ECLI:NL:GHAMS:2025:2657

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
200.328.753 en 200.331.257
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie Data Privacy Stichting tegen Meta Platforms c.s. inzake verwerking persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Data Privacy Stichting (DPS) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. DPS komt op voor de belangen van Nederlandse gebruikers van de Facebookdienst en stelt dat Meta Platforms c.s. onrechtmatig hebben gehandeld bij de verwerking van persoonsgegevens van deze gebruikers tussen 1 april 2010 en 1 januari 2020. De zaak betreft een collectieve actie die is ingesteld vóór de inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in Collectieve Actie (WAMCA).

DPS heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof de door haar gevorderde verklaringen voor recht toewijst. Meta Platforms Ierland heeft ook hoger beroep ingesteld en verzocht om DPS niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht tijdens een mondelinge behandeling op 26 september 2025.

Meta Platforms c.s. hebben verzocht om aanhouding van de procedure in afwachting van prejudiciële vragen die door de rechtbank Rotterdam aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) zijn gesteld. Het hof heeft echter besloten de zaak niet aan te houden, omdat de beantwoording van deze vragen niet van belang is voor de beoordeling van de collectieve vorderingen van DPS. De zaak is van belang voor de uitleg van artikel 80 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties.

Het hof heeft de beslissing over de proceskosten aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak, waarbij een mondelinge behandeling is gepland op 13-14 oktober 2025. Het hof heeft de vorderingen van Meta c.s. in het incident afgewezen en de verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht,
team I (handel)
zaaknummers : 200.328.753/01 en 200.331.257/01
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam : C/13/683377/HA ZA 20-468
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 september 2025
in de gevoegde zaken van
zaaknummer 200.328.753/01:
DATA PRIVACY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.H. Lemstra te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
META PLATFORMS INC.,
gevestigd te Californië, Verenigde Staten,
FACEBOOK NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. G.H. Potjewijd te Amsterdam.
zaaknummer 200.331.257/01:
de rechtspersoon naar buitenlands recht
META PLATFORMS IRELAND LTD.,
gevestigd te Dublin, Ierland,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. G.H. Potjewijd te Amsterdam,
tegen
DATA PRIVACY STICHTING,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. J.H. Lemstra te Amsterdam.
Data Privacy Stichting wordt hierna aangeduid als DPS. De andere partijen tezamen worden Meta c.s. genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

DPS is bij appeldagvaarding van 14 juni 2023 in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Zij heeft geconcludeerd dat het hof alsnog de door haar gevorderde verklaringen voor recht zal toewijzen.
Meta Ierland is bij appeldagvaarding van 15 juni 2023 in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Meta Ierland heeft geconcludeerd dat het hof DPS alsnog niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, althans haar deze, voor zover toegewezen, ontzegt.
In beide zaken zijn memories van antwoord genomen en is een mondelinge behandeling bepaald op 13-14 oktober 2025.
Bij incidentele conclusie houdende verzoek tot aanhouding en tot stellen prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) heeft Meta Ierland verzocht dat het hof de procedure zal aanhouden tot het HvJEU de prejudiciële vragen in de Amazon-zaak (hierna te bespreken) heeft beantwoord, en dat het hof zelf prejudiciële vragen zal stellen aan het HvJEU over de uitleg van artikel 80 AVG.
DPS concludeert tot afwijzing van de incidentele vorderingen van Meta c.s.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht tijdens de mondelinge behandeling in het incident op 26 september 2025, aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen.
Ten slotte is arrest gevraagd in het incident.

