ECLI:NL:RBROT:2025:9088

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 juli 2025
Publicatiedatum
24 juli 2025
Zaaknummer
C/10/668332 / HA ZA 23-965
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Collectieve actie van Stichting Data Bescherming Nederland tegen Amazon wegens schending van de AVG

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 juli 2025 een vonnis gewezen in een collectieve actie ingesteld door de Stichting Data Bescherming Nederland (SDBN) tegen verschillende entiteiten van Amazon. De zaak betreft de verwerking van persoonsgegevens van accounthouders door Amazon, waarbij SDBN stelt dat deze verwerking in strijd is met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 13 november 2024 geoordeeld dat zij bevoegd is en dat de vorderingen van SDBN naar Nederlands recht moeten worden beoordeeld. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het noodzakelijk is om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties die collectieve schadevergoedingsacties willen instellen. In het vonnis van 23 juli 2025 heeft de rechtbank de prejudiciële vragen geformuleerd en de procedure geschorst totdat het HvJEU uitspraak heeft gedaan. De zaak heeft betrekking op ongeveer 5 miljoen accounthouders in Nederland, en SDBN vordert onder andere schadevergoeding voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/668332 / HA ZA 23-965
Vonnis van 23 juli 2025
in de zaak van
STICHTING DATA BESCHERMING NEDERLAND,
gevestigd te Rotterdam ,
eiseres,
advocaat mr. P. Haas te Rotterdam,
tegen

1.AMAZON EUROPE CORE S.A.R.L.,

gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
2.
AMAZON EU S.A.R.L.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg
3.
AMAZON MEDIA EU S.A.R.L.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg
4.
AMAZON.COM, INC.,
gevestigd te Seattle, Verenigde Staten van Amerika,
gedaagden,
advocaat mr. A.M. Arnbak te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna SDBN genoemd. Gedaagden worden afzonderlijk Amazon Europe Core, Amazon EU, Amazon Media EU en Amazon.com genoemd en gezamenlijk (in vrouwelijk enkelvoud) Amazon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 november 2024 [1] en de daarin vermelde processtukken,
- het vonnis in incident van 5 maart 2025 [2] , en de daarin vermelde processtukken, waaronder de akte uitlating tussenvonnis 13 november 2024 van SBDN,
- de antwoordakte uitlating tussenvonnis 13 november 2024 van Amazon.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Deze zaak betreft een collectieve actie. Daarin komt SDBN op voor de belangen
van accounthouders van Amazon in Nederland (door SDBN aangeduid als de Benadeelden).
Het gaat om ongeveer 5 miljoen accounthouders. Kern van het verwijt van SDBN is dat
Amazon persoonsgegevens van haar accounthouders in strijd met de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG) [3] verwerkt. SDBN wil door middel van deze collectieve actie
bereiken dat Amazon hiermee stopt en dat Amazon de schade van haar achterban vergoedt.
Het gaat daarbij om materiële en immateriële schade.
2.2.
In het tussenvonnis van 13 november 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat zij bevoegd is (rechtsmacht heeft) en dat de vorderingen van SDBN moeten worden beoordeeld naar Nederlands recht. Verder heeft de rechtbank in dat tussenvonnis geoordeeld dat het op het punt van de ontvankelijkheid van SDBN nodig is om vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU). Beide partijen hebben zich bij akte over dit voornemen en over de voorgestelde vragen uitgelaten.
2.3.
In dit vonnis zal de rechtbank prejudiciële vragen stellen aan het HvJEU. Dit vonnis is als volgt opgebouwd:
  • de feiten die voor de beoordeling van de prejudiciële vragen van belang zijn (hoofdstuk 3),
  • de collectieve vorderingen (hoofdstuk 4),
  • de collectieve actie in Nederland (hoofdstuk 5),
  • de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA in deze zaak (hoofdstuk 6),
  • de vragen van uitleg (hoofdstuk 7),
  • toelichting op de vragen (hoofdstuk 8),
  • relevante nationale wetgeving (hoofdstuk 9),
  • relevante Europese regelgeving (hoofdstuk 10),
  • schorsing procedure (hoofdstuk 11),
  • de beslissing (hoofdstuk 12).
2.4.
De opmerkingen van partijen over het voornemen van de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen zijn in het vonnis verwerkt voor zover de rechtbank die relevant acht.

3.De feiten

3.1.
SDBN is een stichting [4] en is op 20 december 2021 opgericht. De statuten van SDBN luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
DEFINITIES
In de statuten wordt verstaan onder:
(…)
e. Participant: (rechts)persoon die een Participatieovereenkomst met de stichting heeft gesloten;
f. Participatieovereenkomst: een overeenkomst tussen een Participant en de stichting met betrekking tot een specifieke Vordering;
g. Persoonsgegevens: alle informatie die kan worden gebruikt om een persoon (direct of indirect) te identificeren, aan de hand van (i) een naam, (ii) een identificatienummer, (iii) locatiegegevens, (iv) of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van een persoon, of anderszins;
h. Privacy Schending: een schending van het recht op bescherming van privacy of het recht op bescherming van Persoonsgegevens, waaronder begrepen, maar niet beperkt tot, de onrechtmatige verwerking van deze Persoonsgegevens, een en ander in de ruimste zin van het woord;
(…)
DOEL
ARTIKEL 2
1.
De stichting heeft ten doel het behartigen van de belangen van Gedupeerden, waaronder begrepen maar niet beperkt tot:
a. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de gang van zaken die heeft geleid tot
en betrekking heeft op een (of meer) Privacy Schending(en) jegens Gedupeerden;
b. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de onrechtmatigheid van de onder
artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen en de (direct of indirect) daaruit voortvloeiende aansprakelijkheid jegens Gedupeerden;
c. het onderzoeken en (laten) vaststellen van de financiële of anderszins nadelige gevolgen van de onder artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen voor Gedupeerden;
d. het verkrijgen en verdelen van compensatie voor het nadeel dat Gedupeerden als gevolg van de onder artikel 2 lid 1 sub a genoemde gedragingen hebben geleden;
e. het instellen van ge- of verbodsacties in rechte en/of het leggen van beslagen;
f. al hetgeen met vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin van het woord.
(…)
ORGANEN EN GOVERNANCE STRUCTUUR
ARTIKEL 3
1.
De stichting kent de volgende organen:
a.
Een bestuur;
b.
Een raad van toezicht; en
c.
Een gemeenschappelijke vergadering van bestuur en raad van toezicht.
2.
De governance structuur van de stichting is opgezet in overeenstemming met de bepalingen van de Claimcode (…).
3.
Het bestuur en de raad van toezicht zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van de governance structuur van de stichting en voor de naleving van de Claimcode
4.
De stichting kent Participanten
(…)”.
3.2.
De raad van bestuur van SDBN bestaat uit mevrouw [persoon A] , de heer [persoon B] en de heer [persoon C] .
3.3.
De raad van toezicht van SDBN bestaat uit mevrouw [persoon D] , de heer [persoon E] en de heer [persoon F] .
3.4.
SDBN maakt gebruik van de website www.stichtingdatabescherming.nl en – specifiek voor deze procedure – van amazon.jestaattekoop.nl.
3.5.
De kosten van SDBN worden voor deze procedure gefinancierd door Marsh Funding LLC. Deze financier is gelieerd aan Longford Capital Management, een commercieel
litigation financekantoor in de Verenigde Staten.
3.6.
De Amazon groep is wereldwijd actief en bestaat uit een groot aantal vennootschappen, waaronder Amazon Europe Core, Amazon EU en Amazon Media EU. Amazon.com staat aan het hoofd van de Amazon groep. Amazon Europe Core is verantwoordelijk voor de technische werking van de Amazon websites in Europa, waaronder de website amazon.nl. Amazon EU is de verkoper van producten en diensten zoals aangeboden op Amazon Marketplace onder de aanduiding ‘Verkoop en verzending door Amazon’ of de handelsnaam ‘Warehouse Deals’. Amazon Media EU is de verkoper van de (digitale) content zoals aangeboden onder ‘Verkocht door Amazon Media EU SARL’, waaronder de streamingdienst Prime Video en apparaten zoals Echo en Echo Dot, waarop de Alexa-stemassistent is geïnstalleerd.
3.7.
Bij brief van 23 juni 2023 heeft SDBN – samengevat – Amazon aansprakelijk gesteld voor de door haar achterban geleden schade als gevolg van inbreuken op het recht op bescherming van privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens. De schade is gevorderd vanaf 25 mei 2018, de datum waarop de AVG in werking is getreden. SDBN heeft Amazon daarbij uitgenodigd om met haar in overleg te treden om een redelijke oplossing te bereiken.
3.8.
Op 12 september 2023 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Partijen hebben geen regeling kunnen treffen.
3.9.
Naast deze collectieve procedure voert SDBN een collectieve procedure bij deze rechtbank tegen Adobe [5] en een collectieve procedure bij de rechtbank Amsterdam tegen X-Corp (voormalig Twitter) [6] .

