afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000290-22
datum uitspraak: 24 september 2025
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-206038-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1965,
adres: [adres] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
10 september 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaten van de benadeelde partij en het slachtoffer naar voren hebben gebracht.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 4 cumulatief-alternatief is tenlastegelegd, namelijk het plegen van ontuchtige handelingen (mede) bestaande uit het seksueel binnendringen, met [slachtoffer 1] terwijl zij de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraak van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep aan de orde, tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2018 tot en met 06 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 2] stoppen en/of houden en/of
- zijn, verdachtes, vinger(s) tussen de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 2] stoppen en/of met zijn, verdachtes, vinger(s) de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 2] opzij duwen en/of betasten;
2.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 juli 2018 tot en met 06 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- ( over en/of onder de onderbroek) wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2017 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 3] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- ( onder de kleding) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 3] en/of
- op de grond duwen van die [slachtoffer 3] en/of bovenop het lichaam van de [slachtoffer 3] gaan zitten en/of (vervolgens) (over de kleding) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 3] en/of
- die [slachtoffer 3] op zijn, verdachtes, schoot laten zitten en/of (vervolgens) de middel van die [slachtoffer 3] vasthouden, althans vasthouden bij het lichaam van die [slachtoffer 3] en/of (vervolgens) (onder de kleding) betasten van de borst(en) van die [slachtoffer 3] ;
4.
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 18 juli 1993 tot en met 17 juli 1995 te Heemskerk, althans in Nederland, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 4] 1983), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gestopt;
5.
hij op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 01 juni 2020 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 5] 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, hand op het been van die [slachtoffer 4] leggen en/of het been van die [slachtoffer 4] betasten en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer 4] stoppen en/of (vervolgens) (over het bikinibroekje, althans over de kleding heen) betasten van de vagina en/of schaamstreek en/of de onderbuik van die [slachtoffer 4] ;
6.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juni 2020 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag 6] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer 5] stoppen en/of (vervolgens) (over de onderbroek en/of over de kleding heen) betasten van de vagina en/of de schaamstreek en/of de bil(len) van die [slachtoffer 5] en/of
- zijn, verdachtes, hand in het shirt van die [slachtoffer 5] stoppen en/of (vervolgens) betasten van de borst(en)/borststreek van die [slachtoffer 5] ;
7. primair
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag 7] 2011, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6] , te weten het een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 6] stoppen en/of
- met zijn, verdachtes, vinger(s) (onder het bikinibroekje en/of onder de kleding) aan de vagina van die [slachtoffer 6] krabben en/of de vagina van die [slachtoffer 6] betasten;
subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2018 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk, althans in Nederland, (telkens) met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag 7] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- krabben aan en/of optillen bij en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 6] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een (iets) andere bewezenverklaring, en in een enkel geval tot een andere kwalificatie, komt dan de rechtbank. Daarnaast beslist het hof op een aantal onderdelen anders op de vorderingen benadeelde partij en komt het hof, tot slot, tot een ietwat andere strafoplegging.
Wel zal het hof in het navolgende grote delen van de motiveringen van de rechtbank overnemen.
Bewijsoverweging
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 tot en met 7 (primair) wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, zodat het hof tot dezelfde bewezenverklaring kan komen als de rechtbank. Zij heeft daartoe (kort gezegd) aangevoerd dat de inhoud van het dossier onvoldoende aanleiding geeft om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers te twijfelen, dat deze verklaringen op essentiële punten belangrijke overeenkomsten bevatten en over en weer als schakelbewijs gebruikt kunnen worden, en dat deze verklaringen steun vinden in de verklaringen van andere betrokkenen in het dossier (waaronder die van de verdachte).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe ten aanzien van alle feiten (kort gezegd) aangevoerd dat niet kan worden voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv en dat de verklaringen van de slachtoffers (al dan niet als gevolg van beïnvloeding door anderen) niet betrouwbaar, geloofwaardig en/of consistent zijn. Ook kunnen de betreffende verklaringen niet als schakelbewijs worden gebruikt, nu voldoende specifieke overeenkomsten ontbreken en de verklaringen op essentiële onderdelen verschillen.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de beoordeling van de bewijsvraag stelt het hof het volgende voorop. Op grond van artikel 342, tweede lid, Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op elk onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval de verdachte en de (destijds) jonge meisjes.
Uit vaste jurisprudentie volgt echter dat de verklaring van een aangever in combinatie met een geringe mate aan steunbewijs, in dergelijke zaken voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van de aangever en het steunbewijs. Voorts is van belang dat de rechter op grond van de bewijsmiddelen onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten.
