ECLI:NL:GHAMS:2025:2382

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
23-001736-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor mishandeling met oplegging van taakstraf en schadevergoedingsmaatregel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vrijspraak door de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 2002, werd beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel op 20 januari 2024 in Zaandam. De politierechter had de verdachte vrijgesproken, maar het openbaar ministerie ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 27 augustus 2025 heeft het hof de verklaringen van de aangeefster, die letsel had opgelopen, als geloofwaardig beoordeeld. De verdachte ontkende de mishandeling en stelde dat hij de aangeefster enkel van zich had afgeduwd. Het hof oordeelde echter dat de verklaringen van de aangeefster voldoende bewijs boden voor de mishandeling. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en verklaarde de verdachte schuldig aan mishandeling. De straf die werd opgelegd bestond uit een taakstraf van 80 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ten behoeve van het slachtoffer voor een bedrag van € 500,00 wegens immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof overwoog dat de aangeefster in eerste aanleg geen vordering had ingediend omdat zij onder druk van de verdachte stond, wat het hof als een uitzonderlijke omstandigheid beschouwde.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001736-24
datum uitspraak: 10 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 17 juli 2024 in de strafzaak onder parketnummer 15-021934-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 augustus 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman en de advocaat van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 20 januari 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad zijn levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermaals, althans eenmalig, te duwen, en/of tegen het lichaam te slaan en/of schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat de tenlastelegging in hoger beroep is gewijzigd en het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld voor het tenlastegelegde, met uitzondering van het woord ‘levensgezel’. Het is voldoende wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de aangeefster heeft geduwd, geslagen en geschopt, mede gelet op haar aanvullende verklaring in de fase van hoger beroep.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken wegens onvoldoende overtuigend bewijs. De verklaring van de aangeefster is op veel punten ongeloofwaardig en wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het letsel dat op de foto’s in het dossier is te zien, past niet bij hetgeen zij heeft verklaard. Dit letsel wordt ook niet ondersteund door enig medisch bewijs. De verdachte heeft de aangeefster enkel van zich afgeduwd, nadat zij steeds op hem afkwam.
Het hof overweegt als volgt.
Op 20 januari 2024 kreeg de politie de melding te gaan naar het adres van de verdachte in Zaandam. De melder gaf aan geschreeuw en glasgerinkel te hebben gehoord. Ter plaatse werd bij de betreffende woning opengedaan door de verdachte. In de woning was de aangeefster aanwezig. Toen de aangeefster naar buiten kwamen en met de verbalisanten in gesprek ging, deelde zij mee dat ze door de verdachte was mishandeld en bang was voor hem. De verbalisanten zagen blauwe plekken bij haar oog.
Diezelfde dag heeft de aangeefster nog aangifte gedaan. Zij verklaarde dat zij ruzie had met de verdachte. Ze ging onder het dekbed liggen, waarna de verdachte haar met zijn vuist sloeg en met zijn voet op haar gezicht en buik trapte, door het dekbed heen. Daar had zij onder meer een blauw, opgezwollen jukbeen en een bloedlip aan overgehouden. De verbalisant die foto’s van het letsel heeft gemaakt, zag een bloedlip aan de binnenkant van de mond, een kras over de hals, diverse verse en oude verdikkingen en bloeduitstortingen in het gezicht, waaronder een dik jukbeen en een blauw oog links, en diverse verdikkingen en krassen op de rug, benen en armen. De aangeefster is op 23 juli 2024, na het wijzen van het vonnis door de politierechter, aanvullend gehoord door de politie. Toen heeft zij verklaard dat het klopte wat zij in haar aangifte had verklaard. Ook heeft zij per foto beschreven waardoor het letsel is ontstaan. Dit kwam door het slaan en het trappen, en doordat de verdachte haar over de bank had geduwd, waarna zij viel.
De verdachte heeft het tenlastegelegde ontkend en heeft verklaard dat hij de aangeefster enkel van zich heeft afgeduwd. Deze verklaring acht het hof, gelet op het voorgaande, ongeloofwaardig. De verbalisanten die ter plaatse waren gekomen, zagen bij de aangeefster immers blauwe plekken bij haar oog. Ook de verbalisant die de letselfoto’s heeft gemaakt, zag bij de aangeefster vers letsel, dat naar het oordeel van het hof alleen valt te verklaren door de door haar beschreven geweldshandelingen. Aangeefster zelf geeft in het aanvullend verhoor een uitgebreide toelichting op de foto’s met het letsel, maar geeft daarbij ook aan wanneer zij niet meer weet hoe ze aan bepaald letsel komt. De verklaringen van de aangeefster acht het hof dan ook geloofwaardig en worden in voldoende mate ondersteund door de bevindingen van de verbalisanten en de in de bijlage opgenomen foto’s.
