ECLI:NL:GHAMS:2025:2812

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
200.353.612/01 en 200.353.612/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake echtscheiding, huurrecht echtelijke woning en hoofdverblijfplaats minderjarige

In deze zaak gaat het om de echtscheiding tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige], die 11 jaar oud is. De rechtbank Amsterdam heeft op 21 januari 2025 de echtscheiding uitgesproken en het huurrecht van de echtelijke woning aan de vader toegekend, waarbij [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Ze verzoekt om het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toe te kennen en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen. De vader verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Tijdens de zitting op 3 september 2025 zijn beide ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de GI en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig. Het hof heeft de situatie van de ouders en de minderjarige beoordeeld, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. Het hof concludeert dat de vader een stabiele factor is in het leven van [minderjarige] en dat het in haar belang is dat zij haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft. De moeder heeft niet aangetoond dat inschrijving bij haar noodzakelijk is voor haar toekomstig woongenot. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de voorlopige voorzieningen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummers: 200.353.612/01 en 200.353.612/02
zaaknummers rechtbank: C/13/744462 / FA RK 23-8715 (echtscheiding en nevenvoorzieningen) en C/13/759279 / FA RK 24/7649 (wijziging voorlopige voorziening)
beschikking van de meervoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in het incident (voorlopige voorziening),
hierna: de moeder,
advocaat: mr. C.M.E. Schreinemacher te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verweerder in het incident (voorlopige voorziening),
hierna: de vader,
advocaat: mr. V.W.J.M. Kuit te Amsterdam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] ,
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] , hierna: de GI.
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over de echtscheiding tussen de ouders, het huurrecht van de echtelijke woning en de vraag bij welke ouder [minderjarige] (11 jaar) haar hoofdverblijfplaats moet hebben. Ook gaat de zaak over het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning voor de duur van de echtscheidingsprocedure.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft op 21 januari 2025 de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken, het huurrecht van de echtelijke woning aan de vader toegekend en bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem zal hebben. Ook heeft de rechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vader met ingang van 1 maart 2025 uitsluitend gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning. De moeder is het niet eens met de bestreden beschikking en vindt dat het huwelijk tussen de ouders niet duurzaam is ontwricht en dat de rechtbank ten onrechte de echtscheiding heeft uitgesproken. Verder wil zij dat het huurrecht van de echtelijke woning aan haar toekomt en dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij haar heeft. Ook wil de moeder dat de voorlopige voorziening wordt gewijzigd in die zin dat zij voor de duur van de echtscheidingsprocedure alleen gerechtigd is tot het gebruik van de woning. De vader is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 april 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 12 juni 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de moeder van 12 mei 2025 met bijlagen,
- een bericht van de moeder van 23 juni 2025 met bijlagen, en
- een bericht van de vader van 27 augustus 2025 met bijlagen.
2.4
Het hof heeft [minderjarige] de gelegenheid gegeven om te laten weten wat zij van de zaak vindt. Zij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.5
De zitting heeft op 3 september 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door A. Rutoyoberano, tolk Swahili,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- een vertegenwoordiger van de GI vergezeld van een stagiaire,
- de raad, vertegenwoordigd door V.D. Aelbers.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2013 te [plaats B] , Tanzania.
De ouders zijn [in] 2012 getrouwd te [plaats C] (Tanzania). De vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Tanzaniaanse nationaliteit. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] . [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit. Sinds de bestreden beschikking heeft [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader.
3.2
Bij beschikking van 21 februari 2024 heeft de rechter in het kader van een procedure voorlopige voorzieningen ex. artikel 821 Rv bepaald dat gedurende de echtscheidingsprocedure:
- de moeder bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] ;
- [minderjarige] aan de moeder wordt toevertrouwd;
- een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader zal gelden waarbij de vader [minderjarige] ieder weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag bij zich heeft, waarbij de vader haar ophaalt en weer terugbrengt;
- de moeder de goederen strekkende tot het dagelijks gebruik van de vader aan hem beschikbaar zal stellen;
Daarnaast heeft de rechter de raad verzocht advies uit te brengen over de vraag welke hoofdverblijfplaats het meest in het belang is van [minderjarige] en welke mogelijkheden er zijn voor een zorgregeling.
3.3
Bij beschikking van 19 november 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar.
3.4
Bij – de in zoverre niet bestreden – (eind)beschikking van 21 januari 2025 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij [minderjarige] de helft van de tijd bij de moeder verblijft en de helft van de tijd bij de vader, nader uit te werken onder regie van de GI, zoals is overwogen onder 2.9.7 van die beschikking.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechter heeft in de bestreden beschikking bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vader met ingang van 1 maart 2025 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [A-straat] te [plaats A] , met het bevel dat de moeder die woning uiterlijk 28 februari 2025 dient te verlaten en deze verder niet mag betreden.
4.2
Ter zitting bij het hof heeft de moeder het hoger beroep tegen de getroffen voorlopige voorziening ingetrokken, zodat hetgeen de moeder heeft verzocht in dat hoger beroep niet meer ter beoordeling aan het hof voorligt en daarom door het hof niet meer zal worden besproken. Vanwege de intrekking van het hoger beroep op dit punt zal het hof de moeder
niet-ontvankelijk verklaren in dit hoger beroep.
4.3
Gelijktijdig met de voorlopige voorziening over het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning heeft de rechtbank in de bodemprocedure, voor zover hier van belang:
- de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken;
- bepaald dat de vader huurder zal zijn van de woning aan het adres [A-straat] te [plaats A] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en niet eerder dan 1 maart 2025;
- bepaald dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader. De beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder het verzoek ten aanzien van de echtscheiding ingetrokken.
De hoofdzaak (200.353.612/01)
4.4
De moeder verzoekt, voor zover nog van belang, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre:
- te bepalen dat zij huurster zal zijn van de echtelijke woning met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
- te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar zal zijn.
4.5
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

De hoofdzaak (200.353.612/01)
5.1
De moeder heeft ter zitting bij het hof haar grief tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding ingetrokken. Deze grief behoeft daarom geen verdere bespreking.
5.2
Ter zitting bij het hof heeft de moeder haar verzoeken mondeling aangevuld, aldus dat zij het hof verzoekt om de zorgregeling te wijzigen zodat [minderjarige] voortaan vier in plaats van drie nachten bij de moeder verblijft. Op grond van de tweeconclusieregel behoren de gronden van het hoger beroep, evenals veranderingen en vermeerderingen van een verzoek, in beginsel in het beroepschrift te worden aangevoerd. Onder omstandigheden worden uitzonderingen op deze in beginsel strakke regel aanvaard. Gronden voor een uitzondering op de regel zijn door de moeder evenwel niet gemotiveerd aangevoerd. Het hof zal het aanvullende verzoek van de moeder dan ook buiten beschouwing laten.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.3
De zaak heeft een internationaal karakter, omdat de moeder de Tanzaniaanse nationaliteit heeft, de ouders in Tanzania zijn getrouwd en [minderjarige] daar is geboren. Voordat het hof zich kan buigen over de grieven van de ouders, dient te worden beoordeeld of de Nederlandse rechter bevoegd is van de verschillende verzoeken in hoger beroep kennis te nemen. Deze beoordeling dient ambtshalve plaats te vinden.
Ten aanzien van het huurrecht heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 4 lid 3 sub a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) rechtsmacht, omdat de woning in Nederland gelegen is.
Ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht omdat [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast op de verzoeken ten aanzien van het huurrecht en de hoofdverblijfplaats. Daartegen is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
Huurrecht echtelijke woning
Het wettelijk kader
5.4
Op grond van artikel 827 lid 1 sub f Rv in samenhang met artikel 7:266, vijfde lid, BW kan de rechter in geval van echtscheiding op verzoek van een echtgenoot bepalen wie van de echtgenoten huurder van de woonruimte zal zijn. Daarbij moeten de belangen die de ouders hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar worden afgewogen.
De beoordeling door het hof
5.5
Uit de stukken en wat is besproken op de zitting in hoger beroep blijkt het volgende. De ouders hebben hun relatie in 2022 beëindigd. Sindsdien is tussen hen sprake van een verstoorde verstandhouding. De ouders konden het niet eens worden over het huurrecht van de echtelijke woning en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De strijd tussen de ouders heeft ertoe geleid dat [minderjarige] bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 19 november 2024 onder toezicht van de GI is gesteld voor de duur van één jaar. Na het uiteengaan van de ouders is de moeder in de echtelijke woning blijven wonen en is de vader ergens anders gaan wonen, eerst bij zijn ouders in [plaats D] en later bij een vriend in [plaats A] . Bij beschikking van 21 februari 2024 heeft de rechter in de rechtbank Amsterdam het voorlopig gebruik van de echtelijke woning aan de moeder toegekend en [minderjarige] aan haar toevertrouwd en bepaald dat de vader [minderjarige] bij zich kan hebben iedere week van vrijdagmiddag tot zondagmiddag. In de beschikking van
21 januari 2025 heeft de rechter voornoemde voorlopige voorziening ter zake het gebruik van de woning gewijzigd en is het uitsluitend gebruik van de woning aan de vader toegekend. Ook is in die beschikking (in de bodemzaak) het huurrecht van de echtelijke woning aan de vader toegekend. De vader verblijft sindsdien in de woning. De moeder woont vanaf 17 april 2025 in een noodopvang van [X] . Zij zal daar nog enige tijd kunnen wonen waarna zij kan doorstromen naar een woonvoorziening van Timon . Vervolgens zal de moeder vanuit Timon worden geholpen bij het kunnen verkrijgen van een zelfstandige woning. Sinds de bestreden beschikking is de zorg voor [minderjarige] bij helfte verdeeld tussen de ouders. De GI heeft de regie over de nadere uitwerking van de zorgregeling, waarvan de uitvoering is overgedragen aan Akwaaba. Op dit moment verblijft [minderjarige] van zondagochtend tot woensdag naar school bij de moeder en van woensdag uit school tot zondagochtend bij de vader. Bij [X] krijgt de moeder begeleiding. Daarnaast krijgen de ouders diverse vormen van hulp van Akwaaba. Voor [minderjarige] biedt iHub begeleiding die is afgestemd op haar eigen zorgvraag.