Het hof zal eerst beoordelen of de verklaringen van de slachtoffers betrouwbaar zijn en gebruikt kunnen worden voor het bewijs. Vervolgens zal het hof beoordelen of hun verklaringen in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers en de aangiftes
Het hof stelt voorop dat de onderhavige zaak tegen de verdachte is gestart met een spontane verklaring van [slachtoffer 2] aan haar ouders. Zij vertelt op 6 augustus 2020 na afloop van de zwemles bij het omkleden dat buurman [verdachte] altijd ‘zo’ doet, en zij beweegt daarbij haar hand van haar buik naar haar onderbroek. Later vertelt zij ook aan haar ouders dat zij bij het uitlaten van de honden bij [verdachte] op schoot heeft gezeten en dat hij toen met zijn vinger ‘bij haar plasser ging’. [verdachte] vroeg daarbij of zij het lekker vond. [verdachte] vertelde dat het hun geheimpje was. [slachtoffer 4] heeft daarna spontaan meer details aan haar ouders verteld. Zo heeft zij verteld dat [verdachte] haar in zijn garagebox op een werkplank had gezet ‘en dan ging [verdachte] kriebelen aan haar onderbroek’. Ook toen zei [verdachte] dat het geheim moest blijven. [slachtoffer 4] heeft aan haar ouders verteld dat het wel tien keer is gebeurd, sinds het begin van de zomervakantie. Dat was bij het uitlaatveldje, de crossbaan en in de garagebox. Op 7 augustus 2020 heeft zij bij het naar bed gaan tegen haar moeder gezegd dat zij pijn had en wees zij op haar vagina. Toen haar moeder daar keek, hield ze haar vinger bijna in haar vagina en zei ze: zijn vinger ging hiernaartoe met schuim op zijn vinger en alles ging daar plakken. De moeder van [slachtoffer 4] heeft in het informatieve gesprek bij de politie verklaard dat het gedrag van [slachtoffer 4] vanaf het begin van de zomervakantie ook is veranderd, van een meisje dat graag buiten speelt naar een dwars meisje dat liever binnen speelt. Nadat [slachtoffer 4] het verteld had, lijkt het volgens haar moeder alsof er een last van [slachtoffer 4] haar schouders is gevallen en is ze weer meer zichzelf.
Tijdens het studioverhoor heeft [slachtoffer 4] tegenover de politie herhaald dat [verdachte] over haar onderbroek wrijft. Bij het uitlaten van de honden zet hij haar op schoot. Hij gaat op en in haar onderbroek. [verdachte] noemt dit ‘kriebelen’. Het gebeurt op de crossbaan, bij het uitlaten van de honden en in de garagebox. Ook herhaalt zij dat [verdachte] zegt dat ze het geheim moet houden en dat hij vroeg of ze het lekker vond. Later in het verhoor zegt zij dat het raar voelt, zo’n hand in haar plasser. Ze vertelt dat het niet fijn voelt. Dat hij ermee gaat pulken; hij duwt met zijn vinger het flapje opzij en doet zijn vinger erin.
Het hof ziet geen enkele aanleiding om aan de verklaring van [slachtoffer 4] te twijfelen, nu zij spontaan is gaan verklaren aan haar ouders en zij haar verklaring in grote lijnen heeft herhaald in het studioverhoor, waarbij zij over concrete en specifieke gebeurtenissen en over details heeft verteld. Hier komt bij dat de verdachte heeft bevestigd dat [slachtoffer 4] meeging met het uitlaten van de honden, dat zij wel eens bij hem op schoot zat en dat zij ook wel bij hem in de garagebox is geweest waar houten balken lagen waar hij wel eens met een kind op zat als hij aan het werk was.
Het hof overweegt dat ook de verklaring van [slachtoffer 3] authentiek voorkomt, in die zin dat niet is gebleken van een alternatieve aanleiding waardoor haar verklaring kan zijn ingegeven. Volgens haar moeder vertelt [slachtoffer 3] halverwege juni 2020 uit het niets dat zij zo snel mogelijk met haar psycholoog wil praten. Twee weken later vraagt zij aan haar moeder wat ze zou doen ‘als iemand aan je/haar borsten zat’ en weer twee weken later zegt zij tegen haar moeder dat [verdachte] aan haar heeft gezeten. [verdachte] is met zijn handen onder haar topje gegaan, net onder haar borsten, en heeft gezegd: “je hebt geen topje aan”. Dit gebeurde in de speeltuin, waar hij haar op schoot nam en zijn handen onder haar topje deed. Bij doorvragen van haar moeder waar hij haar dan aangeraakt heeft, raakt [slachtoffer 3] in paniek en zegt zij het niet zeker meer te weten. Een dag later zegt zij dat ze het zich heeft ingebeeld, waarna haar ouders het laten rusten. Half augustus 2020 hoort haar moeder dan van de moeder van [persoon] , een vriendin van [slachtoffer 3] , dat er iets is voorgevallen tussen [verdachte] en [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] zou op schoot van [verdachte] hebben gezeten en hij zou onder haar shirtje hebben gezeten. Uiteindelijk vertelt [slachtoffer 3] aan haar ouders dat [verdachte] meerdere keren met zijn handen aan haar borsten heeft gezeten. Dit is ook een keer gebeurd bij [verdachte] thuis, toen zij bij de vissen gingen kijken. [verdachte] zat toen op haar en begon haar te kietelen.
[slachtoffer 3] heeft tijdens het verhoor met de politie herhaald dat [verdachte] haar heeft aangeraakt op plekken waar hij niet mag komen. Zij legt daarbij haar handen kruislings over haar bovenlichaam. Hij is daarbij met zijn handen onder haar shirt gegaan. Zij vertelt over drie gebeurtenissen. De eerste keer was in het park met de honden. Toen ging hij met zijn handen onder haar shirt, heeft hij haar borsten aangeraakt en gezegd dat ze geen hemdje aan had en topjes aan moest doen. Ze vertelt dat ze daarna een keer mee mocht om de vissen te voeren en dat hij haar toen in de woonkamer op de grond heeft geduwd, hij op haar is gaan zitten en zei dat hij haar zou gaan kietelen. Hij heeft toen met zijn handen op haar bovenlichaam gezeten. [slachtoffer 3] vertelt dat ze daarna naar een vriendin is gegaan en het heeft verteld. Het was ook in de speeltuin gebeurd, dan ging [verdachte] haar pakken, sloeg hij zijn armen om haar taille zodat ze niet weg kon en dan begon hij ‘met zijn handen eronder en ging hij naar boven’.
Ook aan deze verklaring twijfelt het hof niet. [slachtoffer 3] vertelt al voordat de situatie rondom [slachtoffer 2] in de buurt bekend wordt over hetgeen de verdachte met haar heeft gedaan en ook zij herhaalt deze verklaring tegenover de politie, waarbij zij vertelt over concrete gebeurtenissen en daarbij ook details noemt. Het hof heeft geen aanwijzing dat deze verklaring door beïnvloeding van anderen is ontstaan. Dat zij op enige moment aan haar moeder vertelt dat zij het zich allemaal heeft ingebeeld, raakt de betrouwbaarheid naar het oordeel van het hof niet. Daarover heeft [slachtoffer 3] immers later verklaard dat zij dit toen zei omdat ze dacht dat haar ouders haar niet geloofden, wat het hof geen onlogische redenering voor een meisje van de leeftijd van [slachtoffer 3] vindt. Hier komt nog bij dat de verdachte bij de politie heeft verklaard dat het inderdaad zo kan zijn dat hij tegen [slachtoffer 3] heeft gezegd dat zij een topje aan moest doen en dat hij bevestigt dat [slachtoffer 3] wel eens bij hem is geweest om te kijken bij de vissen. Tot slot merkt het hof nog op dat [slachtoffer 3] het verhaal niet alleen aan haar ouders maar ook aan haar vriendin heeft verteld, waarna dit weer bij de moeder van [slachtoffer 3] is teruggekomen.
Verder geldt voor de aangifte van [slachtoffer 1] ook dat zij met haar verhaal naar buiten is gekomen voordat er onrust in de buurt is ontstaan als gevolg van de verklaring van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 1] , die heeft verklaard dat zij meer dan twintig jaar geleden op tien- of elfjarige leeftijd door de verdachte is misbruikt, heeft destijds al tegen haar buurvrouw [getuige] gezegd dat de verdachte met zijn hand in haar broek had gezeten. Zij is naar de politie gegaan toen zij hoorde van het onderzoek tegen de verdachte en heeft daar verklaard dat zij destijds met de verdachte thuis aan het stoeien was, dat hij haar aan haar buik kriebelde en vervolgens met zijn hand in haar onderbroek en met zijn vingers in haar vagina is gegaan. Ook deze aangifte komt het hof authentiek voor, in die zin dat niet is gebleken van een alternatieve aanleiding waardoor haar verklaring kan zijn ingegeven. Het hof acht haar verklaring geloofwaardig. Dat de buurvrouw pas in haar tweede verhoor heeft bevestigd dat zij van [slachtoffer 1] had gehoord dat de verdachte met zijn hand in haar broek, aan de voorkant, had gezeten en het voorval met [slachtoffer 1] in haar eerste verhoor niet heeft genoemd, doet hieraan niet af. Het hof acht daartoe van belang dat de buurvrouw [slachtoffer 1] destijds had beloofd dat zij er niet met anderen over zou praten en dat zij haar verklaring pas heeft afgelegd nadat [slachtoffer 1] haar opnieuw had benaderd over de situatie en had besloten naar de politie te gaan.
Naast deze drie op zichzelf staande gevallen bevat het dossier nog de aangifte jegens de verdachte ten aanzien van [slachtoffer 7] uit 2016, alsmede het verhoor van [slachtoffer 7] . Ook destijds is tegen de verdachte aangifte gedaan van situaties waarin hij met zijn hand op en in de broek van een jong meisje is gegaan en de borsten van een jong kind heeft betast. De verdachte zou ook hierbij hebben gevraagd of het lekker was en hebben gezegd dat het een geheimpje was.
De verklaringen van [slachtoffer 4] , [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] beziet het hof mede in het licht van de hiervoor genoemde verklaringen en hetgeen daaromtrent is overwogen. Ook deze drie meisjes verklaren over wat zij met de verdachte hebben meegemaakt. Het hof acht de (studio)verhoren van de slachtoffers gedetailleerd en consistent met hun eerdere verklaringen. Deze zijn ook in lijn met de door de ouders gedane aangiftes. Ten aanzien van [slachtoffer 4] geldt daarbij dat zij het eerst met haar vriendin heeft gedeeld tijdens een logeerpartijtje, alvorens daarover met haar ouders te willen praten.
Het dossier bevat dus zeven verklaringen over misbruik door de verdachte van jonge meisjes. Opvallend daarbij is dat de slachtoffers ieder op hun eigen manier hun verhaal hebben gedaan en zij daarbij hun eigen benamingen en gebaren gebruiken om uit te leggen wat de verdachte bij hen heeft gedaan. Ook blijkt daaruit van de schaamte en soms ook angst die zij daarbij voelen. Het hof acht de verklaringen authentiek en geloofwaardig.
Opmerkelijk is verder te noemen dat de situaties waarover de slachtoffers verklaren en waarin de verdachte volgens hen tot het genoemde misbruik heeft kunnen komen, overeenkomen met omstandigheden zoals geschetst door de verdachte zelf. De verdachte bevestigt dat hij altijd veel heeft opgetrokken met de kinderen uit de buurt; dat zij mee gingen met het uitlaten van de honden, bij hem in de garagebox waren, dat hij met ze in de speeltuin was, dat hij met ze stoeit, hen optilt en dat hij ze op schoot neemt. Per saldo bevestigt de verdachte al hetgeen door de kinderen is verklaard, behalve de aanrakingen met een seksuele of grensoverschrijdende strekking.
Voorts is in vier van de gevallen al gesproken over de ontuchtige handelingen die de verdachte zou hebben gepleegd, alvorens er in de buurt over werd gesproken, terwijl ook in de situatie van [slachtoffer 6] al zorgen waren geuit over mogelijk seksueel misbruik alvorens het onderzoek naar de verdachte werd opgestart. Naar het oordeel van het hof is hierdoor niet aannemelijk dat er bij deze verklaringen sprake is geweest van beïnvloeding door een mogelijk eerder incident of door verhalen van anderen.
Ook ten aanzien van de andere aangiften die jegens de verdachte zijn gedaan, zijn uit het onderzoek ter terechtzitting en het dossier geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaringen door eventuele onderlinge inhoudelijke afstemming zou zijn beïnvloed. Het hof acht tot slot gelet op het onderzoek ter terechtzitting en het dossier niet aannemelijk dat de aangiften voortkomen uit een hetze tegen de verdachte. De kinderen vonden de verdachte in het algemeen een aardige man en ook de (meeste) ouders hadden hem hoog zitten.
Het hof heeft op grond van het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers in deze zaak en acht deze dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Schakelbewijs
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs (in de vorm van zogenaamd schakelbewijs) onder omstandigheden is toegelaten. Voor de bewezenverklaring van een feit wordt in dat geval mede redengevend geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal ten aanzien van die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit, zoals een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een overeenkomende modus operandi kunnen betrokken worden de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de betreffende feiten, waaronder begrepen de context waarbinnen zij zich hebben voorgedaan, de omstandigheden waarmee zij zijn omgeven en het desbetreffende handelen van de verdachte, alsmede de verklaringen die de verdachte daarover heeft afgelegd (vgl. HR 14 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU5496,NJ2007/345, rov. 6.3.2 en HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118,NJ2018/84 m.nt. Reijntjes). Daarbij kan het bewijs in verschillende zaken over en weer redengevend worden geacht, zelfs als geen enkel feit afzonderlijk – dus los van de schakelbewijsconstructie – wettig en overtuigend bewezen kan worden (vgl. HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118,NJ2018/84 m.nt. Reijntjes, rov. 2.4.). Het hof overweegt dat voor wat betreft feit 4 in juridisch-technische zin geen gebruik hoeft te worden gemaakt van schakelbewijs, nu uit de aangifte van aangeefster [slachtoffer 1] , de verklaring van getuige [getuige] en de verklaringen van de verdachte naar het oordeel van het hof genoegzaam blijkt dat de verdachte het hem onder 4 ten laste gelegde heeft gepleegd. Het hof overweegt daartoe dat uit deze verklaringen blijkt dat aangeefster [slachtoffer 1] direct of kort na het incident naar getuige [getuige] is gegaan, en dat zij tegen [getuige] heeft verklaard wat haar is overkomen.
Voor (in elk geval) de overige feiten gaat het hof in de onderhavige zaak uit van schakelbewijs ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten op grond van alle verklaringen afgelegd door de slachtoffers. Het hof zal aldus de verklaringen van de slachtoffers (inclusief de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] ) over en weer gebruiken als steunbewijs van de bewezenverklaarde feiten. Daartoe gaat het hof over, omdat het bewijsmateriaal ten aanzien van de tenlastegelegde feiten onderling, zoals reeds hiervoor aangegeven, op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van de andere te bewijzen feiten, hetgeen volgens het hof duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van de verdachte. Het hof gaat daarbij meer in het bijzonder uit van de volgende modus operandi.
