Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Eerste aanleg
5.Beoordeling
, dat zijn familieleden aan hem mantelzorg verlenen omdat hij niet goed voor zich zelf kan zorgen als gevolg van een post traumatische stressstoornis (PTSS), die hij in Irak heeft opgelopen. Het is gelet op Irakese cultuur dan niet ongebruikelijk dat familieleden dan voor een week, of soms langer, logeren in de woning, aldus steeds [appellant] . Dit verweer overtuigt niet. Zo hebben de aangetroffen personen niet verklaard familieleden van Shamsuldding te zijn, wat op zich zelf niet verwonderlijk is gelet op hun nationaliteit. Ook de door hen opgegeven reden van hun verblijf in de woning had niets te maken met zorg- of hulpverlening aan [appellant] , Daar komt het volgende bij. [appellant] is door De Key in de gelegenheid gesteld om zijn verweer dat hij in de woning daadwerkelijk zijn hoofdverblijf heeft, nader te onderbouwen. Naar het oordeel van de kantonrechter is hij daar onvoldoende in geslaagd. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van [appellant] onder andere een e-mail van Buurtteam [A-straat] van 29 oktober 2024 overgelegd, waarin - kort gezegd - wordt verklaard dat naar aanleiding van een huisbezoek is geconstateerd [appellant] in de woning woont en zijn familie hem vrijwel dagelijks mantelzorg verleent. Met De Key is de kantonrechter van oordeel dat deze verklaring weinig gewicht in de schaal legt omdat het huisbezoek van tevoren was aangekondigd en [appellant] inmiddels “een gewaarschuwd mens was” aangezien hij reeds in verzet was gekomen tegen het ontruimingsvonnis. De ander productie betreft een brief van het [X] Gasthuis te [plaats B] aan [appellant] van 6 november 2024. Uit die brief blijkt dat hij daar in behandeling is voor diabetes, hij te kampen heeft met PTSS en ook vergeetachtig is. De kantonrechter twijfelt er niet aan dat [appellant] aan genoemde aandoeningen lijdt. Maar deze brief is onvoldoende om daaruit af te leiden dat hij daadwerkelijk zijn hoofdverblijf in de woning heeft. De brief lijkt eerder een contra-indicatie te zijn, want het roept de vraag op waarom hij niet wordt behandeld in een ziekenhuis/kliniek in [A-straat] . In dat verband heeft [appellant] op de mondelinge behandeling een brief overgelegd van zijn huisarts aan de [B-straat] in [A-straat] , waaruit zou moeten blijken dat hij was verwezen naar het [ziekenhuis]. Deze brief bleek echter uit 2019 te zijn en een verwijzing viel daaruit niet op te maken. Ten slotte heeft [appellant] , althans zijn nicht, via het beeldscherm op een mobiel telefoontoestel een email getoond van een energiebedrijf, waarin werd gevraagd om meterstanden op te nemen, en van een internet provider. Hoewel uit die emails kon worden opgemaakt dat de contracten op naam van [appellant] staan, hoeft dat nog niet te betekenen dat [appellant] in de woning zijn hoofdverblijf heeft. Andere stukken, zoals bijvoorbeeld verklaringen van een of meer omwonenden/buren of bankafschriften, waaruit kan worden afgeleid dat hij de woning voor zichzelf en zijn huishouden gebruikt, zijn niet overgelegd.
“Hierbij wil ik verklaren dat mijn buurman Dhr. [appellant] woont op het adres [C-straat] en dat ik hem regelmatig zie.”.Als het al zo is dat [appellant] inmiddels zijn hoofdverblijf heeft in de woning, laten deze kennelijk recente verklaringen onverlet dat dat in de relevante periode niet zo was. Aan deze verklaringen kan dus niet de waarde worden gehecht die [appellant] hieraan gehecht wil zien. [appellant] heeft nog verwezen naar een verklaring van [naam 2] , maar hij heeft deze niet overgelegd.