ECLI:NL:GHAMS:2025:2827

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2025
Publicatiedatum
21 oktober 2025
Zaaknummer
200.344.540/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van kinderen bij de vader na geschil tussen ouders over verblijf en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 21 oktober 2025 uitspraak gedaan over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, geboren in 2021 en 2022. De moeder, die in de Verenigde Arabische Emiraten woont, had verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen. De vader, die in Nederland woont, verzocht om de hoofdverblijfplaats bij hem te vestigen. Het hof heeft in een eerdere tussenbeschikking van 18 februari 2025 al bepaald dat de kinderen voorlopig bij de vader zouden verblijven. De moeder heeft echter de kinderen meegenomen naar het buitenland en heeft het contact tussen de vader en de kinderen geblokkeerd. Het hof oordeelt dat de moeder niet in het belang van de kinderen heeft gehandeld door hen naar het buitenland te verhuizen zonder toestemming van de vader. De moeder heeft bovendien niet openhartig gecommuniceerd over haar verblijfplaats, wat in strijd is met de waarheidsplicht. Het hof concludeert dat het belang van de kinderen het beste gediend is met een hoofdverblijfplaats bij de vader, en wijst het verzoek van de moeder af. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek om de dwangsommen op te heffen, en het hof benadrukt het belang van contact tussen de kinderen en de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.344.540/01
zaaknummer rechtbank: C/15/337375 / FA RK 23-994 (bodemprocedure)
beschikking van de meervoudige kamer van 21 oktober 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , Verenigde Arabische Emiraten,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. K. Walburg te Alkmaar.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbenden aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] , hierna: [minderjarige 1] , geboren [in] 2021, en
- de minderjarige [minderjarige 2] , hierna: [minderjarige 2] . geboren [in] 2022
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Amsterdam,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

De zaak gaat over de vraag bij welke ouder [minderjarige 1] , thans 4 jaar en [minderjarige 2] , thans 3 jaar (hierna: de kinderen) hun hoofdverblijfplaats dienen te hebben.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het hof verwijst naar en neemt over hetgeen is opgenomen in zijn tussenbeschikking van 18 februari 2025. In die beschikking is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader bepaald totdat het hof op dit onderdeel nader heeft beslist. Het hof heeft verder de beschikking waarvan beroep bekrachtigd voor zover de moeder daarin is veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 250,- voor iedere dag of iedere keer dat zij niet aan de voorlopige zorgregeling en de informatieregeling zoals bepaald in de beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2024 heeft voldaan, tot een maximum van € 10.000,- is bereikt.
Verder heeft het hof partijen opgedragen, onder overlegging aan het hof van het raadsrapport dat aan de rechtbank in de zaak met zaaknummer C/15/337375 / FA RK 23-994 is uitgebracht, om zich uiterlijk op 18 maart 2025 schriftelijk uit te laten over de vraag wat de hoofdverblijfplaats van de kinderen (definitief) zal zijn en welke zorgregeling in het belang van de kinderen tussen de overwegend niet-verzorgende ouder en de kinderen dient te worden vastgesteld. Iedere verdere beslissing omtrent de zorgregeling is aangehouden.
In de zaak met zaaknummer 200.344.540/02 is het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking afgewezen.
2.2
Het hof heeft vervolgens ontvangen:
- een bericht van de zijde van de vader van 14 maart 2025, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de moeder van 18 maart 2025, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 18 maart 2025,
- een bericht van de zijde van de vader van 21 maart 2025, met als bijlage een raadsrapport,
- een bericht van de raad van 12 juni 2025;
- een bericht van de zijde van de vader van 7 juli 2025, met bijlage,
- een bericht van de zijde van de moeder van 8 juli 2025, met bijlagen,
- een bericht van de zijde van de vader van 11 juli 2025, met bijlage,
- een bericht van de zijde van de moeder van 14 juli 2025, met bijlagen.
2.3
De behandeling van de zaak is voortgezet op 18 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de moeder,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door K.A. Hompert.
De moeder was via een videoverbinding aanwezig.
Beide advocaten hebben tijdens de zitting een pleitnotitie voorgedragen en overgelegd.
2.4
Vervolgens zijn bij het hof ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 25 augustus 2025, met bijlage,
- een bericht van de zijde van de moeder van 25 augustus 2025, met bijlagen,
- een bericht van de moeder van 26 augustus 2025,
- een bericht van de zijde van de vader van 27 augustus 2025,
- een bericht van de zijde van de vader van 9 september 2025.

3.Verdere feiten

Bij beschikking van 11 juni 2025 heeft de rechtbank Den Haag de terugkeer van de kinderen op grond van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980, Trb. 1987, 139 geweigerd.
De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen die beschikking. Bij beschikking van 29 juli 2025 van het gerechtshof Den Haag is de beschikking van 11 juni 2025 vernietigd en is de teruggeleiding van de kinderen naar Nederland gelast, waarbij de moeder de kinderen uiterlijk op 18 augustus 2025 dient terug te brengen naar Nederland. Het hof heeft verder bevolen, indien de moeder nalaat de kinderen terug te brengen naar Nederland, dat zij de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 18 augustus 2025, opdat hij de kinderen zelf mee terug kan nemen.

4.De motivering van de beslissing

Toelaatbaarheid stukken van de moeder
4.1
Aan het slot van de zitting van 18 juli 2025 heeft het hof partijen opgedragen de (nog af te geven) beschikking van hof Den Haag over te leggen en zich uit te laten over de gevolgen van die uitspraak voor onderhavige procedure. Daarnaast is de vader in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren tegen de aanvullende verzoeken van de moeder geformuleerd in haar bericht van 8 juli 2025.
De vader heeft vervolgens een akte en de beschikking van hof Den Haag overgelegd. De moeder heeft eveneens een akte ingediend en heeft daarbij twaalf producties gevoegd. Tegen die producties alsook tegen het bericht van 26 augustus 2025 dat de moeder rechtstreeks aan het hof heeft gestuurd, heeft de vader bezwaar gemaakt. Volgens hem is sprake van strijd met de goede procesorde omdat de moeder in feite een extra termijn heeft genomen.
4.2
Het hof zal zowel het mailbericht van de moeder van 26 augustus 2025 dat zij – zonder tussenkomst van haar advocaat – aan het hof heeft gestuurd als de producties bij het bericht van haar advocaat van 25 augustus 2025 buiten beschouwing laten. De moeder wordt in deze procedure vertegenwoordigd door haar advocaat en het is dan ook aan haar advocaat om namens de moeder een standpunt in te nemen.
Ook de producties bij het bericht van 25 augustus 2025 accepteert het hof niet. Nog daargelaten of de stukken relevant zijn voor deze procedure, heeft het hof slechts opgedragen om de beschikking van hof Den Haag over te leggen tezamen met een uitlating over de gevolgen van die beschikking op de onderhavige procedure. Er is geen gelegenheid geboden om nieuwe stukken in te dienen en de moeder is dan ook buiten het bereik van de opdracht van het hof getreden. Wel wordt de brief van de zijde van de moeder van 25 augustus 2025 aan het procesdossier toegevoegd.
Nieuwe en gewijzigde verzoeken van de moeder
4.3
Vóór de zitting van 18 juli 2025 heeft de moeder, in haar bericht van 8 juli 2025, verzocht - kort gezegd - te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen definitief bij haar in de Verenigde Arabische Emiraten wordt bepaald en een omgangsregeling vast te stellen waarbij de vader de kinderen driemaal per jaar in de Verenigde Arabische Emiraten kan bezoeken en waarbij de vader wekelijks videobelcontact heeft met de kinderen, dan wel een zodanige omgangsregeling te bepalen als het hof juist zal achten. Tot slot heeft zij verzocht de door haar verbeurde dwangsommen met onmiddellijke ingang, dan wel met terugwerkende kracht, op te heffen.
De vader heeft tegen deze verzoeken ter zitting bezwaar gemaakt, omdat voor hem vanwege het late moment van indienen te weinig tijd resteerde om inhoudelijk verweer te voeren. Het hof heeft de vader ter zitting van 18 juli 2025 alsnog een termijn verleend om verweer te voeren. In zijn akte van 25 augustus 2025 heeft de vader herhaald dat de verzoeken van de moeder in strijd met de goede procesorde zijn. Niet alleen kan de moeder niet voor het eerst in hoger beroep een nieuw verzoek doen (om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en een omgangsregeling vast te stellen), maar zij kan dat bovendien niet in een dergelijk laat stadium doen, aldus de vader.
Ten aanzien van het verzoek over de dwangsommen heeft de vader erop gewezen dat het hof daarop al een eindbeslissing heeft gegeven in zijn tussenbeschikking van 18 februari 2025.
4.4
Het hof overweegt als volgt. Op grond van de zogenoemde twee-conclusieregel dienen grieven, evenals veranderingen en vermeerderingen van een verzoek, in beginsel in het hoger beroepschrift of (in het geval van een incidenteel hoger beroep) in het verweerschrift tevens houdend incidenteel hoger beroep te worden aangevoerd. Op deze in beginsel strakke regel kunnen uitzonderingen worden gemaakt, onder andere als de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een zodanige verandering of vermeerdering van een verzoek kan plaatsvinden.
Oorspronkelijk had de moeder verzocht om de vader het recht op omgang te ontzeggen, maar nadat duidelijk is geworden dat de moeder al enige tijd met de kinderen in [plaats A] verblijft, heeft zij haar verzoek gewijzigd. Naar het oordeel van het hof is er in dit geval voldoende aanleiding om een uitzondering te maken en de verzoeken van de moeder ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en een omgangsregeling in behandeling te nemen. De kinderen, en ook partijen zelf, zijn gebaat bij duidelijkheid en er dient zoveel mogelijk te worden voorkomen dat nieuwe procedures moeten worden gevoerd. Daarbij komt dat de vader voldoende gelegenheid heeft gehad om verweer te voeren tegen de nieuwe en gewijzigde verzoeken van de moeder zodat geen sprake is van strijd met de eisen van een goede procesorde. De moeder is dus ontvankelijk in haar verzoeken met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van en de omgangsregeling met de kinderen. Dat geldt niet voor het verzoek van de moeder ten aanzien van de dwangsommen; nu op dit punt al een eindbeslissing is gegeven door het hof is de moeder daarin niet-ontvankelijk.
De verdere inhoudelijke beoordeling
4.5
In zijn tussenbeschikking van 18 februari 2025 heeft het hof de hoofdverblijfplaats van de kinderen vastgesteld bij de vader totdat het hof na voortzetting van de procedure nader zou beslissen. De kinderen verblijven echter tot op heden nog bij de moeder te [plaats A] en er heeft, afgezien van enkele door de raad begeleide belcontacten, geen omgang plaatsgevonden tussen de vader en de kinderen.
Op grond van de beschikking van 29 juli 2025 van hof Den Haag dienen de kinderen terug te keren naar Nederland. De moeder heeft (nog) geen uitvoering gegeven aan deze beschikking. Overigens zij hier opgemerkt dat de beslissing van hof Den Haag is aan te merken als een ordemaatregel en niet beslissend is voor de beoordeling van de verzoeken in onderhavige zaak.
Standpunt van de vader
4.6
De vader heeft verzocht de hoofdverblijfplaats van de kinderen definitief bij hem te bepalen. Inmiddels is gebleken dat de moeder Nederland al langere tijd heeft verlaten met de kinderen. De moeder heeft echter niet alleen de vader, maar ook de rechtbank, het hof en de raad -tegen de waarheid in- willen laten geloven dat zij nog in Nederland was. Intussen heeft zij het contact tussen de vader en de kinderen geblokkeerd. Door zo te handelen, heeft de moeder laten zien dat zij het belang van de kinderen niet voorop stelt. De kinderen dienen met spoed terug te keren naar Nederland. Samen met de hulpverlening kan worden gezorgd voor een rustige overdracht en de totstandkoming van een zorgregeling tussen de kinderen en de moeder.
Standpunt van de moeder
4.7
De moeder verblijft al langere tijd in [plaats A] en wil daar blijven. Zij betreurt het dat zij niet de waarheid heeft gesproken over haar verblijf met de kinderen in [plaats A] , maar zij heeft dat noodzakelijk geacht in het belang van de veiligheid van haar en de kinderen.
De vader wist vanaf het begin van hun relatie dat de moeder niet permanent in Nederland wilde blijven wonen. Hij stond erachter dat haar toekomst in de Verenigde Arabische Emiraten lag en stemde ermee in dat ook de kinderen daar definitief zouden wonen. Inmiddels zijn de kinderen volledig geïntegreerd in [plaats A] en hebben zij het er goed. De moeder heeft de vader meerdere keren voorgesteld dat hij de kinderen in [plaats A] komt bezoeken.
Advies van de raad
4.8
De raad heeft ter zitting in hoger beroep geconstateerd dat sprake is van een patstelling. De moeder komt alleen al niet terug naar Nederland met de kinderen uit angst om aangehouden te worden op Schiphol. De vader wil op zijn beurt niet naar [plaats A] uit vrees voor de autoriteiten aldaar. In de tussentijd is het van groot belang dat er contact is tussen de vader en de kinderen. Daarom is het teleurstellend dat de belmomenten geen doorgang meer vinden, zo is ter zitting gebleken. De grootste zorg van de raad is dat er geen enkel vertrouwen is tussen de ouders en dat zij om die reden over en weer niet in staat zijn het contact tussen de kinderen en de andere ouder te faciliteren. Als de kinderen toch naar Nederland komen, kan de raad zorgen voor een zachte landing van de kinderen. Voorkomen moet worden dat de kinderen van de moeder en/of van elkaar worden gescheiden aangezien zij door toedoen van de moeder al gescheiden zijn van de vader.
Oordeel van het hof
4.9
Het hof stelt vast dat tussen partijen inmiddels niet meer in geschil is dat de moeder Nederland met de kinderen heeft verlaten. Voor zover de moeder haar stelling dat zij van de vader toestemming heeft gekregen voor een vertrek handhaaft, overweegt het hof dat zij deze stelling onvoldoende heeft onderbouwd. De door de moeder overgelegde correspondentie toont slechts aan dat [plaats A] een gespreksonderwerp is geweest, maar een toestemming van de vader voor een emigratie met de kinderen naar [plaats A] is daar geenszins uit af te leiden. Daar komt bij dat alleen al het gegeven dat de moeder haar vertrek lange tijd verborgen heeft gehouden een aanwijzing vormt dat die toestemming van de vader er niet was en dat de moeder daarvan op de hoogte was. Overigens blijkt uit het raadsrapport dat door partijen tijdens mediation is gesproken over een vertrek van de moeder met de kinderen naar [plaats A] , maar dat de vader daarvoor uiteindelijk geen toestemming heeft gegeven.
4.1
De moeder heeft toegegeven dat zij haar vertrek met de kinderen naar [plaats A] heeft willen verbergen voor de vader. De moeder heeft niet alleen tegenover de vader doen voorkomen alsof zij met de kinderen nog in Nederland was, de moeder heeft ook meermaals tegenover de rechtbank, het hof en de raad verklaard dat zij met de kinderen in Nederland was. Tegen de politie heeft zij eveneens volgehouden dat zij in Nederland verbleef met de kinderen. Door haar werkelijke verblijfplaats te verzwijgen, heeft de moeder in strijd met de waarheidsplicht ex artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gehandeld. Door deze handelwijze van de moeder heeft de raad niet optimaal onderzoek kunnen doen naar de kinderen. Ook heeft de moeder hierdoor de vader de mogelijkheid ontnomen om tijdig de juiste maatregelen te nemen.
Volgens de moeder had zij daarvoor legitieme redenen. Zij heeft ter zitting van 18 juli 2025 toegelicht dat zij bang is voor de vader en dat zij ter bescherming van haar veiligheid en die van de kinderen is verhuisd naar [plaats A] , waarheen zij al jaren eerder had willen emigreren. De moeder vreesde voor strafrechtelijke vervolging als zij van meet af aan open kaart had gespeeld over haar verblijf in [plaats A] . Daarbij kwam dat de moeder destijds een medische behandeling onderging en dat zij eerst fysiek wilde aansterken voordat zij openheid van zaken zou geven.
4.11
Het hof blijft bij zijn overweging in de tussenbeschikking van 18 februari 2025 dat er geen objectieve indicaties zijn dat de angst van de moeder voor de vader gegrond is. De raad heeft tijdens zijn gesprekken in het kader van het raadsonderzoek weliswaar angst waargenomen bij de moeder, maar er is geen bewijs dat de moeder gegronde redenen heeft om bang te zijn. In dit kader acht het hof relevant dat de vader een dochter heeft van thans tien jaar oud die hij een groot deel van de week bij zich heeft op grond van een met de moeder van zijn dochter overeengekomen zorgregeling; gesteld noch gebleken is dat er twijfels zijn over de veiligheid van deze dochter.
