ECLI:NL:GHAMS:2025:2948

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
23-003299-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openlijke geweldpleging met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging tegen een persoon op 30 oktober 2021 te Amsterdam. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, geweld heeft gepleegd tegen de aangever, wat heeft geleid tot letsel, waaronder een gebroken neus. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem eerder had veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een taakstraf van 136 uren gevorderd, terwijl de verdediging om vrijspraak heeft verzocht. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij beoordeeld, waarbij het heeft vastgesteld dat een deel van de schade al door een medeverdachte was vergoed. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk afgewezen, omdat de benadeelde partij voor een deel van de gevorderde schade al was vergoed door een medeverdachte. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 135 uren en heeft het de vordering van de benadeelde partij tot immateriële schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003299-22
datum uitspraak: 14 oktober 2025
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 24 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 13-345798-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2002,
adres: [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 30 september 2025.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2021 te Amsterdam openlijk, te weten, de Schipluidenlaan, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon en/of een goed te weten [benadeelde partij] door eenmaal of meermalen te slaan en/of te stompen op/tegen voornoemde [benadeelde partij] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en daarbij onder meer verwezen naar de verklaringen van de aangever en van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte opzet heeft gehad op het in vereniging plegen van geweld. Het opstootje dat in de bus was ontstaan nadat de verdachte een vriend van aangever had gefilmd, was kort daarop gesust. Op het moment dat de verdachte de bus uit stapte was de vechtpartij buiten al gaande en heeft de verdachte de aangever slechts geduwd met de intentie om het gevecht te stoppen. Getuigen hebben de duw van de verdachte mogelijk aangezien voor slaan.
Oordeel van het hof
Het hof stelt op grond van de inhoud van de verklaringen in het dossier vast dat het op 30 oktober 2021 tegen de aangever gepleegde geweld valt te onderscheiden in twee van elkaar te onderscheiden fases: geweld binnen de bus en geweld buiten de bus. De tegen aangever gepleegde (gewelds)handelingen binnen en buiten de bus dienen als los van elkaar staande handelingen te worden beoordeeld, omdat deze door verschillende personen en in twee verschillende fases hebben plaatsgevonden. Uit onder meer de verklaring van de aangever en de verklaring van de verdachte bij de politie blijkt dat de verdachte zijn camera in de bus (dicht) langs het hoofd van getuige [getuige 1] heeft gehouden, waarop duw- en trekwerk is ontstaan tussen de verdachte en de aangever. Het hof constateert verder, op grond van de inhoud van het dossier, dat het incident in de bus niet is overgegaan in het later, buiten de bus tegen de aangever (in vereniging) gepleegde geweld. Uit onder meer de verklaring van getuige [getuige 2] van 2 november 2021 en de verklaring van getuige [getuige 1] van 14 april 2022 volgt namelijk dat de aangever na het opstootje met de verdachte in de bus uiteindelijk weer ging zitten en er ‘niet veel meer aan de hand was’ totdat alle betrokkenen uitstapten bij station Lelylaan. De eerste fase was dus in de bus al geëindigd.
