ECLI:NL:GHAMS:2025:2538
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verjaring van vordering uit overeenkomst van geldlening en toepasselijkheid van Nederlands recht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat de vordering van [appellant] op [geïntimeerden] uit hoofde van een overeenkomst van geldlening was verjaard. De rechtbank had vastgesteld dat Nederlands recht van toepassing was op de overeenkomst, en dat de verjaringstermijn van vijf jaar was verstreken. Het hof bevestigt deze oordelen en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.
[Appellant] had in 2003 en 2004 een bedrag van € 200.000,- geleend aan [geïntimeerden], waarbij de terugbetaling was vastgelegd in schuldbekentenissen. In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn vordering is verjaard en dat Surinaams recht van toepassing zou zijn. Het hof oordeelt echter dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de overeenkomst onder Nederlands recht valt, omdat de meest kenmerkende prestatie, het verstrekken van het geld, door [appellant] in Nederland is verricht.
Het hof concludeert dat de verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is en dat deze niet is gestuit. De stellingen van [appellant] over de inhoudelijke kant van de zaak blijven verder onbesproken, omdat het beroep op verjaring gegrond wordt geacht. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] in hoger beroep af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten.