ECLI:NL:GHAMS:2025:2380

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
23-002024-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift in de context van een rabiëstestresultaat voor honden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte is beschuldigd van opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, namelijk een rabiëstestresultaat van zijn hond, dat hij naar de Noorse autoriteiten heeft gestuurd om goedkeuring te verkrijgen voor de toelating van zijn hond in Noorwegen. De verdediging stelde dat Nederland geen rechtsmacht had, omdat de verdachte op het moment van de vermeende overtreding in Brazilië was. Het hof oordeelde echter dat Nederland wel rechtsmacht had, omdat de handeling ook in Noorwegen strafbaar was en er voldaan was aan de eis van dubbele strafbaarheid. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte het vervalste geschrift had gebruikt en legde een gevangenisstraf op van 8 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een taakstraf van 180 uren opgelegd ter vervanging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002024-24
datum uitspraak: 10 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 juli 2024 in de strafzaak onder de parketnummers 81-036546-24 en 21-002550-18 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958,
adres: [adres] ).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 augustus 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2023 in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, althans in Europa, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals en/of vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een rabiëstestresultaat van zijn hond [naam] met daarop een aangepaste titer, als ware het echt en onvervalst, door dit testresultaat op te sturen naar de Noorse ‘Border Inspection Post’ met als doel om goedkeuring te verkrijgen voor de toelating van [naam] in Noorwegen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat Nederland geen rechtsmacht heeft op grond van artikel 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), omdat – ervan uitgaande dat de verdachte het ten laste gelegde feit zou hebben gepleegd – de handeling die aan de verdachte is ten laste gelegd in Brazilië heeft plaatsgevonden. De verdachte was immers op 19 januari 2023 per vliegtuig in Brazilië aangekomen. Nederland heeft ook geen rechtsmacht op basis van artikel 4, aanhef en onder d, Sr, omdat de ten laste gelegde handeling niet tegen een Nederlandse overheidsinstelling is gepleegd. Evenmin heeft Nederland rechtsmacht op grond van artikel 7 Sr, omdat niet is komen vast te staan dat wordt voldaan aan de voor Nederlandse rechtsmacht vereiste dubbele strafbaarheid.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat aan Nederland wel rechtsmacht toekomt en dat het openbaar ministerie daarom ontvankelijk is in de vervolging. Nederland heeft rechtsmacht op grond van artikel 7 Sr. Er is voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid, omdat valsheid in geschrift ook in Brazilië strafbaar is, te weten in artikel 299 van de Código Penal.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, Sr is de Nederlandse strafwet toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer een vliegticket naar Brazilië met als aankomstdatum 19 januari 2023 en foto’s van de verdachte overgelegd, die op 20 januari 2023 in Brazilië zouden zijn genomen. De verdediging stelt zich daarmee op het standpunt dat de verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde in Brazilië bevond. Uit het dossier blijkt verder dat op de ten laste gelegde datum een e-mail naar de Noorse autoriteiten is gestuurd met daarbij gevoegd een vervalst rabiëstestresultaat van een van de honden van de verdachte. In het scenario dat de verdachte deze e-mail vanuit Brazilië zou hebben gestuurd, zou het ten laste gelegde feit, gebruikmaking van een vervalst geschrift, dus zijn gepleegd in zowel Brazilië als Noorwegen.
De verdachte heeft de Nederlandse nationaliteit. Met de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat op gebruikmaking van een vervalst geschrift ook in de Braziliaanse wet straf is gesteld, blijkens artikel 299 van de
Código Penal. Indien de verdachte zich ten tijde van het tenlastegelegde in Brazilië bevond, is dus voldaan aan de hiervoor genoemde voor Nederlandse rechtsmacht vereiste dubbele strafbaarheid. Aan de eis van dubbele strafbaarheid is ook voldaan indien Noorwegen wordt aangemerkt als locus delicti, nu valsheid in geschrifte ook daar is strafbaar gesteld in de artikelen 361 en 365
Lov om Straff (straffeloven). Het hof is dan ook van oordeel dat Nederland op grond van artikel 7, eerste lid, Sr rechtsmacht heeft en dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft, indien het hof het openbaar ministerie wel ontvankelijk in de vervolging verklaart, vrijspraak van het ten laste gelegde feit bepleit. Daartoe heeft hij aangevoerd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld wie de verzender van de e-mail aan de Noorse autoriteiten is geweest en vanaf welke locatie deze e-mail is verstuurd.
Het hof overweegt als volgt.
Op 20 januari 2023 ontving de Noorse ‘Border Inspection Post’ een e-mail van het e-mailadres ‘ [e-mailadres] ’ met daarin het verzoek om goedkeuring te verkrijgen om met de honden van de verdachte aan boord te mogen van een vliegtuig naar Noorwegen. De e-mail is ondertekend met de naam ‘ [persoon] ’. Bij deze e-mail is een rabiëstestresultaat van een van de honden van de verdachte, [naam] , gevoegd waarop de titer was aangepast naar < = 0.6. Op het originele en onvervalste rabiëstestresultaat van de hond [naam] stond namelijk een titer van < = 0.4. Een hond mag alleen worden geïmporteerd met een titer van 0.5 of hoger.
Het hof heeft geen reden eraan te twijfelen dat de verdachte de e-mail aan de Noorse autoriteiten heeft gestuurd. In het e-mailadres staat de naam van de verdachte en de e-mail is met zijn naam ondertekend. De e-mail gaat ook over de hond van de verdachte, die bij aankomst op Schiphol al te kennen had gegeven met zijn beide honden te willen doorreizen naar Noorwegen. Vervolgens heeft hij te horen gekregen dat hij zijn hond [naam] eerst ‘importwaardig’ moest maken. Het scenario dat iemand anders de e-mail zou hebben gestuurd vanaf een e-mailadres op naam van de verdachte, is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Het hof ziet ook niet wie daar – anders dan de verdachte – enig belang bij zou kunnen hebben. Dat geen onderzoek is gedaan naar de locatie of het IP-adres waarvan deze e-mail is verstuurd, maakt dit niet anders. Het tenlastegelegde kan daarom worden bewezen verklaard.
Het hof acht bewezen dat het feit is gepleegd ‘in Europa’. De e-mail is verstuurd naar de Noorse autoriteiten. Daarmee heeft het feit mede zijn uitwerking in Noorwegen, ongeacht vanaf welke locatie de
e-mail is verstuurd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2023 in Europa opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vervalst geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een rabiëstestresultaat van zijn hond [naam] met daarop een aangepaste titer, als ware het echt en onvervalst, door dit testresultaat op te sturen naar de Noorse ‘Border Inspection Post’ met als doel goedkeuring te verkrijgen voor de toelating van [naam] in Noorwegen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Indien het hof tot een bewezenverklaring komt, heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en daarom, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een geldboete al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Om aan het taakstrafverbod tegemoet te komen, zou een dag onvoorwaardelijke gevangenisstraf kunnen worden opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft opzettelijk gebruik gemaakt van een vervalst rabiëstestresultaat van zijn hond om met zijn hond naar Noorwegen te kunnen reizen. Het vervalste testresultaat heeft hij aan de Noorse autoriteiten gestuurd. Omdat de Noorse autoriteiten argwaan kregen, deden zij navraag bij de Nederlandse autoriteiten en bleek dat het testresultaat was vervalst. Het hof acht dit een ernstig feit. Autoriteiten moeten kunnen vertrouwen op de juiste inhoud van dergelijke documenten die tot bewijs kunnen dienen. De verdachte heeft dit vertrouwen geschaad. Bovendien kan het vervalsen van rabiëstestresultaten een bedreiging voor de volksgezondheid vormen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2025 is hij op 6 februari 2019 wegens valsheid in geschrift onherroepelijk veroordeeld. Voor dat feit heeft de verdachte een taakstraf opgelegd gekregen, die hij volledig heeft verricht, zodat het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Gelet op de ernst van het feit, op de straffen die rechters in soortgelijke zaken opleggen en op de recidive en het daarmee samenhangende taakstrafverbod, acht het hof enkel een gevangenisstraf op zijn plaats. In hetgeen de verdediging heeft aangevoerd met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof geen aanleiding een geldboete al dan niet gecombineerd met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 8 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 november 2020 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt toegewezen.
De raadsman heeft gewezen op het feit dat de zaak waarin de voorwaardelijke straf is opgelegd ging om belaging, een ander soort feit dan in de onderhavige zaak aan de orde is, en het feit dat de algemene voorwaarde in de laatste dagen van de proeftijd zou zijn overtreden.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Het hof zal, gelet op de door de verdediging aangevoerde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, gelasten.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gelast in plaats van het bevelen van de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 november 2020 met parketnummer 21-002550-18, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. H.A. Stalenhoef en mr. M.J. Dubelaar, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 september 2025.
De voorzitter en de jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]