ECLI:NL:GHAMS:2025:2909

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2025
Publicatiedatum
30 oktober 2025
Zaaknummer
23-002909-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraken en veroordelingen in meerdere strafzaken met betrekking tot bedreiging, belediging en mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van verschillende tenlastegelegde feiten, waaronder belaging en belediging. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraken. De zaak betreft onder andere bedreigingen die de verdachte via sociale media heeft geuit tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], alsook beledigingen aan het adres van meerdere buitengewoon opsporingsambtenaren. Het hof heeft geoordeeld dat de bedreigingen niet gericht waren tegen de gehele familie van de aangever, maar enkel tegen [benadeelde partij 2]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 54 dagen, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de vordering van [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is verklaard en de vordering van [benadeelde partij 2] is toegewezen tot een bedrag van € 747,10, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en de op te leggen straf gematigd, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002909-21
datum uitspraak: 30 oktober 2025
TEGENSPRAAK (279 Sv)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 oktober 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-027654-21 (zaak A), 13-000120-21 (zaak B) en 13-228188-20 (zaak C) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1978,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 16 oktober 2025 en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Ten aanzien van zaak A feit 1
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de aan hem in de zaak A onder 1 tenlastegelegde belaging. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Ten aanzien van zaak C feit 1
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van de aan hem in zaak C onder 1 tenlastegelegde belediging van [slachtoffer 1] en heeft de verdachte veroordeeld voor de belediging van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De verdachte heeft onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Naar het oordeel van het hof is de belediging van [slachtoffer 1] impliciet cumulatief tenlastegelegd en richt het hoger beroep zich dus mede tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken ter zake van – kort gezegd – de belaging in de periode van 2 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 te Amsterdam (zaak A, feit 1) en de belediging van [slachtoffer 1] op 10 september 2020 te Amsterdam (zaak C, feit 1).

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, ten laste gelegd dat:
In zaak A:
2.
hij in of omstreeks de periode van 2 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, [benadeelde partij 1] en/of haar moeder en/of stiefvader en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door
- ( via de Facebook Messenger-account van voornoemde [benadeelde partij 1] ) voornoemde [benadeelde partij 1] en/of haar stiefvader en/of [benadeelde partij 2] en/of [slachtoffer 4] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Deze man verdiend het niet om te leven, maar jij denkt aan je je zusje.... ja ja" en/of
- " Je mag hopen dat ik hem niet tijdens de rechtzaak of ervoor al wat aandoe" en/of
- " Doe lekker je ding, maar ga ervanuit dat zijn auto in de brand een beter scenario is dan hijzelf. Dat is wat ik het liefst zou doen toch?" en/of
- " Als jullie zelfmoord als de uitweg zien, hoop ik dat je moeder er gauw geweest is" en/of
- " Dus ga zo door, en vraag jan om hulp. vraag anders of die een riem voor omxje nek heeft" en/of
- " Zal ik zo weer even langs rijden? Bezorg ik hem een hartstilstand", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- voornoemde [benadeelde partij 1] een video van een brandende caravan en een foto van de brandweer te sturen;
3.
hij in of omstreeks de periode van 2 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 te Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 01-01-2021 gegeven door de officier van justitie te arrondissement Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich voor de duur van 90 dagen dient te onthouden van (direct en indirect) contact met de volgende persoon: [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedag 2] 1991;
In zaak B (gevoegd):
hij op of omstreeks 30 december 2020 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] (van achter) op het (achter)hoofd te slaan met een spuitbus;
In zaak C (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk een of meerdere buitengewoon opsporingsambtena(a)r(en), te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "Jij bent echt een kankermongool, dit is wetteloosheid alles verandert hier en jullie pakken mij aan, stelletje teringlijers" en/of "Wat een kankerlijer zeg" en/of "Jullie zijn kankermongolen, stelletje kankerlijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 september 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een buitengewoon opsporingsambtenaar, [slachtoffer 1] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, te weten ter aanhouding van verdachte door voornoemde [slachtoffer 1] te schoppen/trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van de in zaak C onder 2 tenlastegelegde wederspannigheid

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de tenlastegelegde wederspannigheid dient te worden vrijgesproken, nu het enige bewijs bestaat uit een verklaring van verbalisant [slachtoffer 1] , die inhoudt dat de verdachte hem opzettelijk een schop heeft gegeven. Daartegenover staat de verklaring van de verdachte, die inhoudt dat hij uit balans is gebracht waardoor zijn voet omhoog ging. Bovendien is niet voldaan aan de unus-testis regel, nu verbalisant [slachtoffer 1] optreedt in de hoedanigheid van slachtoffer. De verklaringen van de verdachte en van [slachtoffer 1] liggen dusdanig ver uit elkaar dat vrijspraak dient te volgen.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de ontkenning van de verdachte, de lezing van de verbalisant dat hij (slechts) met geringe kracht geraakt is door de schop en het ontbreken van ondersteunende bevindingen van andere verbalisanten die ter plaatse aanwezig waren, niet met een voor een bewezenverklaring voldoende vereiste mate van zekerheid vast te stellen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde wederspannigheid, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Partiële vrijspraak van de in zaak A onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging met betrekking tot [benadeelde partij 1] , haar moeder, haar stiefvader en [slachtoffer 4]
Ten aanzien van de tenlastegelegde bedreiging in zaak A onder feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de bedreigingen enkel gericht waren aan het adres van de aangever [benadeelde partij 2] .
Het hof is van oordeel dat in het dossier een eenduidig beeld naar voren komt dat de verdachte het gemunt had op [benadeelde partij 2] en niet op de rest van de familie. Op basis van het dossier is niet komen vast te staan dat de bedreigingen door de verdachte ook waren gericht tegen [benadeelde partij 1] , haar moeder, haar stiefvader en haar zus [slachtoffer 4] , in die zin dat ook bij hen de redelijke vrees kon ontstaan dat zij moesten vrezen voor hun leven of voor brandstichting. Dit laat vanzelfsprekend onverlet dat zij onder de indruk kunnen zijn geweest van de dreigende uitingen van de verdachte.
Het hof heeft hierbij acht geslagen op een uitspraak van de Hoge Raad van 25 januari 2011 [1] , waaruit volgt dat ook een bedreiging met enig in art. 285 Sr genoemd misdrijf dat is gericht tegen een ander dan degene jegens wie de bedreiging is geuit, onder omstandigheden een veroordeling wegens bedreiging kan opleveren. Een dergelijke bedreiging kan immers een inbreuk maken op de persoonlijke vrijheid van degene jegens wie de bedreiging is geuit, die vergelijkbaar is met een bedreiging die op hemzelf betrekking zou hebben gehad. Dat zo een situatie zich in dit geval heeft voorgedaan met betrekking tot [benadeelde partij 1] , haar moeder, haar stiefvader en [slachtoffer 4] , is naar oordeel van het hof onvoldoende gebleken. De verdachte zal daarom van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Overweging ten aanzien van het bewijs

De bewezenverklaring is gegrond op de bewijsmiddelen zoals die zullen worden opgenomen in de aanvulling op dit arrest in geval er beroep in cassatie wordt ingesteld. In reactie op een door de raadsman gevoerd verweer, is hieronder ten aanzien van ‘zaak B’ daarnaast een aanvullende overweging opgenomen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de in zaak B tenlastegelegde mishandeling heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte zich op het standpunt stelt dat hij vrijgesproken dient te worden, nu hij [benadeelde partij 2] op zijn achterhoofd en niet op zijn voorhoofd heeft geslagen en [benadeelde partij 2] daarvan geen pijn of letsel heeft ondervonden.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft geslagen met een bus purschuim. Uit de aangifte blijkt dat de aangever hard op zijn achterhoofd is geslagen, een stekende pijn voelde en een snee van 3 centimeter in zijn achterhoofd had. Als gevolg hiervan zijn in het ziekenhuis twee hechtingen geplaatst. Het hof ziet – mede gelet op het bij de aangever ontstane letsel – geen aanleiding om aan de verklaring van aangever te twijfelen dat hij op zijn
achterhoofd is geslagen. Daar komt bij dat het standpunt van de verdachte dat hij de aangever op zijn
voorhoofd (en niet zijn achterhoofd) heeft geslagen, geen steun vindt in het dossier. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 2 en 3, in zaak B en in de zaak met C onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
In zaak A:
2.
hij in de periode van 2 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 te Amsterdam, [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling en met brandstichting, door
- ( via de Facebook Messenger-account van voornoemde [benadeelde partij 1] ) voornoemde [benadeelde partij 2] dreigend de woorden toe te voegen:
- " Deze man verdiend het niet om te leven, maar jij denkt aan je je zusje.... ja ja" en
- " Je mag hopen dat ik hem niet tijdens de rechtzaak of ervoor al wat aandoe" en
- " Doe lekker je ding, maar ga ervanuit dat zijn auto in de brand een beter scenario is dan hijzelf. Dat is wat ik het liefst zou doen toch?" en
en
- voornoemde [benadeelde partij 1] een video van een brandende caravan en een foto van de brandweer te sturen;
3.
hij in de periode van 2 januari 2021 tot en met 28 januari 2021 te Amsterdam, opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de gedragsaanwijzing gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b van het Wetboek van Strafvordering, te weten de gedragsaanwijzing d.d. 01-01-2021 gegeven door de officier van justitie te arrondissement Amsterdam kort weergegeven inhoudende dat hij, verdachte, zich voor de duur van 90 dagen dient te onthouden van (direct en indirect) contact met de volgende persoon: [benadeelde partij 2] , geboren op [geboortedag 2] 1991;
In zaak B (gevoegd):
hij op 30 december 2020 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] op het achterhoofd te slaan met een spuitbus;
In zaak C (gevoegd):
1.
hij op 10 september 2020 te Amsterdam, opzettelijk meerdere buitengewoon opsporingsambtenaren, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening in hun tegenwoordigheid mondeling heeft beledigd, door hun de woorden toe te voegen: "Jij bent echt een kankermongool, dit is wetteloosheid alles verandert hier en jullie pakken mij aan, stelletje teringlijers" en "Wat een kankerlijer zeg" en "Jullie zijn kankermongolen, stelletje kankerlijers" .