4.De collectieve vorderingen

4.1.
SDBN vordert, samengevat en voor zover van belang voor de prejudiciële vragen, verklaringen voor recht dat – kort gezegd – Amazon onrechtmatig heeft gehandeld jegens de Benadeelden en dat Amazon aansprakelijk is voor vergoeding van de schade van de Benadeelden. Verder vordert SDBN veroordeling van Amazon tot het betalen van schadevergoeding.
SDBN vordert daarnaast dat de rechtbank Amazon beveelt om – samengevat – haar handelen in overeenstemming met de AVG te brengen en Amazon verbiedt om persoonsgegevens die in strijd met de AVG zijn verwerkt, te gebruiken.
4.2.
Amazon concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van SDBN , althans tot het ontzeggen aan SDBN van haar vorderingen.
5. De collectieve actie in Nederland
5.1.
Sinds 1 juli 1994 kent Nederland de mogelijkheid voor een belangenorganisatie om zelfstandig en op eigen naam een collectieve rechtsvordering in te stellen ten behoeve van haar achterban. Per die datum trad artikel 3:305a (oud) BW in werking [7] . Dit was de codificatie van de in de jurisprudentie [8] aanvaarde mogelijkheid voor een belangenorganisatie om namens een collectief of algemeen belang voor de civiele rechter te procederen en van de ontvankelijkheidseisen waaraan een dergelijke belangenorganisatie moest voldoen. Belangrijk argument voor een wettelijke regeling was onder andere dat belangenorganisaties kunnen optreden in strooischade-zaken. Met strooischade-zaken wordt gedoeld op zaken waar de schade per individu gering is, maar het in de totaliteit om aanzienlijke bedragen gaat. Andere argumenten voor een algemene regeling waren destijds dat voor een belangenorganisatie de drempel voor toegang tot de rechter minder hoog is en de gedachte dat van een collectieve vordering een preventieve werking kan uitgaan [9] . Ontvankelijk was destijds een stichting of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die gelijksoortige belangen van andere personen krachtens haar statuten behartigde en eerst voldoende had geprobeerd het gevorderde door het voeren van overleg met de gedaagde te bereiken. Later zijn hier ontvankelijkheidseisen aan toegevoegd.
5.2.
Een belangenorganisatie die aan de eisen voor ontvankelijkheid voldeed, kon bij de civiele rechter diverse vorderingen instellen. Er kon bijvoorbeeld een verbod of een bevel of een verklaring voor recht worden gevorderd. Een vordering tot vergoeding van schade in geld was evenwel expliciet uitgesloten. Dat werd pas in 2020 mogelijk met de invoering van de WAMCA (zie 5.7). De gedachte achter die oorspronkelijke beperking was onder meer dat de vraag naar de omvang van de schade slechts individueel kon worden beantwoord. Een dergelijke individuele beoordeling van schade werd strijdig geacht met het wezen van het collectieve actierecht [10] . Om schadevergoeding te verkrijgen was het daarom onder het oude recht praktijk dat een belangenorganisatie ten behoeve van haar achterban een verklaring voor recht vorderde dat de gedaagde partij aansprakelijk was. Bij toewijzing van die vordering werd vervolgens geprobeerd om met de gedaagde partij een schikking te bereiken over de te vergoeden schade.
WCAM
5.3.
Op 27 juli 2005 trad de Wet collectieve afwikkeling massaschade [11] (WCAM) in werking (artikel 7:907 BW en verder en artikel 1013 Rv en verder). Deze wet biedt de mogelijkheid om een overeenkomst die voorziet in de afwikkeling van een groot aantal gelijksoortige vorderingen tot schadevergoeding en die is gesloten tussen een belangenorganisatie die de belangen van de gedupeerden behartigt en de aansprakelijke partij(en), door het gerechtshof Amsterdam verbindend te laten verklaren voor de gehele groep van gedupeerden. Door de verbindendverklaring heeft de overeenkomst tussen partijen en de gerechtigden tot een vergoeding de gevolgen van een vaststellingsovereenkomst [12] , waarbij ieder der gerechtigden als partij geldt (artikel 7:908 lid 1 BW). Een benadeelde die niet gebonden wil zijn aan de overeenkomst, moet gebruik maken van de zogenaamde ‘opt-out’-mogelijkheid, door binnen de daarvoor door de rechter te bepalen termijn een schriftelijke mededeling te doen dat hij niet gebonden wil zijn (artikel 7:908 lid 2 BW).
5.4.
De met de WCAM opgedane ervaringen zijn in het algemeen positief. Onder de WCAM is een aantal schikkingen verbindend verklaard. De WCAM gaat evenwel uit van een door de belangenorganisatie en de aangesproken partij(en) vrijwillig en buiten rechte gesloten schikkingsovereenkomst. Indien een dergelijke overeenkomst niet tot stand komt, bijvoorbeeld omdat de aangesproken partij deze niet wil aangaan, is er ook geen regeling die verbindend kan worden verklaard voor de gedupeerden en blijft de collectief geleden schade onvergoed.
5.5.
Bij een wijziging van de WCAM in 2013 heeft de wetgever de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a BW aangevuld met de eis dat de belangen van de personen voor wie wordt opgekomen voldoende zijn gewaarborgd. Reden hiervoor was de sterke opkomst van ad hoc opgerichte stichtingen, die soms louter commercieel gedreven waren. Of met een collectieve actie de belangen van de betrokken personen al dan niet voldoende gewaarborgd zijn, laat zich volgens de wetgever alleen per concreet geval beantwoorden. Daarbij kan een rol spelen het aantal benadeelden dat aangesloten is bij of lid is van de belangenorganisatie en de vraag in hoeverre benadeelden zelf de collectieve actie ondersteunen [13] .
Claimcode
5.6.
In 2011 heeft de Commissie Claimcode (een commissie van juristen met ervaring op het gebied van collectieve acties) een document opgesteld waarin principes zijn uitgewerkt waaraan belangenorganisaties die optreden op grond van artikel 3:305a BW moeten voldoen. Dit document wordt kort aangeduid als ‘De Claimcode’. De Claimcode is een vorm van zelfregulering door betrokken marktpartijen, bedoeld om wildgroei van rechtspersonen die optreden op basis van artikel 3:305a BW te voorkomen en ervoor te zorgen dat de belangen van de gedupeerden worden gewaarborgd en niet de (commerciële) belangen van de oprichters van deze rechtspersonen. De Claimcode bevat daartoe regels over de samenstelling, taak en beloning van het bestuur en de taak en samenstelling van een raad van toezicht, alsmede regels over het behartigen van collectieve belangen zonder winstoogmerk, onafhankelijkheid en vermijding van belangentegenstellingen. De laatste versie van de Claimcode dateert van 2019.
WAMCA
5.7.
Per 1 januari 2020 is de Wet afwikkeling massaschade in collectieve actie [14] (WAMCA) in werking getreden. Deze wet maakt het mogelijk voor stichtingen en verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid om in een collectieve actie schadevergoeding te vorderen in de vorm van een geldelijke schadeafwikkeling. De wet heeft tot doel een efficiënte en effectieve collectieve afwikkeling van massaschade te bevorderen waarmee de noodzaak van (vele) individuele procedures verdwijnt en het bereiken van een finale oplossing voor benadeelden eenvoudiger wordt. De belangrijkste verandering ten opzichte van zowel de WCAM als artikel 3:305a (oud) BW is dat de WAMCA de rechter de mogelijkheid biedt om, indien gevorderd, de te betalen schadevergoeding vast te stellen als partijen het hierover niet eens worden. Achtergrond hiervan was – onder meer – dat het ontbreken van de mogelijkheid om schade collectief te laten vaststellen er in de praktijk toe kan leiden dat de afwikkeling van massaschade sterk wordt vertraagd. Het kan lang duren voordat in hoogste instantie over een essentiële rechtsvraag duidelijkheid wordt verkregen, terwijl de aangesproken partij gedurende die periode wellicht niet bereid is om over een collectieve regeling te spreken. Ook als aansprakelijkheid vaststaat, is de aangesproken partij niet steeds bereid te onderhandelen over een afwikkeling van de massaschade. Dit kan het geval zijn als de aangesproken partij verwacht dat individuele gedupeerden toch niet de gang naar de rechter zullen maken. Ook bij de invoering van de WAMCA heeft de wetgever (wederom) verwezen naar het belang van het kunnen verhalen van strooischade (zie ook 5.1) [15] . Mede in dat kader is in de WAMCA gekozen voor een opt-out-systematiek (zie hierna 5.12).
5.8.
De mogelijkheid om op grond van de WCAM het gerechtshof Amsterdam te verzoeken een tussen een belangenorganisatie en een aansprakelijk gestelde partij (buiten rechte) gesloten vaststellingsovereenkomst tot vergoeding van massaschade verbindend te verklaren, bestaat nog steeds onder de WAMCA, terwijl onder de WAMCA een gesloten vaststellingsovereenkomst ook aan de rechter die de collectieve actie behandelt ter goedkeuring kan worden voorgelegd (artikel 1018g en artikel 1018h Rv). De WAMCA doet ook niet af aan de mogelijkheid om vorderingen te bundelen door middel van cessie of volmachtverlening aan een belangenorganisatie en de WAMCA verandert het materiële aansprakelijkheids- en schadevergoedingsrecht niet [16] .
5.9.
Een collectieve actie op grond van de WAMCA bestaat uit twee fases: een voorfase waarin de rechter de ontvankelijkheid van de eisende belangenorganisatie toetst en een fase waarin de inhoudelijke behandeling van de vorderingen plaats vindt.
5.10.
Zelfregulering door middel van de Claimcode bleek niet het gewenste effect te hebben. De WAMCA bevat daarom aangescherpte ontvankelijkheidseisen voor belangenorganisaties die een collectieve (schadevergoedings-)actie instellen, om een adequate vertegenwoordiging van gedupeerden in collectieve procedures te garanderen.
De aangescherpte ontvankelijkheidseisen verankeren deels de Claimcode en zien op de transparantie en
governancevan belangenorganisaties en geven de rechter de mogelijkheid om de geschiktheid van de belangenorganisatie indringend te toetsen.
5.11.
Nederland heeft, anders dan sommige andere EU-lidstaten, geen lijst met vooraf aangewezen organisaties die collectieve acties kunnen voeren. De WAMCA kent een systeem waarbij verschillende belangenorganisaties namens een te vertegenwoordigen groep of algemeen belang in hun eigen naam gelijksoortige vorderingen kunnen instellen (artikel 1018d Rv).
5.12.
In een collectieve actie onder de WAMCA treden belangenorganisaties op als formele en materiële procespartij voor een abstract aangeduide groep gedupeerden die zij in hun dagvaarding “nauw” (dat wil zeggen zo duidelijk en concreet mogelijk) moeten omschrijven (artikel 1018c lid 1 sub b Rv). Dat doen zij als zelfstandige materiële procespartij en niet als vertegenwoordiger van die groep personen. Die personen hoeven zich dus ook niet vooraf aan te melden, zodat hun identiteit niet bekend hoeft te zijn, maar een uitspraak in een collectieve actie onder de WAMCA is, zoals gezegd, in beginsel wel bindend voor de hele groep (artikel 1018k Rv). Als personen die tot de nauw omschreven groep behoren, niet gebonden willen zijn aan de uitkomst van de collectieve procedure, moeten zij binnen een door de rechter te bepalen termijn door een schriftelijke mededeling aan de griffie van de rechtbank die de collectieve vordering in behandeling heeft laten weten zich van de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering te willen bevrijden (artikel 1018f Rv). Degenen die van deze opt-out-mogelijkheid gebruik hebben gemaakt, zijn niet gebonden aan de uitkomst van de WAMCA-procedure. Alle personen (behorend tot de nauw omschreven groep en met een woon- of verblijfplaats in Nederland) die geen opt-out-verklaring hebben afgelegd, zijn gebonden aan de uitkomst van de collectieve actie. Een reden hiervoor is dat daarmee wordt voorkomen dat de aangesproken partij (alsnog) wordt geconfronteerd met een veelheid aan individuele en collectieve procedures [17] . De wetgever heeft zich gerealiseerd dat met dit systeem
free rider-gedrag gefaciliteerd wordt, maar dat is toelaatbaar geacht omdat anders veel strooischade onvergoed blijft.
5.13.
Voor personen die geen woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, bestaat een afwijkende regeling en geldt het opt-out-systeem niet (artikel 1018f lid 5 Rv).
Implementatie Richtlijn representatieve vorderingen
5.14.
Per 25 juni 2023 is de Richtlijn representatieve vorderingen [18] geïmplementeerd in Nederland. De Richtlijn representatieve vorderingen verplicht de lidstaten onder meer een collectieve schadevergoedingsactie voor consumenten in te voeren en stelt aan deze actie enkele inhoudelijke eisen en voorwaarden. Dit betreft minimumharmonisatie. De nationale wetgever heeft dus de bevoegdheid om strengere nationale wetgeving vast te stellen dan de Richtlijn representatieve vorderingen vereist. De Richtlijn representatieve vorderingen laat het aan de lidstaten over om, rekening houdend met hun rechtstradities, te kiezen voor een opt-in- of een opt-out-mechanisme, of een combinatie van die twee.
5.15.
De Implementatiewet [19] is van toepassing op collectieve acties die zijn ingesteld op of na 25 juni 2023. Omdat de WAMCA een Nederlandse collectieve schadevergoedingsactie mogelijk maakt die voldoet aan de eisen van de Richtlijn representatieve vorderingen, hoefde Nederland volgens de wetgever niet een geheel nieuwe regeling te maken. De WAMCA regelt dezelfde materie als de Richtlijn representatieve vorderingen, maar heeft een breder toepassingsgebied. Alleen waar de Richtlijn representatieve vorderingen aanvullende regels heeft, is de WAMCA aangepast. Dit zijn maar een paar bijzondere regels waarvoor een relatief beperkte aanpassing van de Nederlandse wet nodig was, aldus de wetgever [20] . Het gaat hier om de eisen voor procesfinanciering (artikel 3:305a lid 2 onder f BW), de uitgebreidere binding aan de uitkomst van de collectieve actie (artikel 1018f lid 6 Rv) en de verplichting tot het opnemen van ruimere informatie op de website van de belangenorganisatie over uitspraken in een collectieve actie (artikel 3:305a lid 2 onder d, onderdeel 7 BW, artikel 1018h lid 4 Rv en artikel 1018j Rv). Daarnaast is de WAMCA aangepast aan de regeling in de Richtlijn representatieve vorderingen met betrekking tot grensoverschrijdende collectieve acties.

6.De ontvankelijkheidseisen van de WAMCA in deze zaak

6.1.
De collectieve vorderingen van SDBN vallen onder het regime van de WAMCA. De procedure bevindt zich nog in de voorfase, waarin de ontvankelijkheid van SDBN beoordeeld moet worden (zie 5.9).
6.2.
De vraag of is voldaan aan de ontvankelijkheidseisen betreft de toegang tot de overheidsrechter en is daarom van openbare orde. De rechtbank moet dus steeds ambtshalve toetsen of aan die ontvankelijkheidseisen is voldaan.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding de in artikel 1018c lid 1 Rv vermelde gegevens bevat.
6.4.
De rechtbank stelt verder vast dat is voldaan aan de op straffe van niet-ontvankelijkheid voorgeschreven handelingen als bedoeld in artikel 1018c lid 2 Rv. De dagvaarding is tijdig ingediend ter griffie en de dagvaarding is aangetekend in het Centraal register voor collectieve vorderingen (www.rechtspraak.nl/Registers/centraal-register-voor-collectieve-vorderingen). Deze aantekening is vergezeld van een uittreksel van de dagvaarding.
6.5.
Op grond van artikel 1018c lid 5 Rv kan een inhoudelijke behandeling van de collectieve vorderingen van SDBN alleen plaatsvinden indien en nadat de rechtbank heeft beslist:
dat SDBN voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a lid 1 tot en met 3 BW,
dat SDBN voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het instellen van deze collectieve vorderingen efficiënter en effectiever is dan het instellen van individuele vorderingen;
dat niet summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de collectieve vorderingen.
6.6.
Artikel 3:305a lid 1 BW bevat allereerst de ontvankelijkheidseis dat de eisende belangenorganisatie een stichting of een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is. Deze belangenorganisatie kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen (het gelijksoortigheidsvereiste), voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt (het statutenvereiste). Verder moet de belangenorganisatie de belangen van de benadeelden ten behoeve van wie zij een vordering instelt, voldoende waarborgen (het waarborgvereiste). Deze eis is nader ingevuld met de ontvankelijkheidseisen in lid 2 en 3 van artikel 3:305a BW.
6.7.
Deze aanvullende ontvankelijkheidseisen richten zich op de representativiteit en kwaliteit van de belangenorganisatie. In artikel 3:305a lid 2 BW is bepaald dat de belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, voldoende zijn gewaarborgd, wanneer de stichting of vereniging voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen (het representativiteitsvereiste). Daarnaast is in lid 2 van artikel 3:305a BW, onder a tot en met f, een aantal specifieke eisen op het gebied van
governanceen transparantie opgesomd waaraan de belangenorganisatie moet voldoen, zoals:
a) de aanwezigheid van een toezichthoudend orgaan (artikel 3:305a lid 2 onder a BW);
b) passende en doeltreffende mechanismen voor de deelname aan of vertegenwoordiging bij de besluitvorming door de benadeelden (onder b);
c) de aanwezigheid van voldoende financiële middelen voor de procedure (onder c);
d) transparantie en informatievoorziening via een website (onder d);
e) voldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van de te voeren procedure (onder e);
f) een verbod op bepaalde derdenfinanciers (onder f).
6.8.
Verder mogen de bestuurders betrokken bij de oprichting van de belangenorganisatie, en hun opvolgers, geen winstoogmerk hebben (artikel 3:305a lid 3 onder a BW), moet de rechtsvordering een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer hebben (artikel 3:305a lid 3 onder b BW) en moet de belangenorganisatie voldoende hebben getracht het gevorderde door het voeren van minnelijk overleg te bereiken (het overlegvereiste; artikel 3:305a lid 3 onder c BW).
Voldoet SDBN aan de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA?
6.9.
Amazon voert – samengevat – aan dat SDBN niet aan alle ontvankelijkheidseisen voldoet. Zij stelt dat de belangen die SDBN behartigt, onvoldoende gelijksoortig zijn. Daarnaast voldoet SDBN niet aan het representativiteitsvereiste en beschikt SDBN niet over passende en doeltreffende mechanismen voor deelname aan besluitvorming door haar beweerde achterban. SDBN heeft indirect een ontoelaatbaar winstoogmerk. Het winstoogmerk van haar financier voert de boventoon. Amazon meent dat SDBN eventuele toekomstige wijzigingen van de financieringsovereenkomst ter beoordeling aan de rechtbank en Amazon moet voorleggen.
Tot slot is het voeren van een collectieve procedure niet efficiënter of effectiever dan het instellen van individuele vorderingen, omdat de vorderingen van SDBN een beoordeling op individueel niveau vergen, aldus Amazon.
Statutenvereiste
6.10.
De rechtbank stelt vast dat SDBN een stichting naar Nederlands recht is. Uit haar statuten blijkt verder dat SDBN tot doel heeft – kort gezegd – de behartiging van belangen van gedupeerden van privacyschendingen (zie 3.1). In deze procedure komt SDBN op voor dezelfde belangen. Dit is ook niet door Amazon betwist. Dat betekent dat is voldaan aan het statutenvereiste.
Governanceen invloed financier
6.11.
De rechtbank stelt verder vast dat SDBN beschikt over een voltallig bestuur (zie 3.2) en een voltallige raad van toezicht (zie 3.3), van wie de kundigheid en geschiktheid niet ter discussie staan of zijn gesteld. Op basis van de beschikbare informatie ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te twijfelen aan die kundigheid en geschiktheid. Daarmee voldoet SDBN aan artikel 3:305a lid 2 sub a en e BW. Dat de bestuurders commerciële motieven hebben die via SDBN gerealiseerd worden (artikel 3:305a lid 3 sub a BW), is gesteld noch gebleken. De door SDBN ingestelde collectieve vorderingen strekken in financieel opzicht tot vergoeding van de schade die de personen voor wie zij opkomt hebben geleden. Dat de procesfinancier een winstoogmerk heeft, betekent niet dat SDBN dat ook heeft. Er is dus voldaan aan de eisen aangaande het winstoogmerk.
6.12.
Amazon heeft niet betwist dat SDBN over voldoende middelen beschikt (artikel 3:305a lid 2 onder c BW). Door de buitensporige
succes feevoor de procesfinancier en de succes bonus voor de advocaten van SDBN , voeren hun belangen echter de boventoon in plaats van de belangen van de achterban van SDBN , aldus Amazon.
6.13.
Het inschakelen van een procesfinancier is op zichzelf toegestaan en vaak noodzakelijk vanwege de hoge kosten van een procedure als de onderhavige. Voldoende aannemelijk is, mede gelet op de overgelegde financieringsovereenkomst, dat de belangen van de achterban van SDBN in dit stadium parallel lopen aan de belangen van de procesfinancier en de advocaten van SDBN . In een eventueel later stadium van de procedure zal nader moeten worden beoordeeld of die belangen nog steeds parallel lopen. Dan kan zo nodig aan de orde komen of sprake is van een buitensporige
succes feevoor de procesfinancier en de advocaten van SDBN (artikel 1018l lid 2 Rv). Tegen die achtergrond is er geen reden om nu reeds te bepalen dat SDBN eventuele toekomstige wijzigingen van de financieringsovereenkomst ter beoordeling moet voorleggen aan de rechtbank en Amazon.
6.14.
Er is ook voldaan aan de eis genoemd in 3:305a sub f BW. Niet gebleken is dat de partij die deze procedure voor SDBN financiert, een concurrent is, of afhankelijk is van Amazon. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie.
Mechanismen voor deelname en vertegenwoordiging
6.15.
Met betrekking tot de eis van passende en doeltreffende mechanismen voor de deelname aan of vertegenwoordiging bij de besluitvorming van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, stelt SDBN dat zij is ingericht overeenkomstig de Claimcode. Zij heeft verder toegelicht dat zij haar achterban informeert via haar website en dat zij haar achterban zal raadplegen bij de besluitvorming over belangrijke kwesties, zoals het sluiten van een collectieve schikking of het doen van een voorstel over de schadeafwikkeling of schadeberekening. De statuten van SDBN voorzien verder in de mogelijkheid tot het instellen van een commissie van benadeelden.
6.16.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft SDBN hiermee voldaan aan de eis van artikel 3:305a lid 2 onder b BW. Uit de wetsgeschiedenis bij de WAMCA blijkt dat het aan de belangenorganisatie zelf is om te bepalen op welke manier zij invulling wenst te geven aan de eis van passende en doeltreffende mechanismen voor de deelname aan of vertegenwoordiging bij besluitvorming. Bij stichtingen kan het in de gelegenheid stellen van de achterban zich uit te laten over bepaalde besluiten een mogelijkheid zijn om te borgen dat de achterban voldoende inspraak heeft bij de besluitvorming bij de stichting. Wanneer een belangenorganisatie is ingericht overeenkomstig de Claimcode kan worden aangenomen dat is voldaan aan de hiervoor bedoelde eis [21] . Amazon heeft niet betwist dat SDBN is ingericht overeenkomstig de Claimcode.
Internetpagina
6.17.
Verder is voldaan aan de eis zoals opgenomen in artikel 3:305a lid 2 sub d BW. SDBN beschikt namelijk over een algemeen toegankelijke internetpagina (zie 3.4) waarop de informatie zoals opgesomd in artikel 3:305a lid 2 onder d nummer 1 tot en met 9 BW beschikbaar is. Amazon heeft dat ook niet betwist.
Nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer
6.18.
Tussen partijen bestaat evenmin discussie over de vraag of de rechtsvordering een voldoende nauwe band heeft met de Nederlandse rechtssfeer. SDBN komt op voor de belangen van accounthouders van Amazon in Nederland, zodat is voldaan aan de eis in artikel 3:305a lid 3 onder b BW.
Overlegvereiste
6.19.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat SDBN heeft geprobeerd het gevorderde door het voeren van minnelijk overleg te bereiken (zie 3.7 en 3.8). Amazon heeft dat niet betwist. Daarmee is voldaan aan het overlegvereiste.
Aanhouding toetsing gelijksoortigheidsvereiste en representativiteitsvereiste
6.20.
De rechtbank zal de toetsing aan het representativiteitsvereiste en het gelijksoortigheidsvereiste aanhouden, omdat deze zozeer is verweven met de beantwoording van de te stellen prejudiciële vragen (zie hierna 8.2), dat de rechtbank hierop niet zal vooruitlopen. Ter toelichting overweegt de rechtbank als volgt.
Gelijksoortigheid
6.21.
Artikel 3:305a lid 1 BW bevat het zogeheten gelijksoortigheidsvereiste: een belangenorganisatie kan (slechts) een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van belanghebbende personen. Aan deze eis is voldaan als de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt zich lenen voor bundeling, zodat een efficiënte en effectieve rechtsbescherming ten behoeve van de belanghebbenden kan worden bevorderd. Aldus kan immers in één procedure geoordeeld worden over de door de rechtsvordering aan de orde gestelde geschilpunten en vorderingen, zonder dat daarbij de bijzondere omstandigheden aan de zijde van de individuele belanghebbenden betrokken behoeven te worden [22] .
6.22.
De vraag of de belangen ter bescherming waarvan de rechtsvordering strekt zich lenen voor bundeling, hangt mede af van de aard van de ingestelde vorderingen. In de Nederlandse WAMCA-rechtspraak wordt verschillend geoordeeld over de gelijksoortigheid van vorderingen tot vergoeding van immateriële schade. In de zaak tegen TikTok heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat dergelijke belangen niet bundelbaar zijn in een collectieve actie, omdat een vordering tot vergoeding van immateriële schade afhangt van de omstandigheden van de individuele gebruiker [23] . In de TikTok zaak is hoger beroep ingesteld.
In de zaak tegen Oracle is het gerechtshof Amsterdam van oordeel dat de belangen bij een vordering tot vergoeding van immateriële schade (voorlopig) wel bundelbaar zijn [24] . Het gerechtshof heeft daarbij overwogen dat de gestelde schade voortvloeit uit een gelijke normschending en dat niet noodzakelijk is dat de schade voor iedereen gelijk is. Uit de wetsgeschiedenis van de WAMCA blijkt volgens het gerechtshof dat de wetgever heeft voorzien dat niet elk lid van de achterban gelijke schade heeft geleden. In dat kader is, met gebruikmaking van de ervaringen die zijn opgedaan met de WCAM, in de wet de mogelijkheid van het werken met diverse categorieën opgenomen (artikel 1018i lid 2 Rv). Het gerechtshof overweegt verder dat het niet reeds in de ontvankelijkheidsfase laten stranden van het schadevergoedingsonderdeel past bij de ratio van de WAMCA. In de zaak tegen Oracle is cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad.
In de zaak tegen Google heeft de rechtbank Amsterdam op gelijke wijze geoordeeld [25] .
Representativiteit
6.23.
Het doel van de representativiteitseis in de WAMCA is te waarborgen dat een belangenbehartiger voldoende steun heeft van haar achterban en daarmee als opkomend voor een groep gedupeerden kan worden gezien. De wet kent op dit punt geen getalsmatig criterium. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat van het noemen van een getal, absoluut of relatief, bewust is afgezien. Uit de omstandigheid dat niet alleen verenigingen, die vanzelfsprekend leden hebben, maar ook stichtingen die dat niet hebben als eiser kunnen optreden, volgt dat de Nederlandse wetgever het kennelijk niet noodzakelijk heeft geacht dat vastgesteld kan worden wie zich achter de eiser schaart. Volgens de Nederlandse wetgever gaat het om de mate waarin een belangenorganisatie als representatief voor deze groep gedupeerden kan worden gezien. Indicaties hiervoor zijn het aantal aangesloten gedupeerden en de omvang van hun vorderingen ten opzichte van het totaal aantal gedupeerden van een massagebeurtenis en de door hen gevorderde schadevergoeding. Voor elke collectieve vordering zal de belangenorganisatie dus duidelijk moeten maken voor wie zij opkomt. Dit betekent niet dat een lijst met namen en andere gegevens van de achterban hoeft te worden overgelegd. Voldoende is dat de belangenorganisatie nauwkeurig omschrijft voor welke groep van personen zij opkomt. Op voorhand moet duidelijk zijn dat zij kwantitatief gezien voor een voldoende groot deel van de groep getroffen gedupeerden opkomt. Wat genoeg is, verschilt per geval en houdt in het algemeen verband met het totaal aantal gedupeerden. Dit kan worden getoetst op basis van het aantal bij een vereniging aangesloten leden of door middel van het aantal gedupeerden dat zich actief voor de vordering heeft aangemeld [26] , maar ook op andere wijze.
6.24.
In meerdere WAMCA-procedures die op dit moment gevoerd worden in Nederland is onderwerp van geschil of de eisende belangenorganisatie(s) voldoen aan de representativiteitseis. In de zaak tegen Oracle oordeelde de rechtbank Amsterdam dat de duizenden
likesbij een bericht over een procedure tegen de niet met naam genoemde gedaagde op de website van de belangenorganisatie onvoldoende was [27] . Daarbij heeft de rechtbank meegewogen dat de betreffende belangenorganisatie de gegevens van degenen die een
likehadden gegeven niet registreert, zodat niet kon worden vastgesteld of deze personen behoorden tot de achterban van de belangenorganisatie.
In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam in deze zaak geoordeeld dat wel was voldaan aan de representativiteitseis. Het gerechtshof heeft daarbij waarde gehecht aan de duizenden
likesdie illustreerden dat een behoorlijk aantal natuurlijke personen de collectieve procedure – waarvan inmiddels voor een ieder duidelijk was tegen wie die gericht was – steunt. Ook acht het gerechtshof van belang dat maatschappelijke organisaties met een
track recordop dit gebied, zoals de Consumentenbond en diverse stichtingen, steun voor deze collectieve actie hebben uitgesproken [28] .
In de zaak tegen TikTok heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat was voldaan aan de representativiteitseis. Relatief ten opzichte van de groep van miljoenen personen op wie de actie volgens eisers ziet was de steun die de belangenorganisaties hadden verzameld gering, maar het absolute aantal aangeslotenen was wel aanzienlijk. Verder heeft de rechtbank onder meer de aard van de procedure (een privacy-claim gericht op bescherming van minderjarigen en met betrekking tot een gratis digitaal product) meegewogen [29] .
In de zaak tegen Google is de representativiteit beoordeeld aan de hand van het aantal aanmeldingen bij de eisende belangenorganisaties. Die aantallen waren onderbouwd met accountantsrapporten [30] . In de zaak tegen Adobe heeft de rechtbank Rotterdam overwogen dat de betreffende belangenorganisatie niet had voldaan aan de representativiteitseis. Zowel in absolute als relatieve zin was het aantal aangeslotenen te gering, waarbij de rechtbank mede van belang achtte dat niet was gebleken dat ook maatschappelijke organisaties met een
track recordde vordering ondersteunden. De belangenorganisatie is evenwel niet niet-ontvankelijk verklaard, dit in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen in de onderhavige procedure. Ook de hiervoor vermelde zaak tegen Google is aangehouden in afwachting van de beantwoording van de voorgenomen prejudiciële vragen in de onderhavige zaak [31] .

7.De vragen van uitleg

Hieronder zijn de prejudiciële vragen opgenomen die de rechtbank aan het HvJEU stelt. Naar aanleiding van de opmerkingen van partijen over de formulering van de prejudiciële vragen heeft de rechtbank aanleiding gezien de vraagstelling op sommige punten aan te passen ten opzichte van de in het tussenvonnis geformuleerde (voorgenomen) vraagstelling.
1) Artikel 80 lid 1 AVG stelt eisen aan een belangenorganisatie als in die bepaling bedoeld. Laat het Unierecht toe dat Nederland in de WAMCA nadere ontvankelijkheidseisen heeft opgenomen voor belangenorganisaties die vorderingen als bedoeld in de artikelen 77, 78, 79 en 82 AVG instellen ten behoeve van betrokken natuurlijke personen?
2) Zijn de ontvankelijkheidseisen in de WAMCA, in het bijzonder aangaande gelijksoortigheid en representativiteit, voor belangenbehartigers die ten behoeve van betrokkenen een collectieve schadevergoedingsactie willen instellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, geoorloofd in het licht van artikel 80 lid 1 AVG?
3) Houdt de eis in artikel 80 lid 1 AVG dat een belangenorganisatie actief is op het gebied van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene in verband met de bescherming van diens persoonsgegevens, meer of anders in dan de nationale eis dat de belangenorganisatie voldoende ervaring en deskundigheid bezit ten aanzien van de te voeren procedure (artikel 3:305a lid 2 sub e BW), in combinatie met de eisen aan de statuten (artikel 3:305a lid 1 BW)?
Volgt uit de activiteitseis van artikel 80 lid 1 AVG dat de belangenorganisatie een
track recordmoet hebben?
4) Staat het opdrachtbegrip in artikel 80 lid 1 AVG en/of het bepaalde in artikel 80 lid 2 AVG in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan een belangenorganisatie, die voldoet aan de eisen van artikel 80 lid 1 AVG, een collectieve schadevergoedingsvordering kan instellen ten behoeve van betrokkenen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, terwijl die belangenorganisatie geen opdracht heeft van betrokkenen?
5) In hoeverre is in het kader van vraag 4, bij de uitleg van het opdrachtbegrip in artikel 80 AVG, relevant dat op grond van de nationale regelgeving (de WAMCA) de betrokkene niet op voorhand kenbaar hoeft te maken dat hij gebonden wil zijn aan de collectieve schadevergoedingsactie? Daarbij geldt dat hij (in voorkomend geval) op twee momenten schriftelijk kan kiezen om geen gebruik te maken van de belangenbehartiging door de belangenbehartiger en dus niet gebonden te zijn, namelijk (i) binnen een door de rechter te bepalen termijn te rekenen vanaf het moment dat de belangenbehartiger door de rechtbank wordt aangewezen als (exclusieve) belangenbehartiger (artikel 1018f lid 1 Rv) en (ii) binnen een door de rechter te bepalen termijn in het geval partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten (artikel 1018h lid 5 Rv).

