Uitspraak
(na aanhouding verdachte en raadsman niet verschenen)
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die niet-ontvankelijk is verklaard in zijn hoger beroep. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 4 februari 2025 was gewezen. De verdachte, geboren in 1992, had hoger beroep ingesteld, maar op 2 oktober 2025 heeft hij een akte ingediend waarin hij aangeeft het hoger beroep niet te willen handhaven. Dit betekent dat hij zijn eerder geformuleerde bezwaren tegen het vonnis intrekt.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat gediend is met nader onderzoek van de zaak. Gezien het standpunt van de advocaat-generaal en de intrekking van het hoger beroep door de verdachte, heeft het hof besloten om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep, conform artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is genomen in een openbare terechtzitting, waarbij de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam aanwezig was.
De uitspraak benadrukt het belang van de ontvankelijkheid in hoger beroep en de gevolgen van het intrekken van het hoger beroep door de verdachte. Het hof heeft de beslissing op 8 oktober 2025 uitgesproken, waarbij de griffier niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.