ECLI:NL:GHAMS:2025:2878

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
25/760
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WOZ-waarde en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 februari 2025. De rechtbank had de waarde van de onroerende zaak in [Z] vastgesteld op € 453.000, na bezwaar van belanghebbende tegen de oorspronkelijke vaststelling van € 524.000 door de heffingsambtenaar. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar in de proceskosten moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.228,76 en het griffierecht van € 50 moest vergoeden. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij de hoogte van de proceskostenvergoeding ter discussie stond. Het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) had toegepast voor de proceskostenvergoeding, gezien de eenvoud van de zaak en het beperkte belang. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 25/760
14 oktober 2025
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] ,wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben),
tegen de uitspraak van 7 februari 2025 in de zaak met kenmerk HAA 23/6215 van de rechtbank Noord-Holland in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [Z] ,de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de onroerende zaak [straat] te [Z] (hierna: onroerende zaak) voor het kalenderjaar 2023 vastgesteld op € 524.000.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarop de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de waarde van de onroerende zaak heeft gehandhaafd.
1.3.
Bij uitspraak van 7 februari 2025 heeft de rechtbank op het hiertegen door belanghebbende gerichte beroep als volgt beslist (in die uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot €453.000;
- vermindert de aanslag onroerendezaakbelasting tot een berekend naar een waarde van €453.000;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.228,76 te betalen op een bankrekening op naam van eiser;
- gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden door dit bedrag te storten op een bankrekening op naam van eiser;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van de wettelijke rente over de vergoeding van de proceskosten en het griffierecht vanaf vier weken na de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, tot aan de dag van algehele voldoening. Hierbij wordt opgemerkt dat deze termijn niet eerder aanvangt dan vier weken nadat eiser zijn bankgegevens bekend heeft gemaakt bij verweerder.”
1.4.
Het tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij de griffie van het Hof ingekomen op 11 maart 2025. De heffingsambtenaar heeft geen verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft het Hof bij bericht van 4 september 2025 verzocht om de zaak af te doen zonder mondelinge behandeling, nu de procedure uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding betreft. De heffingsambtenaar heeft het Hof desgevraagd op 9 september 2025 telefonisch bericht er geen bezwaar tegen te hebben als een mondelinge behandeling achterwege blijft. Het Hof zal de zaak daarom zonder zitting afdoen.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Nu de uitspraak van de rechtbank geen afzonderlijke vaststelling van de feiten bevat, stelt het Hof de feiten als volgt vast.
2.2.
In het in eerste aanleg door de heffingsambtenaar ingebrachte verweerschrift staat onder andere het volgende:
“Om de zaak af te doen zonder de rechtbank te belasten wil ik onder behoud van alle rechten en weren het voorstel doen om bij intrekking van het namens R. P. Klouwers ingediende beroep, de waarde vast te stellen op het bedrag van € 453.000,- en uw (proces)kosten te vergoeden tot een bedrag van € 714,50 vermeerderd met een bedrag aan griffierecht van € 50,-.”
2.3.
Hierop heeft belanghebbende onder andere als volgt gereageerd:
“Wij kunnen akkoord gaan met de voorgestelde waarde van €453.000 maar niet met het voorstel voor de proceskostenvergoeding. Enkel over de hoogte van de proceskostenvergoeding bestaat nog een geschil. Ik wil u dan ook op grond van artikel 8:75a Awb verzoeken enkel uitspraak op dit punt te doen.”
Belanghebbende heeft daarbij zijn beroep niet ingetrokken.

3.Geschil in hoger beroep

In geschil is of de door de rechtbank toegekende vergoeding van proceskosten juist is.
Evenals in eerste aanleg is de hoogte van de WOZ-waarde na de bereikte overeenstemming tussen partijen niet langer in geschil.

4.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft voor zover van belang het volgende overwogen en beslist:
“4. Anders dan eiser betoogt hanteert de rechtbank een wegingsfactor 0,5 (licht) omdat de waardering van woningen op grond van de Wet WOZ tot de categorie ‘licht’ behoort. De rechtbank vindt het belang van een reguliere WOZ-zaak namelijk beperkter en vindt dit soort zaken ook minder ingewikkeld dan een gemiddelde bestuursrechtelijke zaak. Het belang en de ingewikkeldheid zijn de criteria die het gewicht van de zaak bepalen volgens de toelichting van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Nu het geschil zich enkel nog richt op de hoogte van de proceskostenvergoeding acht de rechtbank de zwaarte van de zaak voor de beroepsprocedure ‘zeer licht’ (0,25). De totale proceskosten bedragen alsdan €1.228,76 (2 punten voor de bezwaarfase met een waarde per punt van € 647 en een wegingsfactor 0,5. 2 punten voor de beroepsfase met een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 0,25). Voorts dient verweerder het door eiser ingediende taxatierapport te vergoeden ten bedrage van € 128,26.”