8.Toelichting op de vragen

Toelichting vraag 1

8.1.
Zoals hiervoor is overwogen heeft SDBN collectieve vorderingen ingesteld die vallen onder het regime van de WAMCA en gelden voor de ontvankelijkheid van deze collectieve vorderingen de in hoofdstuk 6 vermelde eisen. De vorderingen van SDBN zijn (onder meer) gebaseerd op schending van de AVG. De AVG stelt in artikel 80 AVG ook ontvankelijkheidseisen aan belangenorganisaties: een belangenorganisatie moet (i) een orgaan, organisatie of vereniging zijn dat of die op geldige wijze volgens het recht van een lidstaat is opgericht, (ii) zij mag geen winstoogmerk hebben, (iii) haar statutaire doelstellingen moeten het algemeen belang dienen en (iv) zij moet actief zijn op het gebied van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene in verband met de bescherming van diens persoonsgegevens. Deze ontvankelijkheidseisen gelden ook voor belangenorganisaties die onafhankelijk van een opdracht van de betrokkenen optreden (artikel 80 lid 2 AVG).
8.2.
Zowel de WAMCA als de AVG stellen dus ontvankelijkheidseisen aan belangenorganisaties die een collectieve actie willen starten. Deze vereisten lopen voor een deel parallel aan elkaar, maar zij komen niet volledig overeen. De belangenorganisatie moet bijvoorbeeld op grond van artikel 3:305a lid 2 BW voldoende representatief zijn, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen (zie 6.23 en 6.24), terwijl artikel 80 lid 1 AVG op het punt van representativiteit geen eisen stelt aan de belangenorganisatie. Dat betekent dat voor vorderingen op grond van de AVG voor belangenorganisaties in Nederland ingevolge de WAMCA deels nadere – en strengere – eisen gelden. Naar het oordeel van de rechtbank kwalificeren deze eisen als een verzwaring ten opzichte van de eisen in artikel 80 lid 1 AVG. De vraag is of de WAMCA daarmee in de weg staat aan een effectieve werking van de AVG.
8.3.
In het Meta-arrest (HvJEU 28 april 2022, C-319/20; ECLI:EU:C:2022:322) heeft het HvJEU overwogen:
“(…) dat de AVG, zoals blijkt uit haar artikel 1, lid 1, gelezen in het licht van met name de overwegingen 9, 10 en 13 ervan, in beginsel de nationale regelgevingen inzake de bescherming van persoonsgegevens volledig beoogt te harmoniseren. De bepalingen van deze verordening bieden de lidstaten evenwel de mogelijkheid om strengere of afwijkende nationale bepalingen vast te stellen die hun een beoordelingsmarge laten met betrekking tot de wijze waarop deze regels kunnen worden toegepast („open clausules”)(overweging 57) en
“Dit geldt met name voor artikel 80, lid 2, AVG, dat de lidstaten een beoordelingsmarge laat bij de uitvoering ervan. Om de gelegenheid te bieden zonder opdracht een representatieve vordering ter bescherming van persoonsgegevens in te stellen zoals bedoeld in deze bepaling, moeten de lidstaten dus gebruikmaken van de door deze bepaling geboden mogelijkheid om deze vorm van vertegenwoordiging van betrokkenen op te nemen in hun nationale recht”(overweging 59). Het HvJEU heeft verder overwogen:
“(…) moeten de lidstaten, wanneer zij de hun door een dergelijke open clausule geboden mogelijkheid benutten, hun beoordelingsmarge evenwel gebruiken onder de voorwaarden en binnen de grenzen die in de bepalingen van de AVG zijn gesteld, en aldus een wettelijke regeling vaststellen die geen afbreuk doet aan de inhoud en de doelstellingen van die verordening”(overweging 60). Volgens het HvJEU worden daarbij
“bepaalde vereisten inzake de personele en materiële werkingssfeer (…) opgesomd die daartoe moeten vervuld”(overweging 63). De personele werkingssfeer ziet blijkens het Meta-arrest op de vereisten die artikel 80 lid 1 AVG aan een belangenorganisatie stelt (overweging 64).
8.4.
Uit de AVG, de overwegingen daarbij en de jurisprudentie van het HvJEU kan niet eenduidig worden afgeleid hoe groot de beoordelingsmarge en procedurele autonomie van de lidstaten is ten aanzien van artikel 80 AVG en of de aanvullende ontvankelijkheidseisen in de WAMCA binnen deze beoordelingsmarge vallen.
8.5.
Uit de jurisprudentie van het HvJEU kan wel worden afgeleid dat het HvJEU inperkingen op de procedurele autonomie van de lidstaten heeft aangenomen ten aanzien van artikel 82 AVG. De rechtbank wijst op de volgende arresten:
  • HvJEU 4 mei 2023, C-300/21, ECLI:EU:C:2023:370 (Österreichische Post)
  • HvJEU 14 december 2023, C-340/21, ECLI:EU:2023:353 (VB/Natsionalna agentsia za prihodite)
  • HvJEU 4 oktober 2024, C-21/23, ECLI:EU:C:2024:846 (Lindenapotheke)
  • HvJEU 11 april 2024, C-741/21, ECLI:EU:C:2024:288 (GP/juris).
8.6.
Tegen die achtergrond bestaat gerede twijfel over het antwoord op de vraag of artikel 80 AVG aldus moet worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan de aanvullende ontvankelijkheidseisen van de WAMCA en daarmee of de ontvankelijkheidseisen in de WAMCA geoorloofd zijn.
Toelichting op vraag 2
8.7.
Zoals uit 6.21 – 6.24 hiervoor blijkt wordt in de Nederlandse jurisprudentie verschillend gedacht over de invulling van de representativiteits- en gelijksoortigheidseis. De richtinggevende uitspraken van het HvJEU als hiervoor genoemd zien niet op collectieve acties. Tegen die achtergrond en gelet op hetgeen hiervoor ter toelichting op vraag 1 is overwogen is onduidelijk of het Unierecht toestaat dat ontvankelijkheidseisen op deze punten worden gesteld, omdat deze in de praktijk de doelstellingen van de AVG, in het bijzonder de effectieve rechtsbescherming van natuurlijke personen tegen gegevensverwerking die niet conform de AVG geschiedt, zouden kunnen belemmeren.
De AVG geeft geen enkel aanknopingspunt voor de gedachte dat acties als deze slechts toelaatbaar zouden zijn als de eisende belangenorganisatie representatief is (in absolute dan wel relatieve zin) voor een bepaalde achterban. In de relevante artikelen (79, 80, 82) wordt steeds uitgegaan van de/elke betrokkene. Ook een actie van een belangenorganisatie met een achterban van één persoon lijkt dus in beginsel toelaatbaar.
Wat de gelijksoortigheidseis betreft lijkt uit de AVG te volgen dat er, voor wat betreft de toegang tot de rechter in de zin van artikel 79 e.v. AVG, geen verschil wordt gemaakt tussen de diverse inbreuken op de rechten van betrokkenen onder de AVG en de daaruit voor betrokkene voortvloeiende schade. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat het aan het beleid van de rechter in het kader van de goede procesorde wordt overgelaten om al dan niet bundeling van ongelijksoortige vorderingen toe te laten, waarbij het niet aan de wetgever van de lidstaat is om in dat opzicht een algemene ontvankelijkheidseis te stellen.
Toelichting op vraag 3
8.8.
In verband met de ontvankelijkheidseisen van de WAMCA en de AVG, die dus deels parallel lopen, maar niet volledig overeenkomen, is het verder de vraag of het vereiste van ‘actief zijn’ in artikel 80 lid 1 AVG méér inhoudt dan de nationale eis dat de belangenorganisatie over voldoende ervaring en deskundigheid beschikt ten aanzien van de te voeren procedure (artikel 3:305a lid 2 sub e BW) in combinatie met het statutenvereiste en het representativiteitsvereiste.
8.9.
Hiervoor is toegelicht dat de WAMCA op het punt van de ontvankelijkheidseisen die aan een belangenorganisatie worden gesteld, in overeenstemming is met de ontvankelijkheidseisen die worden gesteld in de Richtlijn representatieve vorderingen (zie 5.15). De nationale eis dat de belangenorganisatie voldoende deskundig moet zijn, betekent dat zij aantoonbaar over expertise beschikt die relevant is voor de collectieve vordering, dan wel toegang daartoe heeft. Welke deskundigheid dit is, zal van geval tot geval verschillen. Dit kan ook verschillen naar gelang de omvang van de groep wier belangen worden behartigd. Naarmate de groep gedupeerden voor wie de organisatie opkomt, groter is, kan een meer professionele aanpak vereist zijn. Dit betekent overigens niet dat de rechter geen ad hoc organisaties zou kunnen toestaan. Wel zullen deze organisaties moeten aantonen dat zij, bijvoorbeeld door personen met specifieke expertise aan hun organisatie te verbinden, beschikken over voldoende ervaring en deskundigheid. Het vereiste van voldoende ervaring kan blijken uit eerdere werkzaamheden op het terrein van de collectieve vordering voor de achterban, door eerder ingestelde collectieve vorderingen of door deelname aan het bestuur van personen die over deze ervaring beschikken [32] . Een
track recordop het gebied van de bescherming van rechten en vrijheden in verband met persoonsgegevens strekt tot aanbeveling, maar is geen voorwaarde om een collectieve actie te kunnen starten. Uiteindelijk gaat het erom of het bestuur, de raad van toezicht, de advocaten en andere betrokkenen bij de belangenorganisatie in onderling verband bezien samen beschikken over voldoende deskundigheid en professionaliteit.
8.10.
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat SDBN aan deze nationale eis heeft voldaan (zie 6.11).
8.11.
Amazon voert aan dat SDBN niet actief is op het gebied van gegevensbescherming zoals bedoeld in artikel 80 lid 1 AVG. Zij stelt dat artikel 80 lid 1 AVG voorafgaande activiteit vereist. Er is dus vereist dat SDBN een daadwerkelijk
track recordheeft op het gebied van gegevensbescherming. Dat
track recordkan niet bestaan uit het voeren van de collectieve actie zelf. SDBN heeft geen
track recordop het gebied van gegevensbescherming. Zij voert alleen drie collectieve acties en de overige activiteiten zijn uitsluitend gericht op het promoten van die procedures, aldus Amazon.
SDBN bestrijdt dit.
8.12.
In de Nederlandse rechtspraak is tot nu geoordeeld dat aan het ‘actief zijn’ op het gebied van gegevensbescherming als bedoeld in artikel 80 AVG vanuit een oogpunt van effectieve uitoefening van handhavingsmogelijkheden geen hoge eisen hoeven te worden gesteld. Ook uit de considerans bij de AVG blijkt niet dat dit begrip zou moeten worden uitgelegd zoals Amazon nu betoogt [33] . De rechtbank ziet geen aanleiding aan te nemen dat de AVG meebrengt dat een stichting die voldoet aan de hiervoor bedoelde eisen aan het bestuur, de representativiteit en de statuten daarnaast nog een
track recordin de door Amazon gestelde zin zou moeten hebben, maar uit de jurisprudentie van het HvJEU blijkt dat onvoldoende.
8.13.
In verband met het bovenstaande kan het van belang zijn op welk moment de belangenorganisatie aan de ontvankelijkheidseisen moet hebben voldaan. Dit is in deze zaak tussen partijen in geschil en dit punt speelt in meerdere procedures in Nederland. In de Nederlandse rechtspraak wordt doorgaans geoordeeld dat het gaat om een beoordeling ‘ex nunc’. Daarmee wordt bedoeld dat gekeken moet worden naar de situatie op het moment dat de rechter over het betreffende ontvankelijkheidsvereiste beslist.
Toelichting vraag 4
8.14.
De verhouding tussen de WAMCA en de AVG is mede van belang voor de vraag of SDBN zonder ‘opdracht’ van haar hele achterban schadevergoeding kan vorderen. Daarbij twisten partijen over de betekenis van de term ‘opdracht’ in de AVG (vraag 5, zie hierna onder 8.27 – 8.29).
8.15.
SDBN vordert in deze zaak schadevergoeding van Amazon ten behoeve van de accounthouders van Amazon in Nederland. Zij heeft daartoe geen expliciete, tevoren gegeven opdracht van (al) deze individuele accounthouders. Op grond van de WAMCA is het in Nederland bewust mogelijk gemaakt om zonder opdracht van de achterban schadevergoeding te vorderen. De WAMCA maakt geen onderscheid naar de aard van de collectieve vordering, bijvoorbeeld dat sprake is van schending van de AVG, of van een andere wettelijke regeling of norm. De personen die niet gebonden willen zijn aan de uitkomst van de WAMCA-procedure kunnen zich van de behartiging van hun belangen door de betreffende belangenorganisatie bevrijden door tijdig gebruik te maken van de opt-out-mogelijkheid (zie 5.12). Dit opt-out-systeem sluit ook aan bij de mogelijkheden die de Richtlijn representatieve vorderingen lidstaten op dit punt biedt (zie 5.14).
8.16.
Amazon betoogt dat Nederland collectieve schadevorderingen wegens AVG-schendingen zonder daartoe strekkende opdracht van de betrokkenen niet mogelijk mag maken. Artikel 82 AVG wordt namelijk niet genoemd in artikel 80 lid 2 AVG. In de Engelse taalversie van overweging 142 bij de AVG staat ook dat claimorganisaties
“may not be allowed to claim compensation on a data subject’s behalf independently of the data subject’s mandate”.De Nederlandse taalversie zegt weliswaar wat anders, maar die Nederlandse versie van overweging 142 bevat een vertaalfout. Om een ongewenste claimcultuur te voorkomen, heeft de Uniewetgever ervoor gekozen claimorganisaties wel toe te staan vorderingen tot schadevergoeding in te stellen, maar niet zonder daartoe strekkende opdracht van de betrokkene. ‘Opdracht’ moet dan begrepen worden als een expliciete, tevoren gegeven opdracht.
8.17.
SDBN bestrijdt de uitleg die Amazon aan artikel 80 lid 2 geeft. Die uitleg doet namelijk afbreuk aan de inhoud en (een van) de doelstellingen van de AVG: een hoog beschermingsniveau van persoonsgegevens van burgers garanderen. De WAMCA is mede ingevoerd om strooischade namens vele gedupeerden (zonder opdracht daartoe) op effectieve en efficiënte wijze te kunnen verhalen. Dat is iets waartoe burgers in data-beschermingszaken individueel vaak niet goed in staat zijn vanwege de hoge kosten en de complexiteit van de materie, aldus SDBN . SDBN verwijst in dit kader ook naar artikel 79 lid 1 AVG op grond waarvan elke betrokkene het recht heeft een doeltreffende voorziening in rechte in te stellen indien hij van mening is dat zijn rechten onder de AVG worden geschonden.
8.18.
Uit de AVG en uit de jurisprudentie van het HvJEU kan niet eenduidig worden afgeleid of artikel 80 lid 2 AVG zich verzet tegen nationale regelgeving die collectieve schadevergoedingsvorderingen wegens schendingen van de AVG op opt-out-basis mogelijk maakt.
8.19.
De AVG onderscheidt in artikel 80 twee vormen van collectieve belangenbehartiging. In lid 1 is de mogelijkheid geregeld voor betrokkenen om een orgaan, organisatie of vereniging zonder winstoogmerk opdracht te geven om namens hen de in artikelen 77, 78 en 79 bedoelde rechten uit te oefenen en namens hen het in artikel 82 bedoelde recht op schadevergoeding uit te oefenen.
Lid 2 biedt lidstaten de mogelijkheid om te kunnen bepalen dat een belangenorganisatie zoals bedoeld in artikel 80 lid 1 AVG onafhankelijk van de opdracht van een betrokkene in die lidstaat een klacht kan indienen en de in de artikelen 78 en 79 bedoelde rechten kan uitoefenen.
8.20.
Artikel 82 AVG wordt niet expliciet genoemd in artikel 80 lid 2 AVG. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat de lidstaten om die reden niet mogen regelen dat belangenorganisaties zonder opdracht van betrokkenen schadevergoeding kunnen vorderen voor een schending van de AVG. De AVG beoogt de nationale regelgevingen voor de bescherming van persoonsgegevens immers volledig te harmoniseren (HvJEU 28 april 2022, C-319/20; ECLI:EU:C:2022:322 (Meta), overweging 57).
8.21.
Aan de andere kant sluit artikel 80 lid 2 AVG het recht op schadevergoeding ook niet expliciet uit. Artikel 80 lid 2 AVG kwalificeert als een ‘open clause’ en maakt representatieve acties zonder opdracht mogelijk voor
effective judical remedies(artikel 79 AVG). Volgens de Nederlandse wetgever valt hieronder ook het recht op het vragen van schadevergoeding [34] .
8.22.
In de relevante overwegingen van de preambule van de AVG zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor de uitleg van artikel 80 lid 2 met betrekking tot het vorderen van schadevergoeding zonder opdracht van de betrokkene. Daarbij komt dat het begrip opdracht, zoals SBDN betoogt, ook ruimer kan worden opgevat dan Amazon doet. In die visie is het niet uitbrengen van een opt-out-verklaring een opdracht, omdat wordt ingestemd met de belangenbehartiging door in dit geval SBDN en dus in zoverre daartoe aan haar impliciet opdracht wordt gegeven. De AVG bevat geen toelichting van het opdrachtbegrip in artikel 80 AVG en evenmin een aanduiding van het moment waarop die opdracht moet bestaan.
8.23.
In de Nederlandse taalversie van overweging 142 staat:
“(…) Voor deze organen, organisaties of verenigingenkanworden bepaald dat zij niet het recht hebben om namens een betrokkene een vergoeding te eisen buiten de machtiging door de betrokkene”(onderstreping rechtbank). Bij de implementatie van de latere Richtlijn representatieve vorderingen leidde de Nederlandse wetgever uit deze overweging af dat het recht om schadevergoeding te vorderen in een collectieve actie, zonder voorafgaande volmacht van een belanghebbende, in beginsel behoort tot hetgeen de lidstaten kunnen regelen. Lidstaten mogen het recht op schadevergoeding wegens schending van de AVG in een collectieve actie, zonder volmacht van de betrokkene, dus regelen, maar zij hoeven dit niet, aldus de wetgever [35] . In de zaak tegen TikTok leidt de rechtbank Amsterdam (onder meer) hieruit en uit de beoordelingsmarge die lidstaten volgens het HvJEU hebben bij de uitvoering van artikel 80 lid 2 AVG [36] af dat een belangenorganisatie zonder opdracht van de betrokkenen schadevergoeding kan vorderen [37] .
8.24.
In de Engelse taalversie van overweging 142 staat echter
“(…) That body, organisation or associationmay notbe allowed to claim compensation on a data subject’s behalf independently of the data subject’s mandate (…)”(onderstreping rechtbank). Hieruit lijkt te volgen dat lidstaten belangenorganisaties niet mogen toestaan om schadevergoedingsacties zonder opdracht van de betrokkenen in te stellen. De Franse en Duitse taalversies van overweging 142 sluiten hierbij aan. De Italiaanse taalversie sluit daarentegen meer aan bij de Nederlandse taalversie.
8.25.
Op basis van de latere Richtlijn representatieve vorderingen moeten alle lidstaten collectieve schadevergoedingsacties mogelijk maken voor bepaalde regelgeving genoemd in bijlage 1 van die Richtlijn. De Richtlijn representatieve vorderingen laat het aan lidstaten om hierbij te kiezen voor een opt-in- of een op-out-systematiek, of een combinatie van beide (zie 5.14). De AVG is in deze bijlage opgenomen. Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de Uniewetgever meent dat het collectief vorderen van schadevergoeding zonder (expliciete, voorafgaande) opdracht wegens een AVG-inbreuk mogelijk moet zijn. Zoals hiervoor al is overwogen is de Nederlandse wetgever daar bij de implementatie van de Richtlijn representatieve vorderingen ook vanuit gegaan (zie 8.23). Volgens de Nederlandse wetgever betekent de omstandigheid dat de AVG in bijlage I is opgenomen, dat de bepalingen over het kunnen vorderen van schadevergoeding in de Richtlijn representatieve vorderingen ook van toepassing zijn op schendingen van de AVG. Omdat Nederland met de WAMCA sinds 1 januari 2020 de mogelijkheid kent om collectief schadevergoeding te vorderen, is de plaatsing van de AVG in bijlage I voor Nederland daarom alleen een verduidelijking dat ook voor AVG-scheidingen het collectief vorderen van schadevergoeding mogelijk is, aldus de Nederlandse wetgever [38] .
8.26.
Tegen de achtergrond van het voorgaande bestaat gerede twijfel over het antwoord op de vraag of artikel 80 lid 2 AVG in de weg staat aan een nationale regeling zoals vervat in de WAMCA.
Toelichting vraag 5
8.27.
Bij beantwoording van vraag 4 doet zich, naar uit het voorgaande al blijkt, de vraag voor hoe het begrip ‘opdracht’ in artikel 80 AVG moet worden uitgelegd. De AVG en de jurisprudentie van het HvJEU bieden geen aanknopingspunten voor de uitleg van dit begrip.
8.28.
Een restrictieve uitleg van het opdrachtbegrip zou betekenen dat sprake moet zijn van een voorafgaand aan het instellen van de vordering gegeven expliciete opdracht van de betrokkene, bijvoorbeeld in de vorm van een last en volmacht of van een opt-in-verklaring. In taalkundige zin lijkt het woord ‘opdracht’ een actieve handeling van de betrokkene te veronderstellen. Waar in de wetgeschiedenis bij de Implementatiewet Richtlijn representatieve vorderingen de wetgever spreekt over ‘volmacht’ [39] lijkt ook de Nederlandse wetgever uit te gaan van een restrictieve uitleg van het begrip ‘opdracht’ in artikel 80 AVG.
8.29.
Aan de andere kant biedt de Richtlijn representatieve vorderingen in artikel 9 lid 2 de lidstaten de mogelijkheid om regels vast te stellen voor een (combinatie van een) opt-in- of opt-out-systeem, waarbij individuele consumenten uitdrukkelijk of stilzwijgend kunnen aangeven of zij wel of niet vertegenwoordigd willen worden in een representatieve vordering. De lidstaten hebben op grond van de Richtlijn representatieve vorderingen dus de flexibiliteit om te bepalen hoe individuele consumenten hun instemming kunnen geven. Dit zou erop kunnen duiden dat het begrip ‘opdracht’ ruim moet worden uitgelegd, zodat ook de keuze van een betrokkene tijdens een WAMCA procedure om geen opt-out-verklaring uit te brengen onder het opdrachtbegrip zou kunnen vallen. Die keuze houdt immers in dat betrokkene, voor die keuze gesteld, de voorkeur geeft aan (voortgezette) belangenbehartiging door de belangenorganisatie, zodat per saldo daartoe aan haar impliciet opdracht wordt gegeven.
Tot slot
8.30.
Zowel de vragen naar de verhouding tussen de ontvankelijkheidseisen op grond van de WAMCA en de ontvankelijkheidseisen op grond van de AVG, als de vraag of artikel 80 lid 2 AVG een collectieve schadevordering zonder opdracht toestaat en de vraag wat het begrip ‘opdracht’ in artikel 80 AVG inhoudt, zijn vragen van uitleg van het Unierecht. De bestaande rechtspraak van het HvJEU geeft daarover nog geen duidelijkheid. Evenmin is het antwoord op deze vragen boven alle twijfel verheven. Er is dus geen sprake van een acte claire of éclairé. Verdere duidelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank van belang voor de uniforme toepassing van het Unierecht en noodzakelijk om in deze zaak uitspraak te kunnen doen op de vorderingen van SDBN . De beantwoording van de vragen door het HvJEU is daarnaast van bijzonder belang, omdat het onderwerp van de prejudiciële vragen in meerdere collectieve actieprocedures in Nederland speelt. De rechtbank wijst hierbij op de zaak tegen TikTok, die inmiddels aanhangig is bij het gerechtshof Amsterdam, de zaak tegen Oracle waarin cassatieberoep is opengesteld, de zaak tegen Google bij de rechtbank Amsterdam en de zaak tegen Adobe bij deze rechtbank. De zaken tegen Adobe en Google zijn aangehouden in afwachting van beantwoording van de voorgenomen prejudiciële vragen (zie 6.24).

9.Relevante nationale wetgeving

9.1.
SDBN heeft op 18 oktober 2023 collectieve vorderingen ingesteld op grond van het hiervoor reeds genoemde artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek (BW). Het gaat om vorderingen die vallen onder het regime van titel 14A van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [40] .
9.2.
Artikel 3:305a Burgerlijk Wetboek (BW) luidt:
“1. Een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid kan een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover zij deze belangen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd.
2. De belangen van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, zijn voldoende gewaarborgd, wanneer de rechtspersoon als bedoeld in lid 1, voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen en beschikt over:
a. een toezichthoudend orgaan, tenzij uitvoering is gegeven aan artikel 44a lid 1 of artikel 291a lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
b. passende en doeltreffende mechanismen voor de deelname aan of vertegenwoordiging bij de besluitvorming van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt;
c. voldoende middelen om de kosten voor het instellen van een rechtsvordering te dragen, waarbij de zeggenschap over de rechtsvordering in voldoende mate bij de rechtspersoon ligt;
d. een algemeen toegankelijke internetpagina, waarop de volgende informatie beschikbaar is:
1° de statuten van de rechtspersoon;
2° de bestuursstructuur van de rechtspersoon;
3° de laatst vastgestelde jaarlijkse verantwoording op hoofdlijnen van het toezichthoudend orgaan over het door haar uitgevoerde toezicht;
4° het laatst vastgestelde bestuursverslag;
5° de bezoldiging van bestuurders en de leden van het toezichthoudend orgaan;
6° de doelstellingen en werkwijzen van de rechtspersoon;
7° een overzicht van de stand van zaken in lopende procedures en de resultaten daarvan;
8° indien een bijdrage wordt gevraagd van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt: inzicht in de berekening van deze bijdrage;
9° een overzicht van de wijze waarop personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt zich kunnen aansluiten bij de rechtspersoon en de wijze waarop zij deze aansluiting kunnen beëindigen;
e. voldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van het instellen en voeren van de rechtsvordering;
f. een financiering van de rechtsvordering die niet afkomstig is van een financier die een concurrent is van degene tegen wie de rechtsvordering zich richt of van een financier die afhankelijk is van degene tegen wie de rechtsvordering zich richt, indien het gaat om een rechtsvordering ter bescherming van een belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409).
3. Een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 is slechts ontvankelijk indien:
a. de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon, en hun opvolgers, geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk hebben, dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd;
(…)”.
9.3.
Van titel 14A van Boek 3 Rv zijn voor de prejudiciële vragen de volgende bepalingen van belang.
9.4.
Artikel 1018c Rv luidt:
“1. Onverminderd artikel 111, tweede lid, vermeldt de dagvaarding waarmee de collectieve vordering bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt ingesteld:
a .een omschrijving van de gebeurtenis of de gebeurtenissen waarop de collectieve vordering betrekking heeft;
b. een omschrijving van de personen tot bescherming van wier belangen de collectieve vordering strekt;
c. een omschrijving van de mate waarin de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen gemeenschappelijk zijn;
d. een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of van de gronden waarop het zesde lid van dat artikel van toepassing is;
e. de gegevens die de rechter in staat stellen om voor deze collectieve vordering een Exclusieve Belangenbehartiger aan te wijzen, voor het geval andere collectieve vorderingen voor dezelfde gebeurtenis overeenkomstig artikel 1018d worden ingesteld;
f. de verplichting van de eiser om van de zaak aantekening te maken in het register, bedoeld in het tweede lid, en om te vermelden wat ingevolge dit artikel de gevolgen zijn van die aantekening.
(…)
5. Inhoudelijke behandeling van de collectieve vordering vindt slechts plaats indien en nadat de rechter heeft beslist:
a. dat eiser voldoet aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek of aan de ontvankelijkheidseisen waaraan op grond van het zesde lid van dat artikel moet zijn voldaan;
b. dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voeren van deze collectieve vordering efficiënter en effectiever is dan het instellen van een individuele vordering doordat de te beantwoorden feitelijke en rechtsvragen in voldoende mate gemeenschappelijk zijn, het aantal personen tot bescherming van wier belangen de vordering strekt, voldoende is en, indien de vordering strekt tot schadevergoeding, dat zij alleen dan wel gezamenlijk een voldoende groot financieel belang hebben;
c. dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de collectieve vordering blijkt op het moment waarop het geding aanhangig wordt.
In afwijking van artikel 128, derde lid, mag de verweerder volstaan met de verweren die betrekking hebben op het onder a tot en met c genoemde, totdat hierover is beslist.
6. Indien een collectieve vordering voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen wordt ingesteld na het aanhangig worden van de collectieve vordering bedoeld in het eerste lid maar voordat de termijn bedoeld in artikel 1018d is aangevangen, wordt de zaak, zo nodig na verwijzing, gevoegd met de reeds aanhangige collectieve vordering als bedoeld in het tweede lid, onder a”
9.5.
Artikel 1018e Rv luidt
“1. De rechter wijst uit de eisers die overeenkomstig artikel 1018c of 1018d een collectieve vordering hebben ingesteld en voldoen aan de eisen voor ontvankelijkheid van artikel 305a, eerste tot en met derde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de meest geschikte eiser aan als exclusieve belangenbehartiger, waarbij hij de volgende omstandigheden in aanmerking neemt:
a. de omvang van de groep personen voor wie de eiser opkomt;
b. de grootte van het door deze groep vertegenwoordigde financiële belang;
c. andere werkzaamheden die de eiser verricht voor de personen voor wie hij opkomt in of buiten rechte;
d. eerdere door de eiser verrichte werkzaamheden of ingestelde collectieve vorderingen.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
2. De rechter beoordeelt daarnaast wat de collectieve vordering precies inhoudt, voor welke nauw omschreven groep personen de exclusieve belangenbehartiger de belangen in deze collectieve vordering behartigt en of de aan een bepaalde plaats gebonden aard van de collectieve vordering aanleiding geeft voor behandeling van de zaak bij een ander gerecht.
(…)”
9.6.
Artikel 1018f Rv luidt:
“1. De procedure over een collectieve vordering heeft geen gevolg voor en leidt niet tot gebondenheid van personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd indien zij binnen een door de rechter te bepalen termijn van ten minste een maand na de in het derde lid bedoelde aankondiging van de uitspraak, bedoeld in artikel 1018e, eerste en tweede lid, door een schriftelijke mededeling aan de griffie hebben laten weten zich van de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering te willen bevrijden (…).
(…)
4. Voor personen die zich ingevolge dit artikel van de behartiging van hun belangen in de collectieve vordering hebben bevrijd, kan geen vordering als bedoeld in artikel 305a van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden ingesteld, gebaseerd op soortgelijke feitelijke en rechtsvragen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen.
5. Voor personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd en die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben, heeft de procedure over de collectieve vordering gevolg en leidt deze tot gebondenheid, indien zij binnen een door de rechter te bepalen termijn van ten minste een maand na de in het derde lid bedoelde aankondiging van de uitspraak, bedoeld in artikel 1018e, eerste en tweede lid, door een schriftelijke mededeling aan de griffie hebben laten weten in te stemmen met de behartiging van hun belangen in deze collectieve vordering. Op verzoek van een partij kan de rechter bepalen dat, in afwijking van dit lid, het eerste lid van toepassing is op personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd en die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben.
6. Op personen behorend tot de nauw omschreven groep personen wier belangen in deze collectieve vordering worden behartigd ter bescherming van een belang als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409) en die geen woonplaats of verblijf in Nederland hebben, is de laatste zin van het vijfde lid niet van toepassing. Voor deze personen heeft de procedure over de collectieve vordering alleen gevolg en leidt deze tot gebondenheid, indien zij naast de schriftelijke mededeling, bedoeld in het vijfde lid, door een schriftelijke mededeling aan de griffie ook hebben laten weten dat hun belangen niet worden behartigd in een collectieve vordering of individuele vordering, gebaseerd op soortgelijke feitelijke en rechtsvragen voor dezelfde gebeurtenis of gebeurtenissen en tegen dezelfde verweerder in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte”.
9.7.
Artikel 1018g Rv luidt:
“Na aanwijzing van een exclusieve belangenbehartiger als bedoeld in artikel 1018e stelt de rechter een termijn voor het beproeven van een overeenkomst die in elk geval het in artikel 907, tweede lid, onderdelen a tot en met f, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bepaalde bevat en, indien geen overeenkomst als in deze bepaling bedoeld wordt bereikt, voor het aanvullen van de gronden van de vordering en het verweer voor zover de gedaagde gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 1018c, vijfde lid, laatste zin”.
9.8.
Artikel 1018h Rv luidt:
“1. Indien partijen een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 907, tweede lid van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek sluiten, wordt deze ter goedkeuring aan de rechter voorgelegd.
(…)
5. Op de goedgekeurde overeenkomst is artikel 1018f, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
(…)”.
9.9.
Artikel 1018k Rv luidt:
“1. Zodra een uitspraak ingevolge deze titel onherroepelijk is geworden, is deze voor ieder der partijen en voor de in artikel 1018i, eerste lid, onder a en b, bedoelde personen, verbindend. Tenzij de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, kunnen deze personen vanaf het tijdstip waarop de uitspraak onherroepelijk is geworden aanspraak maken op een vergoeding op de wijze en onder de voorwaarden vermeld in de uitspraak waarbij een collectieve schadeafwikkeling is vastgesteld.
(…)”