Vervolgens is de aangever in de tweede fase, bij en buiten de bus bij de halte station Lelylaan, door meerdere personen aangevallen en geslagen. Vast staat dat de tegen de aangever gepleegde geweldshandelingen buiten de bus het letsel van de aangever hebben veroorzaakt. Uit de verklaringen van de aangever, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] blijkt dat er in die fase in ieder geval geweld is gepleegd door een persoon gekleed in een
slim fitwitte trui, een persoon gekleed in een groene trui en een persoon gekleed in een zwarte jas van het merk North Face. Deze laatste persoon moet de verdachte zijn geweest nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij op de bewuste avond een zwarte jas droeg van het merk North Face en uit het dossier niet blijkt dat nog een andere bij het incident betrokken persoon zo’n jas droeg. Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de verdachte ook buiten de bus betrokken was bij het tegen de aangever gepleegde geweld. De verklaring van de verdachte dat hij de aangever buiten de bus enkel een duw heeft gegeven met de intentie om het gevecht te stoppen, acht het hof niet geloofwaardig, omdat dit wordt weersproken door de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Daaruit blijkt dat de verdachte en de medeverdachten met vuisten op de aangever hebben ingeslagen.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Niet vereist is dat betrokkenheid van elke dader bij elke afzonderlijke geweldshandeling komt vast te staan. Uit het voorgaande blijkt dat geweld is toegepast tegen de aangever door de groep waarvan de verdachte deel uitmaakte. De verdachte heeft daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2021 te Amsterdam openlijk, te weten, op de Schipluidenlaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [benadeelde partij] door te slaan tegen voornoemde [benadeelde partij] ;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf en maatregel

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 136 uren subsidiair 68 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het hof verzocht om bij de bepaling van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop. Daartoe heeft zij onder meer aangevoerd dat de verdachte een eigen bedrijf is gestart en voornemens is om op korte termijn naar het buitenland te emigreren, om zijn werkzaamheden daar voort te zetten. De overschrijding van de redelijke termijn dient te worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Het slachtoffer was de bewuste nacht na een avond stappen met zijn vrienden onderweg naar huis. De verdachte heeft samen met anderen het slachtoffer bij en na het uitstappen uit de bus aangevallen en geslagen. Als gevolg van het geweld heeft het slachtoffer letsel opgelopen, waar onder een gebroken neus. Met zijn handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zinloos geweld en een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de persoonlijke brief die het slachtoffer in het dossier heeft gevoegd, blijkt dat dit nadien een grote impact heeft gehad op zijn dagelijkse functioneren. Dergelijk geweld op de openbare weg versterkt bovendien de gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder aan de omstanders, die daarvan ongewild getuige zijn. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Gelet op het voorgaande en mede in het licht van de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, acht het hof, alles overziend, in beginsel een taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis passend en geboden.
Redelijke termijn
Het hof stelt echter vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. De verdachte heeft op 8 december 2022 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, terwijl het hof op 14 oktober 2025 – ruim 3 jaren later – arrest wijst. In een en ander wordt aanleiding gezien in plaats van voornoemde taakstraf, een taakstraf voor de duur van 135 uren op te leggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.948,65. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.550,85, bestaande uit € 550,85 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is door de advocaat van de benadeelde partij naar voren gebracht dat de rechtbank in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] onherroepelijk heeft geoordeeld over de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij en dat het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag van € 550,85 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade al volledig door de medeverdachte is voldaan.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat alle gevorderde materiële schade met uitzondering van de gederfde inkomsten toewijsbaar zijn, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van de immateriële schade op het standpunt gesteld dat de immateriële schade op een bedrag van ten minste € 3.000,00 kan worden gesteld. Daartoe heeft de advocaat-generaal onder meer aangevoerd dat het openbaar ministerie de hoogte van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft beoordeeld aan de hand van de Rotterdamse schaal. De advocaat-generaal heeft daarbij gelet op het bedrag dat in deze schaal wordt geïndiceerd bij een botbreuk waarbij de botdelen zijn verschoven.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële en immateriële schade primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de schadepost ten aanzien van de gederfde inkomsten dient te worden afgewezen en dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd, gelet op de bedragen die blijkens de smartengeldgids in vergelijkbare zaken worden gehanteerd.
Het hof overweegt als volgt.
Ongelijktijdig berechte medeverdachten
In eerste aanleg is in de zaken van zowel de verdachte als de medeverdachten de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de schade hoofdelijk (gedeeltelijk) toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. In hoger beroep liggen nu enkel de zaken van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] voor. Het vonnis in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] is reeds onherroepelijk geworden. In zoverre is dus sprake van ongelijktijdig berechte medeverdachten.
