ECLI:NL:GHAMS:2025:2631

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
23-002215-24
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van coronasteungelden door middel van frauduleuze aanvraag voor Tegemoetkoming Vaste Lasten

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 september 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1987, had een aanvraag ingediend voor coronasteungelden, specifiek de Tegemoetkoming Vaste Lasten, terwijl hij daar geen recht op had. De tenlastelegging omvatte het witwassen van een bedrag van € 72.000, dat hij had verkregen door frauduleuze praktijken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 10 tot en met 11 december 2020 in Nederland, samen met anderen, dit geldbedrag voorhanden heeft gehad en heeft omgezet, terwijl hij wist dat het afkomstig was uit een misdrijf. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, tot schadevergoeding van € 60.066,90 toegewezen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de impact van zijn daden op de samenleving, vooral in het kader van de coronacrisis.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002215-24
datum uitspraak: 4 september 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 13 maart 2024 in de strafzaak onder parketnummer 81-032986-24 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
21 augustus 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, de raadsman en de vertegenwoordiger van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2020 tot en met 11 december 2020 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 72.000, althans enig geldbedrag, de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dit voorwerp c.q. deze voorwerpen is/zijn en/of het voorhanden heeft/hebben en/of dit voorwerp c.q. deze voorwerpen heeft verworven en/of voorhanden gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 10 december 2020 tot en met 11 december 2020 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een geldbedrag van in totaal € 72.000 voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand, met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De verdachte kampte ten tijde van het tenlastegelegde met een ernstige gokverslaving, hetgeen een grote impact op het leven van de verdachte heeft gehad. De verdachte heeft inmiddels een positieve wending gegeven aan zijn leven. Hij zit in de schuldsanering en is vrijwilliger voor jongeren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Hij heeft een aanvraag gedaan voor coronasteungelden (de zogenaamde Tegemoetkoming Vaste Lasten), waar hij geen recht op had. Een deel van de hierdoor verkregen gelden van in totaal € 72.000,00 heeft de verdachte vervolgens witgewassen, door bedragen naar de medepleger over te maken en onder meer te besteden aan gokspellen. Deze feiten zijn door de verdachte gepleegd in een periode waarin de Nederlandse samenleving veel onzekerheid kende door de gevolgen van het coronavirus. Het was een bijzondere situatie - door velen aangehaald als een nationale crisis - waarin de overheid belastinggeld ter beschikking stelde aan bedrijven die door stilgevallen bedrijfsactiviteiten zelf onvoldoende geld hadden om hun vaste lasten te betalen. De verdachte heeft hier misbruik van gemaakt. Terwijl er bij zijn bedrijf in de periode voorafgaand aan de aanvraag geen sprake was van omzetverlies als gevolg van de coronacrisis en de verdachte wist dat de bijzondere hulp vanuit het belastinggeld dus niet voor hem bestemd was, maakte hij aanspraak op de financiële steun.
De verdachte heeft de samenleving door zijn frauduleuze handelen benadeeld voor een totaalbedrag van € 72.000,00. Het hof heeft voor de bepaling van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten voor fraudedelicten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten gaan bij een benadelingsbedrag van tussen de € 70.000,00 en € 125.000,00 uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden, dan wel een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet in beginsel recht aan de ernst van de feiten.
Tegelijkertijd heeft het hof oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, alsmede het feit dat hij ter terechtzitting in hoger beroep verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. Het hof heeft daarnaast ook acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie. Daaruit volgt dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 72.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 60.066,90. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de vordering bijgesteld naar € 60.066,90 en toegelicht dat het meerdere reeds door middel van beslag is geïnd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de mededader(s) rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is met de mededader(s) tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof ziet geen aanleiding de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, nu de benadeelde partij de inning van de vordering redelijkerwijs niet uit handen behoeft te worden genomen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 60.066,90 (zestigduizend zesenzestig euro en negentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 11 december 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. R.D. van Heffen en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van
mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 september 2025.
mr. R.D. van Heffen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.