10.Relevante Europese regelgeving (verkort weergegeven)

10.1.
De volgende Europese regelgeving is voor de beoordeling van belang:
10.2.
Artikel 77, 78, 79, 80, 82 AVG en overwegingen 9, 10, 13 en 142 daarbij.
10.3.
Artikel 4 en 9 Richtlijn representatieve vorderingen, Bijlage I daarbij en overwegingen 12, 15, 43 en 46.

11.Schorsing procedure

11.1.
SDBN heeft verzocht om gedurende de prejudiciële verwijzing in de hoofdzaak verder te procederen over de aansprakelijkheid van Amazon en de overige vorderingen van SDBN . Alleen de behandeling van de vorderingen tot schadevergoeding gebaseerd op de AVG zou moeten worden aangehouden, aldus SDBN . Amazon maakt daar bezwaar tegen.
11.2.
Het uitgangspunt is – kort gezegd – dat de nationale procedure wordt geschorst bij prejudiciële verwijzing naar het HvJEU (artikel 23 Statuut van het HvJEU). De rechtbank ziet geen reden om van dat uitgangspunt af te wijken. In verband met de te stellen prejudiciële vragen kan de rechtbank nog niet beoordelen of SDBN aan alle ontvankelijkheidseisen heeft voldaan. Zoals hiervoor al is overwogen kan een inhoudelijke behandeling van de collectieve vorderingen pas plaatsvinden als aan alle ontvankelijkheidseisen is voldaan (zie 6.5). Voorts zullen partijen, nadat de vragen beantwoord zijn, in beginsel de gelegenheid krijgen hun standpunten desgewenst aan te passen. Dat betekent dat de goede procesorde ook niet wordt gediend met doorprocederen in afwachting van de beantwoording van de vragen.

12.De beslissing

De rechtbank
12.1.
verzoekt het HvJEU bij wijze van prejudiciële beslissing als bedoeld in artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uitspraak te doen over de volgende vragen:
1) Artikel 80 lid 1 AVG stelt eisen aan een belangenorganisatie als in die bepaling bedoeld. Laat het Unierecht toe dat Nederland in de WAMCA nadere ontvankelijkheidseisen heeft opgenomen voor belangenorganisaties die vorderingen als bedoeld in de artikelen 77, 78, 79 en 82 AVG instellen ten behoeve van betrokken natuurlijke personen?
2) Zijn de ontvankelijkheidseisen in de WAMCA, in het bijzonder aangaande gelijksoortigheid en representativiteit, voor belangenbehartigers die ten behoeve van betrokkenen een collectieve schadevergoedingsactie willen instellen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, geoorloofd in het licht van artikel 80 lid 1 AVG?
3) Houdt de eis in artikel 80 lid 1 AVG dat een belangenorganisatie actief is op het gebied van de bescherming van de rechten en vrijheden van de betrokkene in verband met de bescherming van diens persoonsgegevens, meer of anders in dan de nationale eis dat de belangenorganisatie voldoende ervaring en deskundigheid bezit ten aanzien van de te voeren procedure (artikel 3:305a lid 2 sub e BW), in combinatie met de eisen aan de statuten (artikel 3:305a lid 1 BW)?
Volgt uit de activiteitseis van artikel 80 lid 1 AVG dat de belangenorganisatie een
track recordmoet hebben?
4) Staat het opdrachtbegrip in artikel 80 lid 1 AVG en/of het bepaalde in artikel 80 lid 2 AVG in de weg aan een nationale regeling op grond waarvan een belangenorganisatie, die voldoet aan de eisen van artikel 80 lid 1 AVG, een collectieve schadevergoedingsvordering kan instellen ten behoeve van betrokkenen tegen een verwerkingsverantwoordelijke of verwerker vanwege schendingen van de AVG, terwijl die belangenorganisatie geen opdracht heeft van betrokkenen?
5) In hoeverre is in het kader van vraag 4, bij de uitleg van het opdrachtbegrip in artikel 80 AVG, relevant dat op grond van de nationale regelgeving (de WAMCA) de betrokkene niet op voorhand kenbaar hoeft te maken dat hij gebonden wil zijn aan de collectieve schadevergoedingsactie? Daarbij geldt dat hij (in voorkomend geval) op twee momenten schriftelijk kan kiezen om geen gebruik te maken van de belangenbehartiging door de belangenbehartiger en dus niet gebonden te zijn, namelijk (i) binnen een door de rechter te bepalen termijn te rekenen vanaf het moment dat de belangenbehartiger door de rechtbank wordt aangewezen als (exclusieve) belangenbehartiger (artikel 1018f lid 1 Rv) en (ii) binnen een door de rechter te bepalen termijn in het geval partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten (artikel 1018h lid 5 Rv).
12.2.
houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding tot het HvJEU uitspraak zal hebben gedaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. F. Damsteegt en mr. J.M.J. Arts, rechters, in aanwezigheid van mr. L.A. Bosch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2025.
[2083/106/2148/3455]

Voetnoten

3.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG
4.Een stichting is een rechtspersoon naar Nederlands recht
5.Rechtbank Rotterdam 28 mei 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6254
6.Rechtbank Rotterdam 1 mei 2024, ECLI:RBROT:2024:4313, waarbij de zaak is verwezen naar de Rechtbank Amsterdam
7.Wet van 6 april 1994, Stb. 1994, 391
8.Onder meer Hoge Raad 27 juni 1986; ECLI:NL:HR:1986:AD3741 en Hoge Raad 18 december 1992; ECLI:NL:HR:1992:ZC0808
9.Kamerstukken II, 1991-1992, 22486, nr. 3, p. 2
10.Kamerstukken II, 1991-1992, 22486, nr. 3, p. 29-30
11.Wet van 23 juni 2005 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de collectieve afwikkeling van massaschades te vergemakkelijken
12.Een vaststellingsovereenkomst is een overeenkomst waarbij partijen, ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar binden aan een vaststelling daarvan, bestemd ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken (art. 7:900 lid 1 BW)
13.Kamerstukken II, 2011-2012, 33126, nr. 3, p. 12-13
14.Wet van 20 maart 2019 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering teneinde de afwikkeling van massaschade in een collectieve actie mogelijk te maken
15.Kamerstukken II, 2016-2017, 34608, nr. 3, p. 4
16.Kamerstukken II, 2016-2017, 34608, nr. 3, p. 1
17.Kamerstukken II 2016-2017, 34608, nr. 3, p. 9
18.Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG
19.Wet van 2 november 2022 tot wijziging van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met de omzetting van Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PbEU 2020, L 409) (Implementatiewet richtlijn representatieve vorderingen voor consumenten)
20.Kamerstukken II, 2021-2022, 36034, nr. 3, p. 3
21.Kamerstukken II, 2016-2017, 34608, nr. 3, p. 19-20
22.HR 26 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK5756
23.Rechtbank Amsterdam 25 oktober 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6694
24.Gerechtshof Amsterdam 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1651
25.Rechtbank Amsterdam 15 januari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:313
26.Kamerstukken II, 2016-2017, nr. 3, p. 18-19
27.Rechtbank Amsterdam 29 december 2021; ECLI:NL:RBAMS:2021:7647
28.Gerechtshof Amsterdam 18 juni 2024; ECLI:NL:GHAMS:2024:1651
29.Rechtbank Amsterdam 25 oktober 2023; ECLI:NL:RBAMS:2023:6694
30.Rechtbank Amsterdam 15 januari 2025; ECLI:NL:RBAMS:2025:313
31.Rechtbank Amsterdam 23 april 2025; ECLI:NL:RBAMS:2025:2964
32.Kamerstukken II, 2016-2017, 34608, nr. 3, p. 21
33.zie onder andere Rechtbank Amsterdam 30 juni 2021; ECLI:NL:RBAMS:2021:3307
34.Kamerstukken II 2021-2022, 36034, nr. 3, p. 9
35.Kamerstukken II 2021-2022, 36034, nr. 3, p. 9
36.HvJEU 28 april 2022, C-319/20; ECLI:EU:C:2022:322 (Meta), overweging 59
37.Rechtbank Amsterdam 25 oktober 2023, ECLI:NL:RBAMS:2023:6694, rechtsoverwegingen 2.25 tot en met 2.27
38.Kamerstukken II 2021-2022, 36034, nr. 3, p. 9
39.Kamerstukken II 2021-2022, 36034, nr. 3, p. 9
40.Deze titel is per 1 januari 2020 ingevoerd met de WAMCA (zie 5.7) en is per 25 juni 2023 gewijzigd na implementatie van de Richtlijn representatieve vorderingen (zie 5.14).