5.6
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de vader toekomt. De vader heeft gemotiveerd en niet weersproken aangevoerd dat hij geen uitzicht heeft op vervangende woonruimte. De moeder daarentegen heeft inmiddels een andere (tijdelijke) woonruimte gevonden en zij wordt ondersteund bij het vinden van een zelfstandige woning. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat zij, ondanks dat zij inmiddels vervangende woonruimte heeft gevonden, haar verzoek tot toewijzing aan haar van het huurrecht van de echtelijke woning handhaaft. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat de vader een groter belang heeft bij het verkrijgen van het huurrecht van de echtelijke woning dan de moeder. Het hof zal het verzoek van de moeder ten aanzien van het huurrecht dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
Hoofdverblijfplaats
De standpunten
5.7
De moeder wil graag dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar wordt bepaald. Indien [minderjarige] haar hoofdverblijf niet bij de bij de moeder heeft, dan bestaat volgens de moeder het risico dat zij toch niet in aanmerking komt voor een zelfstandige woonruimte omdat zij dan formeel geen gezin met [minderjarige] vormt.
5.8
De vader is van mening dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem moet blijven. Het ouderschap van de vader vormt een stabiele factor in het leven van [minderjarige] en hij staat open voor het aanvaarden van hulpverlening. Bovendien is de moeder de Nederlandse taal niet machtig waardoor het voor haar ingewikkeld is om contact te houden met de instanties die betrokken zijn bij [minderjarige] . Het is dan ook in het belang van [minderjarige] om haar hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben.
Het advies van de raad
5.9
De raad vindt het positief dat na de gebeurtenissen in het verleden, die onrust in [minderjarige] leven veroorzaakten, rust voor haar is ontstaan. De raad benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de stabiliteit ten aanzien van het perspectief van [minderjarige] wordt bestendigd. Daarvoor is nodig dat zij een stabiele woonsituatie bij beide ouders heeft. De raad onthoudt zich verder van het geven van een advies over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] .
De visie van de GI
5.1
De GI benoemt dat sinds de moeder bij [X] verblijft, de zorgregeling kan plaatsvinden zoals afgesproken en dat deze goed verloopt. Op school laat [minderjarige] een positieve indruk achter. Verder zal de betrokken hulpverlening onderzoeken of speltherapie steunend is voor [minderjarige] om de gebeurtenissen uit het verleden een plek te geven. Daarnaast wordt nog onderzocht of verlenging van de ondertoezichtstelling nodig is, aldus de GI.
De beoordeling door het hof
5.11
Het hof ziet geen aanleiding om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen. Niet is komen vast te staan dat inschrijving van [minderjarige] bij de moeder een vereiste is om bij [X] te mogen blijven wonen en in de toekomst in aanmerking te komen voor een van de woningen van Timon . Gebleken is dat de moeder op basis van de bestreden beschikking, waarin een zorgregeling met een verdeling bij helfte is bepaald, in aanmerking is gekomen voor haar huidige woning bij [X] . De moeder heeft niet aangetoond dat dit anders zou zijn bij de toekomstige woningen van Timon waarop zij zicht heeft. Het hof constateert dat [minderjarige] op grond van de huidige zorgregeling de helft van de tijd bij de vader en de helft van de tijd bij de moeder woont en benadrukt dat [minderjarige] bij beide ouders in gezinsverband woont. Inschrijving van [minderjarige] op het adres bij de vader doet daar niet aan af. Verder is het hof met de raad van oordeel dat de vader een stabiele factor in het leven van [minderjarige] is. De moeder verblijft op dit moment in een tijdelijke woning en gebleken is dat haar verblijfplaats in de nabije toekomst nog een aantal keer zal wijzigen. De raad heeft er bij de rechtbank op gewezen dat de moeder de Nederlandse taal niet goed beheerst en de vader wel, waardoor hij makkelijker met de instanties kan communiceren. Het hof ziet met de raad dat de vader [minderjarige] meer kan ondersteunen in het aanvragen en verkrijgen van de benodigde begeleiding en hulpverlening en dat een hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader daarmee tot de meest bestendige situatie voor [minderjarige] leidt. Naar het oordeel van het hof wordt het belang van [minderjarige] in de gegeven omstandigheden het meest gediend met continuering van de huidige situatie. Dit brengt met zich dat het hof het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen zal afwijzen en de bestreden beschikking ook op dit punt zal bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking voorlopige voorzieningen van 21 januari 2025;
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en
mr. A.B. Sluijs, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op
14 oktober 2025in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.