Hoofdelijke aansprakelijkheid voor ontstane schade
In de zaak van de verdachte is bewezenverklaard dat de verdachte het openlijk geweld in vereniging heeft gepleegd. De door de benadeelde partij gestelde materiële en immateriële schade vloeit rechtstreeks voort uit dat feit. Het bewezenverklaarde medeplegen van dit strafbare feit brengt mee dat deze schade is ontstaan door onrechtmatige gedragingen van de verdachte en zijn mededader(s), zodat ieder van hen verplicht is tot vergoeding van dezelfde schade.
Toewijsbare schade
Het hof is met de advocaat-generaal van oordeel dat de gevorderde materiële schade volledig toewijsbaar is, met uitzondering van de gevorderde gederfde inkomsten. Deze schadepost is naar het oordeel van het hof onvoldoende onderbouwd. De benadeelde partij vordert daarnaast een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding. Het hof heeft bij het begroten van de immateriële schade acht geslagen op de zogenoemde Rotterdamse schaal. Deze schaal is een door de rechterlijke macht ontwikkeld hulpmiddel dat een overzicht biedt van in de praktijk toegewezen smartengeldbedragen in vergelijkbare gevallen. Het doel van de Rotterdamse schaal is om bij te dragen aan rechtsgelijkheid en consistentie in de toekenning van immateriële schadevergoedingen. Uit de brief van de afdeling KNO-heelkunde van het Spaarne Gasthuis van 2 november 2021 blijkt dat de aangever ten gevolge van het geweld een neusfractuur heeft opgelopen en dat in de toekomst voor verder herstel mogelijk een neuscorrectie nodig zal zijn. Gelet op het door de aangever opgelopen letsel en de omstandigheden van het geval, heeft het hof aansluiting gezocht bij de bedragen die in de Rotterdamse schaal worden genoemd voor vergelijkbaar letsel. Het hof is daarbij evenals de advocaat-generaal uitgegaan van het geïndiceerde bedrag bij breuken van de neus waarbij na een operatie herstel wordt bereikt (paragraaf 9.1. onder CII.). Het hof begroot de immateriële schade om die reden op een bedrag van € 3.000,00. Dit betekent dat de verdachte in beginsel hoofdelijk aansprakelijk is voor de ontstane materiële en immateriële schade tot een bedrag van
€ 3.550,85 (art. 6:102 BW).
Reeds vergoede schade
Op basis van de toelichting door de advocaat van de benadeelde partij op de terechtzitting in hoger beroep, staat vast dat de benadeelde partij de gevorderde schade tot een bedrag van € 1.550,85, bestaande uit € 550,85 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade inmiddels volledig betaald heeft gekregen door de inmiddels onherroepelijk veroordeelde medeverdachte [medeverdachte 1] . Hieruit volgt dat de benadeelde partij tot aan dat bedrag
geenvergoedbare schade meer heeft. Bij die stand van zaken is er dan ook geen verplichting (meer) voor de verdachte jegens de benadeelde partij tot vergoeding van die gevorderde schade (art. 6:95 BW). De vordering van de benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schade daarom worden afgewezen.
Nu van het door het hof begrote bedrag van € 3.000,00 aan immateriële schade al € 1.000,00 is betaald aan de benadeelde partij door de medeverdachte [medeverdachte 1] , wordt dat deel van de vordering om die reden eveneens afgewezen. Het overige deel van het begrote bedrag, zijnde € 2.000,00. zal het hof aan de benadeelde partij toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
135 (honderdvijfendertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
67 (zevenenzestig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst af de vordering van de benadeelde partij tot vergoeding van de materiële schade ten bedrage van
€ 550,85 (vijfhonderdvijftig euro en vijfentachtig cent).
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 30 oktober 2021.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. van Eijk, mr. A.P.M. van Rijn en mr. A.W.T. Klappe, in tegenwoordigheid van mr. S.S.I. Jackson, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 oktober 2025.
Mr. A.W.T Klappe is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.