5.Beoordeling van het geschil

5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten onrechte een wegingsfactor van 0,5 (licht) heeft toegepast voor de bezwaarfase en een factor 0,25 (zeer licht) voor de fase van beroep. Hij verwijst daarvoor naar het zogeheten Richtsnoer proceskostenvergoeding belastingkamers gerechtshoven 2024 (hierna: het richtsnoer, zie de bijlage bij Hof Amsterdam 1 augustus 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2158). Meer in het bijzonder wijst hij naar de opsomming in het richtsnoer van de gevallen waarin een wegingsfactor van – voor wat betreft het bezwaar – 0,5 (licht) en – voor wat betreft beroep – 0,25 (zeer licht) kan worden toegepast. Hij wijst erop dat het in bezwaar – kort gezegd – niet alleen ging om vragen van formeelrechtelijke aard maar dat daarnaast ook de waarde ter discussie heeft gestaan en dat in beroep de waarde ook nog ter discussie stond tot het moment dat daarover een compromis is aanvaard.
5.2.
Het Hof volgt belanghebbende niet in zijn betoog. Bestudering van het dossier leidt het Hof tot het oordeel dat sprake is van een eenvoudig geschil betreffende de WOZ-beschikking van een woning met een beperkt belang. Het Hof acht de bewerkelijkheid en de complexiteit van het geschil in bezwaar, en de daarmee verband houdende werkbelasting voor de gemachtigde, gering. Dit rechtvaardigt een wegingsfactor van 0,5 (licht).
5.3.
In de beroepsfase geldt ook nog het volgende. Het beroepschrift van belanghebbende is kort, de daarin opgesomde klachten bestrijken niet veel meer dan één pagina, het zijn deels standaardklachten en betreffen deels een herhaling van de standpunten in bezwaar. Ook vóór aanvaarding van het compromis over de waarde was het belang al beperkter dan in bezwaar (belanghebbende stond in beroep een waarde van € 453.000 voor, waar hij in bezwaar nog een waarde van € 391.000 bepleitte), na aanvaarding daarvan was het geschil in omvang en belang nog verder beperkt. Naar het oordeel van het Hof is de rechtbank daarom terecht tot een wegingsfactor van 0,25 (zeer licht) gekomen voor de beide proceshandelingen (indienen van het beroepschrift en bijwonen van de zitting van de rechtbank). Anders dan belanghebbende kennelijk meent heeft de rechtbank daarbij niet overwogen dat in de beroepsprocedure enkel nog proceskostenvergoeding speelde. Zij overweegt wel dat ten tijde van het doen van haar uitspraak het geschil zich enkel nog richtte op de hoogte van de proceskostenvergoeding. Dat is juist en nu dit een lagere werkbelasting van de gemachtigde met zich zal brengen heeft de rechtbank dit naar het oordeel van het Hof terecht bij de bepaling van de gewichtsfactor meegewogen.
5.4.
Aan de voorgaande beoordeling staat niet in de weg dat het geschil minder goed past op de opsommingen in het richtsnoer waarop belanghebbende duidt. Het Hof wijst erop dat deze opsommingen slechts enuntiatief zijn (“Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de volgende gevallen”). Het richtsnoer maakt immers ook duidelijk dat het gewicht van de zaak wordt bepaald door het belang en de ingewikkeldheid en dat het richtsnoer slechts als niet-bindende handreiking dient te worden beschouwd, zodat een afwijking daarvan geen specifieke motivering vergt (zie onderdeel 1 van het richtsnoer). Daar komt bij dat het richtsnoer, zoals belanghebbende terecht opmerkt, niet van toepassing is voor de rechtbanken en geen recht vormt in de zin van artikel 79 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Slotsom
5.5.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van belanghebbende ongegrond is. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

6.Kosten

Voor een kostenveroordeling is geen aanleiding.

7.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, N. Djebali en M. Ferrier, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. S.K. Grando als griffier. De beslissing is op 14 oktober 2025 in het openbaar uitgesproken.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op: