3.1.Het hof gaat uit van de volgende, onomstreden, feiten.
a. a) [appellant] huurde met ingang van 1 mei 2024 een zelfstandige studentenwoning op de begane grond van een flatgebouw in [plaats] (verder: de woning) van De Key.
b) Tussen 22 en 28 augustus 2024 heeft [appellant] last gehad van een verstopping in het rioolstelsel van dit flatgebouw. Daarbij is er in de woning rioolwater naar boven gekomen uit het doucheputje. Het rioolwater is de badkamer van de woning ingestroomd en vervolgens verder de woning in.
c) De verstopping is op 28 augustus 2024 door een onderhoudsbedrijf verholpen, na enkele eerdere pogingen daartoe.
d) De advocaat van [appellant] heeft De Key bij brief van 30 augustus 2024 gesommeerd om de door [appellant] geleden schade aan zijn meubels en interieur te vergoeden (waaronder ook kosten voor vervangende woonruimte) en om de huurprijs met 30% te verlagen totdat het gebrek verholpen zou zijn.
e) De woning is op 6 september 2024 in opdracht van De Key gereinigd.
f) De Key heeft een gedeelte van de door [appellant] opgevoerde schade vergoed en een korting van 30% op de kale huur toegepast over de maand augustus 2024. Tevens heeft De Key [appellant] in september 2024 een andere woning aangeboden in hetzelfde complex. [appellant] heeft deze woning niet geaccepteerd omdat deze volgens hem eveneens gebrekkig was.
g) Op 16 oktober 2024 heeft [appellant] de inleidende dagvaarding in dit kort geding doen uitbrengen aan De Key.
h) Op 30 januari 2025 heeft De Key [appellant] opnieuw een andere woning aangeboden in hetzelfde complex. [appellant] heeft met dat aanbod ingestemd. [appellant] huurt die andere woning met ingang van 3 maart 2025.