4.12
Het hof overweegt verder dat ook als er wel signalen zouden zijn dat de angst van de moeder voor de vader terecht is, dat geen rechtvaardiging is voor een vertrek met de kinderen naar het buitenland. De moeder stelt dat zij in het belang van de veiligheid van haar kinderen heeft gehandeld en dat de kinderen het goed hebben in [plaats A] en dat het hen aan niets ontbreekt. Naar het oordeel van het hof laat de moeder met dit standpunt en haar acties zien dat zij het belang van de kinderen niet voorop stelt. Op haar rust op grond van artikel 1:247 lid 3 Burgerlijk Wetboek immers de verplichting om de ontwikkeling van de banden van de kinderen met de vader te bevorderen. Het mag zo zijn dat de kinderen zich op hun plek voelen in [plaats A] , maar zij hebben door het vertrek naar [plaats A] en daarmee door toedoen van de moeder al lange tijd geen (fysiek) contact meer met de vader en diens oudere dochter en familie. De moeder tornt daardoor aan de band van de kinderen met de vader. Voor de ontwikkeling van de kinderen is die band echter van essentieel belang. Dat de moeder de kinderen hun vader ontzegt en bovendien gedurende langere tijd heeft willen verhullen dat zij zich in een ver buitenland bevinden, rekent het hof de moeder zwaar aan. De moeder heeft geheel naar eigen inzicht gehandeld en toont niet dat zij zich bewust is van de schade die zij daarmee aanricht; ook als de kinderen een goed leven leiden in [plaats A] , is dat immers een leven zonder de vader. De moeder miskent daarmee dat de kinderen ook hun vader nodig hebben in hun leven. Daarbij kan in het midden blijven of de vader ten tijde van het vertrek van de kinderen over beide kinderen mede het gezag had (en of de moeder dus officieel om toestemming voor verhuizing had moeten vragen); het gaat er vooral om dat de moeder moedwillig en achter de rug van de vader om, het voor de kinderen belangrijke contact met hun vader heeft verbroken en zijn rol in hun leven heeft geminimaliseerd.
Dit alles tezamen – waarbij enerzijds niet is gebleken dat de kinderen het bij de vader niet goed zouden hebben en anderzijds de moeder het belang van de kinderen niet voorop stelt - maakt dat het hof van oordeel is dat het belang van de kinderen ermee gebaat is indien zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben.
4.13
De moeder heeft aangevoerd dat zij niet naar Nederland terug kan keren, omdat zij dan direct zal worden aangehouden. Het hof acht aannemelijk dat de moeder bij aankomst in Nederland zal worden verhoord door de politie. Ook zal zij mogelijk strafrechtelijke vervolgd worden. Dat zij gedurende langere tijd van de kinderen zal worden gescheiden, staat op voorhand echter geenszins vast. Ook als de moeder tijdelijk wordt gescheiden van de kinderen, maakt dat niet dat niet van de moeder kan worden verlangd dat zij met de kinderen terugkeert naar Nederland.
Conclusie
4.14
Nu het hof de hoofdverblijfplaats bij de vader bepaalt, ligt daarin besloten dat het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen zal worden afgewezen.
Zorg- cq omgangsregeling
4.15
Het hof constateert dat geen van partijen een concreet verzoek heeft gedaan om een zorg- of omgangsregeling vast te stellen in de situatie dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben.
Partijen doen er in het belang van hun kinderen evenwel goed aan te blijven pogen een regeling te starten en te continueren. De raad heeft in dat verband ter zitting partijen op het hart gedrukt voor ogen te houden dat het van belang is dat er contact is tussen de kinderen en de vader en daaraan de eigen verwachtingen en wensen ondergeschikt te maken. Dat advies onderschrijft het hof.
4.16
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
In principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek ten aanzien van de dwangsommen;
bepaalt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. F. Kleefmann, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.W. van Zaane, in tegenwoordigheid van mr. F.J.E. van Geijn als griffier en is op 21 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.