Hetgeen in de zaak A onder 2 en 3, in zaak B en in zaak C onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 2 en 3, in zaak B en in de zaak met C onder 1 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met brandstichting.
Het in de zaak A onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een gedragsaanwijzing, gegeven krachtens artikel 509hh, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafvordering.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak C onder 1 bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3, in zaak B en in zaak C onder 1 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder feiten 2 en 3, zaak B, en zaak C onder feiten 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 23 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, inhoudende een gebiedsverbod en contactverbod, die dadelijk uitvoerbaar is verklaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder feiten 2 en 3, zaak B, en zaak C onder feiten 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen met aftrek van voorarrest. De raadsman heeft verzocht in geval van strafoplegging te volstaan met een gevangenisstraf die de duur van het voorarrest niet overschrijdt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vier strafbare feiten. Ten eerste heeft hij slachtoffer [benadeelde partij 2] gedurende ongeveer een maand bedreigd via zijn ex-vriendin [benadeelde partij 1] , met wie de verdachte een tumultueuze relatie had met grote gevolgen voor alle betrokkenen. Met deze bedreigingen heeft hij op grove en ingrijpende wijze inbreuk gemaakt op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Daarnaast heeft hij [benadeelde partij 2] mishandeld door hem met een fles purschuim op zijn achterhoofd te slaan, waardoor hij een flinke snee in zijn achterhoofd opliep die in het ziekenhuis gehecht moest worden. Hiermee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde partij 2] . Ook heeft de verdachte zich niet gehouden aan een gedragsaanwijzing. Dergelijke strafbare feiten maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaken gevoelens van onveiligheid en onrust bij de direct betrokkenen. Tot slot heeft hij meerdere ambtenaren beledigd. Door zo te handelen heeft hij laten zien geen respect te hebben voor het openbaar gezag en heeft hij twee ambtenaren in hun eer en goede naam aangetast.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte overweegt het hof dat hij, zo leidt het hof af uit zijn strafblad van 1 oktober 2025, in rustiger vaarwater lijkt te zijn gekomen. Hij lijkt ook geen intentie meer te hebben om contact te zoeken met de slachtoffers. Het hof houdt hiermee rekening in die zin dat het geen aanleiding ziet voor een voorwaardelijk strafdeel. Daarbij betrekt het hof ook dat de feiten minstens viereneenhalf jaar geleden zijn gepleegd en dat de verdachte zich in het kader van een dadelijke tenuitvoerlegging reeds twee jaar heeft moeten houden aan een gebieds- en contactverbod.
Het hof is van oordeel dat de ernst van de feiten geen andere straf rechtvaardigen dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof acht in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen passend en geboden, maar zal dit matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 54 dagen, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep met twee jaar.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 54 dagen passend en geboden. Gelet op de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht betekent dit dat hij op grond van deze strafoplegging niet opnieuw zal komen vast te zitten.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.560,72, bestaande uit € 560,72 aan materiële schade en € 4000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 750,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Nu de verdachte van het tenlastegelegde met betrekking tot [benadeelde partij 1] wordt vrijgesproken, dient deze benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces - uitsluitend met betrekking tot de tenlastegelegde mishandeling - gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt
€ 747,10, bestaande uit € 147,10 aan materiële schade en € 600,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van benadeelde partij [benadeelde partij 2] gematigd dient te worden, nu de verdachte hem alleen bedreigd zou hebben, niet mishandeld.
Naar het oordeel van het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De materiële schade van € 147,10 bestaat uit opgenomen verlofuren. De vordering is voldoende onderbouwd en inhoudelijk niet betwist, zodat de kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen (zie ook bewijsvoering). Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot het hof de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 600,00.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 184a, 266, 267, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak A met parketnummer 13-027654-21 onder 1 tenlastegelegde en tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de in zaak C met parketnummer 13-228188-20 onder 1 cumulatief tenlastegelegde belediging van [slachtoffer 1] .
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover inhoudelijk nog aan de orde en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak C met parketnummer 13-228188-20 onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A met parketnummer 13-027654-21 onder 2 en 3 en in de zaak B met parketnummer 13-000120-21 en in de zaak C met parketnummer 13-228188-20 onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A met parketnummer 13-027654-21 onder 2 en 3 en in de zaak B met parketnummer 13-000120-21 en in de zaak met parketnummer C 13-228188-20 onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
54 (vierenvijftig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-000120-21 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 747,10 (zevenhonderdzevenenveertig euro en tien cent) bestaande uit € 147,10 (honderdzevenenveertig euro en tien cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-000120-21 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 747,10 (zevenhonderdzevenenveertig euro en tien cent) bestaande uit € 147,10 (honderdzevenenveertig euro en tien cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 21 januari 2021 en voor de immateriële schade op 30 december 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. H.A. van Eijk en mr. A.C. Huisman, in tegenwoordigheid van mr. R. Bleumers, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2025.
mr. A.C. Huisman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.