklaring van 26 april 2022 blijkt dat [naam 1] niet beschikte over kennis van en ervaring met renteafdekkingen en derivaten en dat die kennis en ervaring ook niet anderszins bij Staaldam bestond. [naam 1] schrijft: “
Mijn werk en studie achtergrond (…) lag in de accountancy en wel in het MKB segment. In mijn studie werd vrijwel geen aandacht besteed aan rente afdekkingen en al helemaal niet aan derivaten. Ook in mijn MKB praktijk was ik deze nog nooit tegengekomen. Binnen Staaldam waren wij niet bekend met derivaten (…) Het idee om de rente af te dekken was bij ons niet opgekomen en kwam voort uit de suggestie van ABN Amro.” Die verklaring is door ABN AMRO niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Daarenboven heeft te gelden dat niet valt in te zien waarom bijstand door deskundige adviseurs ABN AMRO de vrijheid zou geven te weigeren de financiering te continueren onder het rekening-courantkrediet en dienovereenkomstig te adviseren. Daarmee faalt haar betoog. Van een verminderde zorgplicht van ABN AMRO is op dit punt geen sprake.
5.26.
Voor zover Staaldam betoogt dat al vóór 8 juni 2011 sprake was van een overhedge doordat Euriborleningen II en III niet onder de renteswap vielen en ABN AMRO haar zorgplicht daardoor al op een eerder moment heeft geschonden, verwerpt het hof dat standpunt. In r.o. 5.20 is al overwogen dat ABN AMRO een passende renteswap heeft aangeboden. Het sluiten van beide nieuwe leningen in combinatie met de vaste kern van het rekening-courantkrediet past binnen de gewenste portefeuillehedge. Niet valt in te zien waarom de Euriborleningen II en III niet “onder de renteswap” zouden vallen. Onvoldoende is dan ook gebleken dat er al vóór 8 juni 2011 sprake is geweest van een overhedge.
Verjaring en klachtplicht
5.27.
Met haar derde grief komt ABN AMRO op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen van Staaldam niet verjaard zijn. Het hof verwerpt deze grief vanwege het volgende.
5.28.
Uit hoofde van de zorgplichtschending vordert Staaldam een verklaring voor recht dat ABN AMRO is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgplicht en veroordeling van ABN AMRO tot het betalen van schadevergoeding op die grond. Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade verjaart door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag, volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon bekend is geworden.
5.29.
In het kader van het beroep op artikel 3:310 lid 1 BW moet worden beoordeeld wanneer Staaldam daadwerkelijk bekend was met de feiten en omstandigheden die betrekking hebben op (i) de schade – dus dat zij nadeel had geleden als gevolg van tekortschietend of foutief handelen van ABN AMRO – en (ii) de aansprakelijke persoon. Bij de beoordeling of Staaldam daadwerkelijk bekend was met het tekortschietend of foutief handelen van de aansprakelijke persoon dient te worden betrokken of zij over de kennis en het inzicht beschikte om de deugdelijkheid van het handelen te kunnen beoordelen (Hoge Raad 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:18).
Uit het stuitingsbericht van 29 november 2019 (3.21) blijkt dat Staaldam in elk geval op dat moment bekend was met het tekortschietend handelen van ABN AMRO en de schade. Als de vordering verjaard zou zijn, had Staaldam vóór 29 november 2014 bekend moeten zijn met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon. Dat daarvan sprake is, is echter niet gebleken. Uit hetgeen hiervoor in r.o. 5.24 is opgemerkt, volgt dat ABN AMRO in april 2014 zelf nog in de veronderstelling verkeerde dat voor de lease een variabele rente gold en zodoende de renteswap nog betekenis had. Het hof kan daaruit niet anders afleiden dan dat er op dat moment veel onduidelijk was, ook bij de bank zelf. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit volgt dat Staaldam voor 29 november 2014 al heeft moeten begrijpen dat zij door toedoen van ABN AMRO schade leed. Uit niets blijkt dat zij toen al bekend was met het tekortschieten van ABN AMRO. Dat [naam 1] bij Staaldam in dienst was en een ervaren financieel directeur was, maakt dat niet anders. Zoals hiervoor is overwogen ontbrak bij hem immers kennis van en inzicht in rentederivaten.
Gegeven voornoemde e-mail van 29 november 2019 is de dagvaarding in eerste aanleg op 12 juli 2021 binnen de verjaringstermijn van vijf jaar uitgebracht. Voor zover ABN AMRO een beroep doet op de klachtplicht wordt dat verworpen wegens onvoldoende onderbouwing. Dat ABN AMRO door tijdsverloop niet meer beschikt over bepaalde stukken of e-mails en zij daardoor nadeel lijdt, is verder niet onderbouwd.