2.Beoordeling

2.1.
Deze zaak is een collectieve actie naar het vóór inwerkingtreding van de Wet Afwikkeling Massaschade in een Collectieve Actie (WAMCA) geldende collectieve actierecht (art. 3:305a (oud) BW). DPS komt hierin op voor de belangen van Nederlandse gebruikers van de Facebookdienst. Het gaat in deze procedure in de kern om de vraag of Meta c.s. onrechtmatig hebben gehandeld bij de verwerking van persoonsgegevens van Nederlandse Facebookgebruikers in de periode van 1 april 2010 tot 1 januari 2020.
2.2.
Meta c.s. hebben hun incidentele vordering ingesteld naar aanleiding van de volgende, op 23 juli 2025 door de rechtbank Rotterdam aan het HvJEU gestelde prejudiciële vragen (ECLI:NL:RBROT:2025:9088):
Artikel 80 lid 1 AVG stelt eisen aan een belangenorganisatie als in die bepaling bedoeld. Laat het Unierecht toe dat Nederland in de WAMCA nadere ontvankelijkheidseisen heeft opgenomen voor belangenorganisaties die vorderingen als bedoeld in de artikelen 77, 78, 79 en 82 AVG instellen ten behoeve van betrokken natuurlijke personen?
Zijn de ontvankelijkheidseisen in de WAMCA, in het bijzonder aangaande gelijksoortigheid en representativiteit, voor belangenbehartigers die ten behoeve van betrokkenen een collectieve schadevergoedingsactie willen instellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, geoorloofd in het licht van artikel 80 lid 1 AVG?
Houdt de eis in artikel 80 lid 1 AVG dat een belangenorganisatie actief is op het gebied van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene in verband met de bescherming van dienst persoonsgegevens, meer of anders in dan de nationale eis dat de belangenorganisatie voldoende ervaring en deskundigheid bezit ten aanzien van de te voeren procedure (artikel 3:305a lid 2 sub e BW), in combinatie met de eisen aan de statuten (artikel 3:305a lid 1 BW)? Volgt uit de activiteitseis van artikel 80 lid 1 AVG dat de belangenorganisatie een
track recordmoet hebben?
Staat het opdrachtbegrip in artikel 80 lid 1 AVG en/of het bepaalde in artikel 80 lid 2 AVG in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan een belangenorganisatie, die voldoet aan de eisen van artikel 80 lid 1 AVG, een collectieve schadevergoedingsvordering kan instellen ten behoeve van betrokkenen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, terwijl die belangenorganisatie geen opdracht heeft van betrokkenen?
In hoeverre is in het kader van vraag 4, bij de uitleg van het opdrachtbegrip in artikel 80 AVG, relevant dat op grond van de nationale regelgeving (de WAMCA) de betrokkene niet op voorhand kenbaar hoeft te maken dat hij gebonden wil zijn aan de collectieve schadevergoedingsactie? Daarbij geldt dat hij (in voorkomend geval) op twee momenten schriftelijk kan kiezen om geen gebruik te maken van de belangenbehartiging door de belangenbehartiger en dus niet gebonden te zijn, namelijk (i) binnen een door de rechter te bepalen termijn te rekenen vanaf het moment dat de belangenbehartiger door de rechtbank wordt aangewezen als (exclusieve) belangenbehartiger (artikel 1018f lid 1 Rv) en (ii) binnen een door de rechter te bepalen termijn in het geval partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten (artikel 1018h lid 5 Rv).
2.3.
Meta c.s. stellen dat de zaak moet worden aangehouden, omdat de antwoorden op de door de rechtbank Rotterdam gestelde prejudiciële vragen van belang zijn voor de vraag of DPS (geheel) ontvankelijk is in haar vorderingen. Zij verzoeken het hof daarnaast om aanvullende vragen aan het HvJEU te stellen, namelijk:
Kan een organisatie die geheel of gedeeltelijk wordt gefinancierd door een entiteit met winstoogmerk en die zich ertoe heeft verbonden om aan die entiteit een deel van de in een gerechtelijke procedure verkregen schadevergoeding te betalen, worden aangemerkt als een organisatie zonder winstoogmerk als bedoeld in artikel 80 lid 1 AVG?
Moeten het opdrachtvereiste en de vier aanvullende criteria die zijn opgenomen in artikel 80 lid 1 AVG (“een orgaan, organisatie of vereniging [i] zonder winstoogmerk [ii] dat of die op geldige wijze volgens het recht van een lidstaat is opgericht, [iii] waarvan de statutaire doelstellingen het openbare belang dienen en [iv] dat of die actief is op het gebied van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene in verband met de bescherming van diens persoonsgegevens”) worden geïnterpreteerd als voorwaarden voor het uitoefenen van het recht van betrokkenen om namens hen schadevergoeding te eisen, zodat aan deze vereisten moet worden voldaan voordat een vordering kan worden ingesteld?
2.4.
DPS verzet zich tegen toewijzing van de vorderingen in het incident.
2.5.
Het hof ziet geen aanleiding voor aanhouding van deze zaak in afwachting van de antwoorden van het HvJEU op de door de rechtbank Rotterdam gestelde prejudiciële vragen. De beantwoording van deze vragen is niet van belang voor de beoordeling van de collectieve vorderingen van DPS, reeds omdat de WAMCA niet van toepassing is op deze collectieve vorderingen. Voor zover de door de rechtbank Rotterdam gestelde vraag 3 van belang zou kunnen zijn voor deze zaak, weegt het belang dat is gediend met aanhouding in afwachting van het antwoord daarop niet op tegen het belang dat wordt gediend met het tegengaan van onredelijke vertraging van de procedure. Hierbij is van belang dat de AVG op 25 mei 2018 in werking is getreden, terwijl de vorderingen een veel langere periode bestrijken en de vorderingen voorts – ook voor de periode vanaf 25 mei 2018 – ook zijn gestoeld op andere grondslagen.
2.6.
De vraag of aanleiding bestaat de door Meta c.s. voorgestane prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU moet in de hoofdzaak worden beoordeeld.
2.7.
Een beslissing over de proceskosten in het incident zal worden aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.
in de hoofdzaak
2.8.
In de hoofdzaak is een mondelinge behandeling bepaald op 13-14 oktober 2025.
2.9.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.Beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst het aanhoudingsverzoek af;
bepaalt dat in de hoofdzaak moet worden beoordeeld of aanleiding bestaat om de door Meta c.s. voorgestelde prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEU;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot het eindarrest in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat reeds een mondelinge behandeling is bepaald op 13-14 oktober 2025;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. L. Alwin, J. Tromp en M.A. Bosch en door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 26 september 2025.