De verdachte, die in de buurt ook wel de buurtopa wordt genoemd, heeft telkens contact met kinderen uit die buurt of kinderen die omgang hebben met zijn kleinzoon, die bij hem woont. De kinderen gaan mee met het uitlaten van de honden, naar het speelveldje of de crossbaan. Ook trekt de verdachte met hen op in de speeltuin voor zijn woning of gaat hij met kinderen naar een andere speeltuin in de buurt of naar het zwembad. Hierdoor komt de verdachte telkens terecht in situaties waarbij sprake is van één-op-één-spelsituaties en waarin sprake is van lijfelijk contact doordat de verdachte met de kinderen gaat stoeien, hij hen optilt, kietelt of zij bij hem op schoot gaan zitten. In dit soort situaties, waarbij soms ook andere kinderen in de buurt spelen, maakt de verdachte van dit lijfelijk contact gebruik om de kinderen te betasten, boven en onder de kleding. Het begint veelal met het betasten van de schaam- of borststreek over de kleding en indien de mogelijkheid bestaat gaat dit over in het betasten van de blote huid en in het uiterste geval tot seksueel binnendringen van de vagina met een of meerdere vingers. Het is opvallend dat het hierbij in alle gevallen gaat om meisjes van een jonge leeftijd, te weten tussen de zes en twaalf jaar oud.
Het hof is dan ook van oordeel dat de bewijsmiddelen ten aanzien van alle feiten elkaar over en weer versterken en derhalve (met de nuancering die het hof hierboven met betrekking tot feit 4 heeft gemaakt) telkens redengevend zijn voor het bewijs van elk van die feiten.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2020 tot en met 06 augustus 2020 te Heemskerk met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het (telkens) een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 2] stoppen en/of houden en/of
- zijn, verdachtes, vinger tussen de schaamlippen van die [slachtoffer 2] stoppen en/of met zijn, verdachtes, vinger(s) de schaamlip(pen) van die [slachtoffer 2] opzij duwen en/of betasten;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 1 juni 2020 tot en met 06 augustus 2020 te Heemskerk met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 2] 2014, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- ( over en/of onder de onderbroek) wrijven over en/of betasten van de vagina van die [slachtoffer 4] ;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 01 januari 2017 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk met [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedag 3] 2007, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] en
- op de grond duwen van die [slachtoffer 3] en bovenop het lichaam van de [slachtoffer 3] gaan zitten en vervolgens over de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] en/of
- die [slachtoffer 3] op zijn, verdachtes, schoot laten zitten en/of vervolgens het middel van die [slachtoffer 3] vasthouden, en vervolgens onder de kleding betasten van de borsten van die [slachtoffer 3] ;
4.
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 18 juli 1993 tot en met 17 juli 1995 te Heemskerk met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedag 4] 1983), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte:
- zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] gestopt;
5.
hij op een tijdstip gelegen in de periode van 01 juni 2020 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk met [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag 5] 2010, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, hand op het been van die [slachtoffer 4] leggen en vervolgens zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer 4] stoppen en vervolgens over het bikinibroekje heen betasten van de vagina of schaamstreek van die [slachtoffer 4] ;
6.
hij op tijdstippen in de periode van 01 juni 2020 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk met [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag 6] 2012, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens):
- zijn, verdachtes, hand in de broek van die [slachtoffer 5] stoppen en vervolgens over de onderbroek heen betasten van de vagina of de schaamstreek en/of de billen van die [slachtoffer 5] en/of
- zijn, verdachtes, hand in het shirt van die [slachtoffer 5] stoppen en vervolgens betasten van de borststreek van die [slachtoffer 5] ;
7. primair
hij op een tijdstip in de periode van 01 januari 2018 tot en met 12 augustus 2020 te Heemskerk met [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedag 7] 2011, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 6] , te weten het een en/of meermalen:
- zijn, verdachtes, vinger in de vagina van die [slachtoffer 6] stoppen en/of
- met zijn, verdachtes, vinger onder de kleding aan de vagina van die [slachtoffer 6] krabben en de vagina van die [slachtoffer 6] betasten.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het onder 2, 3 en 6 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.
Het onder 4 en 7 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 primair bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Aan het voorwaardelijk strafdeel heeft zij een proeftijd van vijf jaren en (als bijzondere voorwaarden) een meldplicht en een contactverbod met minderjarigen verbonden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bewezenverklaarde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als opgelegd door de rechtbank.
De raadsman heeft verzocht om, in geval van strafoplegging, in de straftoemeting rekening te houden met de impact van de zaak op de verdachte en zijn naasten. Zo worden de verdachte en zijn naasten al lange tijd met de dood bedreigd, is de verdachte zijn baan kwijtgeraakt en hebben de verdachte en zijn vrouw meerdere keren moeten verhuizen. Ook heeft de raadsman verzocht rekening te houden met het gegeven dat het reclasseringstoezicht goed verloopt, en met de schending van de redelijk termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een periode van 1993 tot en met 1995 en 2018 tot en met 2020 zes minderjarige meisjes seksueel misbruikt. Zij waren allemaal jonger dan twaalf jaar oud. De verdachte heeft deze meisjes bij hun geslacht, borsten en/of billen aangeraakt. Bij drie slachtoffers is sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam met één of meerdere vingers. De verdachte heeft niet alleen meerdere slachtoffers gemaakt, maar heeft verschillende slachtoffers ook herhaaldelijk misbruikt. De jonge slachtoffers en hun ouders vertrouwden de verdachte als een ‘buurtopa’. Dat vertrouwen heeft de verdachte met zijn handelen ernstig beschaamd. De slachtoffers ondervinden van het misbruik (nog steeds) veel last. Het misbruik heeft, zo is ook ter terechtzitting in hoger beroep gebleken, ook een enorme impact (gehad) op het gezinsleven van deze slachtoffers. De verdachte heeft de lichamelijke integriteit van de meisjes ernstig geschonden. Hierdoor heeft de verdachte bij hen een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de (geestelijke) gezondheid van slachtoffers, hetgeen ook is gebleken uit de ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep (door ouders van de slachtoffers) voorgedragen verklaringen. De verdachte heeft geen rekening gehouden met de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers. Het hof neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij alleen oog heeft gehad voor zijn eigen seksuele gevoelens en misbruik heeft gemaakt van zijn positie als volwassene ten opzichte van de minderjarige slachtoffers. De verdachte heeft zich ter terechtzitting geprofileerd als slachtoffer van een hetze tegen hem en houdt er bij zijn ontkenning aan vast dat georganiseerd aangifte tegen hem is gedaan.
