4.Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft het volgende overwogen (in de uitspraak van de rechtbank wordt de heffingsambtenaar aangeduid als ‘verweerder’):
“Op de zaak betrekking hebbende stukken - bezwaarfase
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ en het daarop gebaseerde verzoek van eiser in de bezwaarfase. Verweerder heeft dat gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt als volgt en heeft daarbij het navolgende als uitgangspunt genomen.
7. De Hoge Raad (Hoge Raad 18 augustus 2023, ECLI:NL:HR:2023:1052) heeft geoordeeld dat de uitleg die aan artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ moet worden gegeven ertoe strekt dat indien eiser aan verweerder een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de vastgestelde waarde (zoals taxatieverslag, grondstaffel en de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en van de gebruikte vergelijkingsobjecten), verweerder op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ gehouden is te voldoen aan het verzoek van eiser om hem een afschrift van die gegevens te verstrekken. Daarbij merkt de rechtbank op dat onder verstrekken dient te worden verstaan het op papier toezenden van die gegevens, maar verstrekking kan tevens plaatsvinden langs digitale weg door het toezenden via e-mail of een andere wijze van digitale communicatie, daaronder begrepen het toegang verlenen tot een digitale omgeving. 8. Ten tijde van de bezwaarprocedure was [bedrijf] de gemachtigde van eiser. Uit de uitspraak op bezwaar volgt dat op 28 april 2022 de kavelmodellen, rekenkundige opbouw van de waarde van de woning en de KOUDV-factoren aan de toenmalige gemachtigde, [bedrijf] , zijn verzonden. Deze stukken behoren ook tot het dossier. Nadat verweerder uitspraak op bezwaar had gedaan, heeft mr. A. Bakker, de huidige gemachtigde van eiser, de zaak van eiser van [bedrijf] overgenomen. Mr. A. Bakker heeft ter zitting bevestigd alle tot het dossier behorende stukken van [bedrijf] te hebben ontvangen.
9. Dat, zoals eiser heeft gesteld, verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de bezwaarfase heeft overgelegd is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Verweerder heeft conform de met eisers gemachtigde [bedrijf] gemaakte afspraken over het aanleveren van gegevens, de stukken aan [bedrijf] per e-mail toegestuurd. [bedrijf] heeft na ontvangst van de stukken niet aangevoerd dat er nog informatie ontbrak. Naar het oordeel van de rechtbank had het dan ook op de weg van eiser gelegen om het in de bezwaarfase aan de orde te stellen indien de verstrekte gegevens onduidelijk of onvolledig waren en niet pas in beroep. Dat eiser in beroep een andere gemachtigde heeft ingeschakeld dan hij had ten tijde van de bezwaarfase maakt dit niet anders.
Op de zaak betrekking hebbende stukken – beroepsfase
10. In de beroepsfase geldt een actieve informatieverschaffing en moet verweerder alle
op de zaak betrekking hebbende stukken overleggen. Zoals uit het hierna overwogene volgt heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan deze verplichting voldaan.
11. De rechtbank overweegt in dit verband dat in de door verweerder overgelegde
waardematrix alle van belang zijnde objectkenmerken van deze vergelijkingsobjecten zijn benoemd. Ook is in de waardematrix te zien met welk prijsindexbedrag de op een bepaalde datum overeengekomen verkoopprijs gecorrigeerd is naar de waardepeildatum. Dat het verkoopcijfer van [straat 1] 9B niet geïndexeerd is acht de rechtbank niet onjuist, aangezien dit vergelijkingsobject is verkocht binnen drie maanden na de waardepeildatum (vgl. gerechtshof ’s Hertogenbosch 1 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1739). 12. De stelling van eiser dat verweerder de iWOZ-kaarten en bouwtekeningen van de referentieobjecten ten onrechte niet heeft overgelegd en verweerder hierdoor niet aan zijn verplichting van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ heeft voldaan, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder (ook in de beroepsfase) alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en behoren de iWOZ-kaarten hier niet toe, omdat deze niet aan de waardebepaling van de woning ten grondslag liggen. Deze stukken hoeven dus in principe niet te worden verstrekt (gerechtshof Amsterdam, 20 januari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:310 en Hoge Raad, 21 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1526). Dit geldt ook voor de bouwtekeningen van de vergelijkingsobjecten. Daarnaast is door eiser ook niet aannemelijk gemaakt dat één of meer objectkenmerken van de vergelijkingsobjecten onjuist zijn en de iWOZ-kaarten en bouwtekeningen hierdoor wel van belang zijn voor de waardebepaling van de woning (zie gerechtshof Den Haag 4 mei 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:914). Immers heeft eiser enkel algemene, niet onderbouwde stellingen naar voren gebracht. 13. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dat is de prijs die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
14. Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken wordt de waarde, bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ, voor woningen bepaald door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn.
15. Op verweerder rust de last aannemelijk te maken dat hij de waarde niet te hoog heeft vastgesteld. Voor de beoordeling of verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, is van belang of de vergelijkingsobjecten voldoende vergelijkbaar zijn met de woning, en indien dit het geval is, of verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning en de vergelijkingsobjecten.
16. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het elke partij vrijstaat om ter voldoening aan haar bewijslast al dan niet gebruik te maken van (een) waarderingsmethode(n) en, indien zij gebruik maakt van (een) waarderingsmethode(n), eveneens vrij is in de keuze van de door haar gebruikte waarderingsmethode(n). Waarderingsmethoden zijn niet meer dan hulpmiddelen bij de waardebepaling. De rechter toetst uitsluitend of de door de verweerder voorgestane waarde en, indien het de rechtbank aan de toetsing van de door eiser verdedigde waarde toekomt, de door eiser verdedigde waarde, de toetsing aan het wettelijke waardebegrip doorstaan (vgl. HR 29 november 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA8610). Betreft het geschil de marktwaarde van een onroerende zaak, zoals hier het geval is, dan is de enige toetssteen voor de rechter dus het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ. Bovendien geldt dat het verweerder daarbij vrij staat om de vergelijkingsobjecten te kiezen, die hem in dat kader het beste voorkomen. 17. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Naar volgt uit het de waardematrix, is de waarde van de woning bepaald met behulp van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. De door verweerder in de waardematrix gebruikte vergelijkingsobjecten acht de rechtbank wat type, ligging en uitstraling betreft goed vergelijkbaar met de woning.
18. Dat er verschillen zijn tussen de woning en de vergelijkingsobjecten maakt het voorgaande niet anders. Het gaat erom dat verweerder in voldoende mate rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen. Dat laatste heeft verweerder gedaan. Daartoe overweegt de rechtbank dat verweerder met de bij het verweerschrift overgelegde waardematrix een afdoende toelichting heeft gegeven op de vastgestelde waarde aan de hand van de voor de woning en de vergelijkingsobjecten gehanteerde m2-prijzen. Verweerder heeft aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de verschillen in grootte van de opstal en van het perceel, ligging, kwaliteit en staat van onderhoud alsmede met de aanwezigheid van bijgebouwen. De verwijzing van eiser naar het verkoopcijfer van de [straat 4] 15RD, welk object op 16 april 2021 is verkocht voor € 565.000, maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt, nu eiser geen enkele onderbouwing heeft gegeven waarom dit verkoopcijfer maakt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld.
19. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat [straat 3] 21A en [straat 3] 28A niet als referentieobject gebruikt kunnen worden, aangezien ten opzichte van deze objecten onvoldoende rekening is gehouden bij de woning van eiser met het afnemend grensnut. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende rekening gehouden met het afnemend grensnut. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat uit de door hem overgelegde waardematrix voldoende naar voren komt dat rekening is gehouden met het afnemend grensnut. Immers is bij de woning van eiser gerekend met een m2-prijs van € 5.336, terwijl dit bij [straat 3] 21A en [straat 3] 28A (met ieder een opstal van 70m2) gerekend is met een m2 van € 6.311 respectievelijk € 6.329. Eiser heeft op hetgeen verweerder (ter zitting) heeft gesteld niet nader en daarmee onvoldoende toegelicht waar het dan aan schort. De rechtbank gaat daarom in zoverre aan het betoog van eiser voorbij.
20. Het betoog van eiser dat verweerder bij de referentieobjecten is uitgegaan van een onjuiste inhoud en deze op geen enkele wijze inzichtelijk heeft gemaakt, brengt de rechtbank ook niet tot een ander oordeel. Eiser heeft zijn stelling niet onderbouwd. De rechtbank zal daarom uitgaan van de inhoud die door verweerder is vastgesteld.
21. Ten aanzien van de stelling van eiser dat verweerder het gehanteerde indexeringspercentage en de onderbouwing daarvan niet inzichtelijk heeft gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt. De enkele stelling dat de indexering niet inzichtelijk is, maakt deze niet onjuist. Uit de door verweerder overgelegde bijlage bij de waardematrix volgen de voor de referentieobjecten gehanteerde prijsindexeringsbedragen, zodat deze inzichtelijk zijn. De rechtbank ziet geen bijzonderheden in de gehanteerde prijsindexeringsbedragen die nopen tot een andere waardering. De rechtbank volgt verweerder in de door hem gegeven onderbouwing. De prijsindexeringsbedragen berusten – en mogen ook berusten – op een inschatting die de taxateur maakt op grond van zijn ervaring en kennis, waarbij hij mede gebruik maakt van de permanente marktanalyse die wordt uitgevoerd om te bezien of de gehanteerde percentages aanpassing behoeven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een waardematrix een hulp- en controlemiddel is bij de waardevaststelling. De afzonderlijke elementen van de taxatieopbouw worden niet apart op hun juistheid beoordeeld, want uiteindelijk ligt enkel de eindwaarde ter toetsing voor (zie bijvoorbeeld gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 september 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7059 en gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 10 november 2011, ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2713). 22. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
23. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”