Schadestaatprocedure
5.30.
Het voorgaande komt erop neer dat ABN AMRO in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht door in 2011 te weigeren Staaldam verdere flexibele financiering te verschaffen en in plaats daarvan zonder juiste advisering aan te dringen op het sluiten van de leaseovereenkomst met een vaste rente. Daardoor verloor de eerder geadviseerde renteswap grotendeels haar functie en er ontstond een overhedge, erop neerkomend dat Staaldam nog wel moet blijven betalen voor de renteswap terwijl deze feitelijk voor haar geen nut meer had.
5.31.
Het hof begrijpt dat Staaldam bedoelt schadevergoeding te vorderen op grond van artikel 6:74 BW vanwege de tekortkoming door ABN AMRO in de nakoming van haar zorgplicht.
Staaldam stelt in dat verband dat zij schade heeft geleden. Het hof acht dat aannemelijk. Door toedoen van ABN AMRO is Staaldam uiterst ongunstig gefinancierd geweest. Als ABN AMRO aan Staaldam verder flexibel krediet had verschaft in aansluiting op de doorlopende renteswap, is aannemelijk dat deze van nut zou zijn geweest en er geen overhedge zou zijn ontstaan. Het ligt dan ook voor de hand dat Staaldam in een minder belastende financiële positie had verkeerd als ABN AMRO had voldaan aan haar zorgplicht.
Het hof verwerpt ook het beroep op eigen schuld dat ABN AMRO aandraagt. Zoals hiervoor al is overwogen, is de renteswap afgesloten op advies van ABN AMRO. Verder vloeit uit hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de adviesrol van ABN AMRO al voort dat Staaldam zich geen verdere inspanningen behoefde te getroosten om de betekenis en gevolgen van de renteswap te doorgronden.
5.32.
Hoewel Staaldam in eerste aanleg heeft gevorderd om de zaak te verwijzen naar de schadestaatprocedure heeft zij in hoger beroep meegedeeld dat zij er geen bezwaar tegen heeft dat het hof de schade begroot aan de hand van de onderbouwing die Staaldam eerder in de procedure heeft gegeven. Het hof ziet echter aanleiding om de verwijzing van de rechtbank naar de schadestaatprocedure voor de berekening van deze schade te bekrachtigen. Het oordeel over de aannemelijkheid van de mogelijkheid van schade en het causaal verband is daarvoor toereikend. De grondslag voor de aansprakelijkheid van ABN AMRO staat immers vast, de mogelijkheid van schade is door Staaldam aannemelijk gemaakt. Een verplichting om de zaak op dat punt zelf nader te onderzoeken heeft het hof niet. Ook de schade wegens deskundigenkosten en kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand kan in de schadestaatprocedure worden begroot – zoals de rechtbank (in hoger beroep niet bestreden) heeft beslist.
5.33.
Nu de tweede en derde grief falen, zal het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigen. Het hof verwerpt het bewijsaanbod van ABN AMRO. Zij heeft geen bewijs aangeboden van voldoende concrete feiten die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak kunnen leiden.
Proceskosten in incidenteel en principaal appel
5.34.
In incidenteel appel zal Staaldam als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
- salaris advocaat € 6.217,- (tarief VIII, 1 punt)
Totaal: € 6.217,-
5.35.
In principaal appel zal ABN AMRO als de in hoger beroep in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten. Het hof stelt deze kosten als volgt vast:
  • griffierecht € 783,-
  • salaris advocaat € 12.434,- (tarief VIII, 2 punten)
Totaal: € 13.217,-

6.Beslissing

Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
6.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
6.2.
veroordeelt ABN AMRO in de kosten van het geding in principaal hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Staaldam vastgesteld op € 13.217,- en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.3.
veroordeelt Staaldam in de kosten van het geding in incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO vastgesteld op € 6.217,- te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest aan de kostenveroordeling is voldaan;
6.4.
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.M. Vaessen, M.M. Kruithof en A.C. van Schaick en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 2 september 2025.

Voetnoten

1.AFM-Rapportage rentederivatendienstverlening aan het MKB, Toezicht op herbeoordelingen door banken van rentederivaten bij het niet-professionele MKB (31 maart 2015)