Hoewel de verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 augustus 2025 – niet eerder is veroordeeld ter zake van een zedendelict, kan naar het oordeel van het hof gelet op de ernst van de feiten niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een (goeddeels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan, acht het hof een gevangenisstraf van tweeënveertig maanden in beginsel passend en geboden. Daarbij betrekt het hof (naast het voornoemde) onder meer de leeftijd van de slachtoffers, het aantal incidenten en het gegeven dat de verdachte zijn handelingen heeft voortgezet ondanks duidelijke signalen van onvrijwilligheid van (in ieder geval) slachtoffer [slachtoffer 4] . Het hof houdt echter in strafmatigende zin in de eerste plaats rekening met het gegeven dat de verdenking en de strafzaak ook vergaande gevolgen hebben gehad voor het leven van de verdachte. Zo ontvangen hij en zijn naasten reeds enkele jaren (doods)bedreigingen, hebben de verdachte en zijn vrouw meerdere malen moeten verhuizen en is de verdachte (doordat hij zijn baan verloor) een periode werkloos geweest. Naar het oordeel van het hof leidt deze strafmatigende omstandigheid tot (kort gezegd) een aftrek van twee maanden gevangenisstraf en het bepalen van een voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf. Voorts stelt het hof in de tweede plaats vast dat het in artikel 6, eerste lid, EVRM opgenomen recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht is geschonden. De verdachte heeft op 8 februari 2022 hoger beroep ingesteld en op 24 september 2025 wordt eindarrest gewezen. Deze vertraging is niet geheel aan de verdediging toe te schrijven: hoewel de verdediging op 10 mei 2023 heeft verzocht zes getuigen te horen, is per abuis pas op 16 oktober 2023 op dat verzoek beslist. Gelet op het moment waarop dit verzoek is ingediend, bepaalt het hof dat de redelijke termijn met vijftien maanden is overschreden. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de straf tot gevolg moet hebben in die zin dat het hof in plaats van de hiervoor overwogen 40 maanden gevangenisstraf (waarvan een deel voorwaardelijk), een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden (waarvan een deel voorwaardelijk) zal opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Het hof acht het raadzaam om, net als de rechtbank, een contactverbod met betrekking tot minderjarige kinderen op te leggen zoals hierna omschreven.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vorderingen benadeelde partijen
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.855,24, bestaande uit € 4.000,00 gevorderde vergoeding van immateriële schade en € 3.855,24 gevorderde vergoeding van (verplaatste) materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.682,56. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde verplaatste schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- reiskosten gemaakt door de ouders van de benadeelde partij in verband met de behandeling van de benadeelde partij (€ 440,64);
- reiskosten gemaakt door de ouders van de benadeelde partij in verband met een bezoek aan het politiebureau (€ 30,72);
- reiskosten gemaakt door de ouders van de benadeelde partij in verband met het studioverhoor van de benadeelde partij in het Spaarne Gasthuis (€ 8,64);
- reiskosten gemaakt door de ouders van de benadeelde partij in verband met een bezoek aan de advocaat van de benadeelde partij (€ 18,24);
- inkomstenderving van de vader van de benadeelde partij door aanwezigheid bij de behandeling van de benadeelde partij (€ 3357,00).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, met uitzondering van de reiskosten gemaakt in verband met het bezoek aan de advocaat van de benadeelde partij. Zij heeft daartoe aangevoerd dat laatstgenoemde kosten als proceskosten moeten worden aangemerkt.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de gevorderde vergoeding van immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.000,00, en heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van materiële schade moet worden afgewezen, dan wel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in die onderdelen van haar vordering. Hij heeft daartoe aangevoerd dat gemaakte reiskosten onvoldoende (consistent) zijn onderbouwd en/of dat behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Voorts heeft hij daartoe aangevoerd dat de kosten gemaakt voor het bezoek aan het politiebureau in het teken staan van de getuigenverhoren van de ouders van de benadeelde partij, en daarmee geen verplaatste schade opleveren. Tot slot heeft hij ten aanzien van de gevorderde vergoeding van inkomstenderving aangevoerd dat uit de onderbouwing van deze post onvoldoende volgt dat deze kosten zien op de benadeelde partij, nu blijkens de verklaring van de vader van de benadeelde partij vrij is genomen ten behoeve van de behandeling van zijn beide dochters.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is sprake van een aantasting in persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gelet op de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en het feit dat de diagnose PTSS bij haar is gesteld. Hoewel het hof tot de bewezenverklaring komt van een kortere pleegperiode dan de periode van onrechtmatig handelen die aan de vordering ten grondslag ligt, ziet het hof daarin – gelet op de leeftijd van de benadeelde partij ten tijde van het bewezenverklaarde handelen, de aard van de door de verdachte bij de benadeelde verrichte handelingen en het herhaalde karakter daarvan – geen aanleiding een gedeelte van de gevorderde vergoeding van immateriële schade af te wijzen of niet-ontvankelijk te verklaren. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade daarom met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op € 4.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
- de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van materiële schade overweegt het hof als volgt. In artikel 6:107, eerste lid, onder a, BW is bepaald dat, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook verplicht is tot vergoeding van de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen.
Zoals hiervoor overwogen, is bij de benadeelde partij PTSS geconstateerd. Daarmee is sprake van geestelijk letsel. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de door de advocaat van de benadeelde partij overgelegde brief van Kenter Jeugdhulp [locatie 1] genoegzaam dat sprake is van een verband tussen de traumaklachten van de benadeelde en (de onthulling van) het seksueel misbruik. Naar het oordeel van het hof komt de gevorderde vergoeding van door de ouders van de benadeelde partij gemaakte reiskosten in verband met het studioverhoor van de benadeelde partij voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn door de verdediging niet betwist, en zijn door de ouders van de benadeelde partij gemaakt ten behoeve van de benadeelde partij. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van door de ouders van de benadeelde partij gemaakte reiskosten in verband met de behandeling van de benadeelde partij overweegt het hof dat deze kosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Nu uit de onderbouwing van dit onderdeel van de vordering volgt dat deze kosten zijn gemaakt in het kader van de behandeling van zowel de benadeelde partij als haar zusje (de andere dochter van de ouders van de benadeelde partij), zal het hof enkel de helft van het voor deze post gevorderde bedrag toewijzen. Nu het hof op grond van de onderbouwing van de vordering geen nadere vaststellingen kan doen over de verdeling van deze kosten over beide dochters (en nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het geding zou opleveren), zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de andere helft van het voor deze post gevorderde bedrag. Nu de onderbouwing van de gevorderde vergoeding van inkomensderving van de vader van de benadeelde partij in de kern is gelegen in het mislopen van inkomen uit werk door aanwezigheid bij de hiervoor genoemde behandelingen van zijn beide dochters, oordeelt het hof op gelijke wijze over de gevorderde vergoeding voor deze post.
Het hof is van oordeel dat de gevorderde vergoeding van door de ouders van de benadeelde partij gemaakte reiskosten naar het politiebureau moet worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe dat deze kosten zijn gemaakt ten behoeve van het afleggen van de getuigenverklaringen van de ouders van de benadeelde partij. Deze kosten zijn daarmee niet (op de in artikel 6:107 lid 1 sub a BW bedoelde zin) ten behoeve van de benadeelde partij gemaakt, en kunnen daarom niet worden aangemerkt als verplaatste schade. Het hof zal ook de gevorderde vergoeding van door de ouders van de benadeelde partij gemaakte reiskosten in het kader van een bezoek aan de advocaat van de benadeelde partij afwijzen, nu deze kosten als proceskosten dienen te worden aangemerkt.
De verdachte is (tenzij in het voorgaande anders vermeld) tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 5.907,46, bestaande uit € 4.000,00 vergoeding van immateriële schade en € 1.907,46 vergoeding van materiële schade, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal moet worden toegewezen.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de gevorderde vergoeding van immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is sprake van een aantasting in persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW gelet op de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en het feit dat de diagnose PTSS is gesteld. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op € 2.000,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
- de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.065,92, bestaande uit € 1.750,00 gevorderde vergoeding van immateriële schade en € 315,92 gevorderde vergoeding van (verplaatste) materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.762,11. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde verplaatste schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- reiskosten gemaakt door de moeder van de benadeelde partij in verband met een weerbaarheidstraining van de benadeelde partij (€ 108,81);
- reiskosten gemaakt door de moeder van de benadeelde partij in verband met een bezoek aan het politiebureau voor een informatief gesprek bij de zedenafdeling (€ 12,11);
- verlies van vrije tijd van de moeder van de benadeelde partij in verband met de begeleiding van de benadeelde partij naar bovengenoemde weerbaarheidstraining (€ 195,00).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade moet worden toegewezen, en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de gevorderde vergoeding van (verplaatste) materiële schade. Zij heeft daartoe aangevoerd dat met het verlies van vrije tijd geen sprake is van schade, en dat van verlies van inkomen niet is gebleken.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de gevorderde vergoeding van immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.000,00. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van reiskosten in verband met een bezoek aan het politiebureau heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voor wat betreft de overige posten heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet is gebleken van een rechtstreeks verband tussen de betreffende kosten en de tenlastegelegde feiten, en dat eventueel verlies van inkomen van de moeder van de benadeelde onvoldoende is onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is sprake van een aantasting in persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW gelet op de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade daarom met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op € 1.750,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
- de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Het hof is van oordeel dat uit de vordering, de toelichting daarbij en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat de benadeelde partij (lichamelijk of) geestelijk letsel in de zin van artikel 6:107 lid 1 BW heeft opgelopen. Zij heeft weliswaar een weerbaarheidstraining gevolgd, maar er is geen diagnose gesteld en evenmin is er informatie voorhanden waaruit blijkt van daarmee samenhangende klachten. Ook zijn onvoldoende concrete gegevens aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. De aangevoerde gegevens bevatten onvoldoende aanknopingspunten om het bestaan van geestelijk letsel naar objectieve maatstaven vast te kunnen stellen. Dit leidt tot de conclusie dat voor verplaatste schade in de zin van artikel 6:107 BW geen plaats kan zijn. Het hof zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de door haar gevorderde vergoeding van (verplaatste) materiële schade.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.319,42, bestaand uit € 5.000,00 gevorderde vergoeding van immateriële schade en € 319,42 gevorderde vergoeding van (verplaatste) materiële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.569,42. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De gestelde verplaatste schade bestaat uit de volgende schadeposten:
- reiskosten gemaakt door de ouders van de benadeelde partij in verband met de behandeling van de benadeelde partij (€ 69,42);
- verlies van vrije tijd van de ouders van de benadeelde partij in verband met de begeleiding van de benadeelde partij naar bovengenoemde behandeling (€ 250,00).
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde vergoeding van immateriële schade moet worden toegewezen, en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor wat betreft de gevorderde vergoeding van (verplaatste) materiële schade. Zij heeft daartoe aangevoerd dat met het verlies van vrije tijd geen sprake is van schade, en dat van verlies van inkomen niet is gebleken.
De raadsman van verdachte heeft verzocht de gevorderde vergoeding van immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.000,00. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van materiële schade heeft hij zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de gestelde schade en het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde onvoldoende zijn onderbouwd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is sprake van een aantasting in persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW gelet op de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en het feit dat de diagnose PTSS is gesteld. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade daarom met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid op € 2.500,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
- de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
Nu het hof de immateriële schade begroot op € 2.500,00, zal het hof de benadeelde partij voor het resterende deel (€ 2.500,00) van de gevorderde vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding van materiële schade overweegt het hof als volgt. In artikel 6:107, eerste lid, onder a, BW is bepaald dat, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, lichamelijk of geestelijk letsel oploopt, die ander behalve tot vergoeding van de schade van de gekwetste zelf, ook verplicht is tot vergoeding van de kosten die een derde anders dan krachtens een verzekering ten behoeve van de gekwetste heeft gemaakt en die deze laatste, zo hij ze zelf zou hebben gemaakt, van die ander had kunnen vorderen.
Zoals hiervoor overwogen, is bij de benadeelde PTSS geconstateerd. Daarmee is sprake van geestelijk letsel. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de door de advocaat van de benadeelde partij overgelegde brief van Kenter Jeugdhulp [locatie 2] genoegzaam dat sprake is van een verband tussen de traumaklachten van de benadeelde en het seksueel misbruik. Naar het oordeel van het hof komt de gevorderde vergoeding van door de ouders van de benadeelde partij gemaakte reiskosten voor vergoeding in aanmerking komen. De gestelde schade en het verband met het bewezenverklaarde zijn naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd, en deze kosten zijn ten behoeve van de benadeelde partij gemaakt. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding van verlies van vrije tijd in verband met de begeleiding van de benadeelde partij naar haar behandeling overweegt het hof als volgt. Verlies van vrije tijd levert naar het oordeel van het hof (op zichzelf) geen schade op. Nu ook van andere schade samenhangend met de begeleiding van de benadeelde partij naar haar behandeling (zoals inkomstenderving) niet is gebleken, zal het hof de vordering op dit onderdeel afwijzen.
De verdachte is (tenzij in het voorgaande anders vermeld) tot vergoeding van deze schade gehouden zodat de vordering tot een bedrag van € 2.569,42, bestaande uit € 2.500,00 vergoeding van immateriële schade en € 69,42 vergoeding van materiële schade, zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.500,00, bestaand uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal moet worden
toegewezen.
De raadsman van de verdachte heeft verzocht de gevorderde vergoeding van immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 1.000,00.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Daarbij is sprake van een aantasting in persoon “op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW gelet op de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij en het feit dat de diagnose PTSS is gesteld. Het hof stelt de omvang van de immateriële schade met toepassing van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar billijkheid vast op € 2.500,00. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de aard, de ernst en de verwijtbaarheid van de onrechtmatige handelen van de verdachte, alsmede de ernst van de inbreuk die daarmee op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij is gemaakt;
- de nadelige gevolgen die het handelen van de verdachte heeft gehad op het dagelijkse leven van de benadeelde partij;
- de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters worden opgelegd.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244 (oud) en 247 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.