De ten laste gelegde mishandeling kan daarom worden bewezen verklaard. Met de advocaat-generaal is het hof wel van oordeel dat het ten laste gelegde woord ‘levensgezel’ niet kan worden bewezen verklaard. De verdachte zal van dat deel van het tenlastegelegde worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 januari 2024 te Zaandam, gemeente Zaanstad, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] te duwen en tegen het lichaam te slaan en te schoppen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het in eerste aanleg tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van zijn toenmalige vriendin door haar te duwen, te slaan en tegen haar lichaam te schoppen. De verdachte heeft daarmee een inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit en voor haar een angstige situatie in het leven geroepen. Door toedoen van de verdachte heeft zij pijn en letsel bekomen.
Het hof heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte acht geslagen op het reclasseringsadvies van Fivoor van 8 juli 2024 in de onderhavige zaak, waarin een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden wordt geadviseerd.
Daarnaast heeft het hof kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Fivoor van 13 februari 2025, dat is opgemaakt ten behoeve van een zaak betreffende belaging van hetzelfde slachtoffer als in de onderhavige zaak. In dit advies worden een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en een contactverbod met het slachtoffer geadviseerd. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 12 augustus 2025 zijn deze voorwaarden in die zaak ook opgelegd aan de verdachte met een proeftijd van 3 jaren en is het contactverbod dadelijk uitvoerbaar verklaard.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op een brief van het Leger des Heils van 7 augustus 2025, die de raadsman aan het hof heeft doen toekomen, waaruit blijkt dat de verdachte een pittige periode achter de rug heeft en deze graag achter zich wil laten. Zij zien een gemotiveerde jongeman die zijn verantwoordelijkheid neemt, goed contact onderhoudt met het Leger des Heils, afspraken nakomt en proactief is. Hij is zich bewust van ongezonde patronen en heeft de wil om deze aan te pakken. Hij wil zijn leven opbouwen en zet daarin zelfstandig stappen. Zo heeft hij bijvoorbeeld zelf een baan gevonden en heeft hij sinds kort een eigen woning.
Gelet op het voorgaande, ziet het hof geen aanleiding om in de onderhavige zaak bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van 80 uren met aftrek van voorarrest, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]

Het slachtoffer heeft zich in eerste aanleg in het strafproces niet gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De raadsvrouw van het slachtoffer heeft in hoger beroep bij brief van 25 augustus 2025 verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor een bedrag van € 500,00 wegens geleden immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
De advocaat-generaal heeft gevorderd deze schadevergoedingsmaatregel op te leggen, vermeerderd met de wettelijke rente.
De raadsman van de verdachte heeft primair verzocht het verzoek tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet in behandeling te nemen, omdat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het slachtoffer de vordering niet in eerste aanleg heeft kunnen indienen. Subsidiair heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 421, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is de benadeelde partij die zich niet in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, daartoe in hoger beroep onbevoegd. De strafrechter kan echter, ook als een benadeelde partij geen vordering heeft ingediend, een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f, eerste lid, Sv opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793).
Het hierboven omschreven verbod tot voeging in hoger beroep van de benadeelde partij die zich niet in eerste aanleg in het geding heeft gevoegd, brengt naar het oordeel van het hof met zich dat terughoudend moet worden omgegaan met de mogelijkheid in hoger beroep een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, en daartoe slechts over te gaan in zeer uitzonderlijke gevallen. Daarbij kan gedacht worden aan de gevallen waarin sprake is van schade die ten tijde van de eerste aanleg in het geheel niet was te voorzien.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat door het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer is toegebracht. Zij heeft immers door de bewezen verklaarde mishandeling lichamelijk letsel opgelopen. Voor deze schade is de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Vervolgens ligt de vraag voor of sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin een schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd, indien het slachtoffer zich in eerste aanleg niet in het geding heeft gevoegd. Het hof is van oordeel dat dit in de onderhavige zaak het geval is.
De advocaat van het slachtoffer heeft namelijk aangevoerd dat het slachtoffer in eerste aanleg geen vordering heeft ingediend omdat zij destijds nog in de ban van de verdachte leefde en door hem onder druk werd gezet. Hij heeft daarbij getracht haar zover te krijgen dat zijn haar aangifte zou intrekken. Inmiddels is zij erin geslaagd de relatie met de verdachte te verbreken. In een andere zaak betreffende belaging door de verdachte is door de politierechter ook een contactverbod met het slachtoffer opgelegd. Een en ander vindt bevestiging in het dossier en in de justitiële documentatie van de verdachte. Dit maakt dat het hof vindt dat van een zeer uitzonderlijk geval sprake is.
Het hof zal daarom de schadevergoedingsmaatregel opleggen voor een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen datum.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer]
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 20 januari 2024.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J. Dubelaar, mr. R.D. van Heffen en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van
mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
10 september 2025.
De voorzitter en de oudste raadsheer zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]