ECLI:NL:GHAMS:2025:2987

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2025
Publicatiedatum
4 november 2025
Zaaknummer
200.353.032/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en hoofdverblijfplaats van minderjarige

In deze zaak gaat het om het gezag en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2019. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere beschikking van 30 december 2024 de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast en haar hoofdverblijfplaats bij de vader bepaald. De moeder is het hier niet mee eens en verzoekt om eenhoofdig gezag en dat [minderjarige] bij haar komt wonen. De vader is het eens met de eerdere beschikking en verzoekt om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep.

De moeder stelt dat gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] is, omdat de ouders niet in staat zijn om goed te communiceren en belangrijke beslissingen samen te nemen. De vader daarentegen vindt dat gezamenlijk gezag wel in het belang van [minderjarige] is en dat de moeder verantwoordelijk is voor de slechte communicatie. Het hof heeft de zaak behandeld en de ouders zijn niet in staat gebleken om samen te werken, wat de situatie voor [minderjarige] bemoeilijkt.

Het hof heeft geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag in stand moet blijven, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders. De vader, ondanks zijn voorlopige hechtenis, blijft een belangrijke rol spelen in het leven van [minderjarige]. De hoofdverblijfplaats van [minderjarige] blijft bij de vader, omdat dit in haar belang is, gezien de stabiliteit die de grootouders bieden. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
zaaknummer: 200.353.032/01
zaaknummer rechtbank: C/13/687874 / FA RK 20-4847 (VZ/MD)
beschikking van de meervoudige kamer van 4 november 2025 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. A.C. Mens te Hoofddorp,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. I.M. Thieme te Zaandam.
Het hof heeft daarnaast als belanghebbende aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , hierna: [minderjarige] .
Het hof heeft als informanten aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats A] , hierna: de GI.
- de [grootouders] , hierna: de grootouders (van vaderszijde).
In de procedure heeft een adviserende taak:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna: de raad.

1.De zaak in het kort

1.1
De zaak gaat over het gezag over [minderjarige] (6 jaar) en haar hoofdverblijfplaats.
1.2
De rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) heeft in een beschikking van
30 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) de ouders gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast en haar hoofdverblijfplaats bij de vader bepaald. De moeder is het daar niet mee eens en wil het eenhoofdig gezag over [minderjarige] hebben. Ook vindt de moeder dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij haar moet hebben. De vader is het eens met de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 28 maart 2025 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 21 mei 2025 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het hof heeft daarnaast de volgende stukken ontvangen:
- een bericht van de vader van 12 september 2025 met bijlage;
- een bericht van de vader van 15 september 2025 met bijlagen;
- een bericht van de moeder van 16 september 2025 met bijlage;
- een bericht van de moeder van 18 september 2025 met bijlagen;
- een bericht van de vader van 19 september 2025 met bijlage.
2.4
De zitting heeft op 24 september 2025 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de advocaat van de vader,
- een vertegenwoordiger van de GI, en
- de raad, vertegenwoordigd door F.L.M. Huizinga.
De vader was niet bij de zitting aanwezig.
De advocaat van de moeder heeft op de zitting een pleitnotitie overgelegd.
2.5
Na de zitting is door de moeder een bericht van 2 oktober 2025 met het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank ingediend.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [minderjarige] , geboren [in] 2019 te [plaats A] .
De ouders hebben tot november 2019 een relatie met elkaar gehad. De vader heeft [minderjarige] erkend. Sinds de bestreden beschikking oefenen de ouders gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
De moeder heeft ook een dochter uit een eerdere relatie, [dochter] , hierna: [dochter] , geboren [in] 2013.
3.2
Bij beschikking van 3 november 2020 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald waarbij [minderjarige] bij de vader verblijft de ene week van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur en de andere week op zaterdag van 10.00 tot 18.00 uur. De rechtbank heeft de beslissing over het gezag en de definitieve zorg-/omgangsregeling aangehouden in afwachting van de resultaten van het raadsonderzoek.
3.3
Bij beschikking van 6 december 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de voorlopige omgangsregeling wordt gehandhaafd en dat de moeder de vader eenmaal per drie maanden via e-mail informeert over belangrijke gebeurtenissen aangaande [minderjarige] . Daarnaast heeft de rechtbank de beslissing over het gezag, de verdeling van de vakanties en feestdagen en de definitieve zorg-/omgangsregeling pro forma aangehouden voor uitlating door de ouders over de stand van zaken van hun verzoeken en de gewenste voortgang van de procedure.
3.4
Op 6 september 2022 is [minderjarige] in het vrijwillig kader bij de grootouders van vaderszijde en de vader gaan wonen. Bij beschikking van 22 december 2023 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders van vaderzijde verleend voor de duur van één jaar. De ondertoezichtstelling is daarna verlengd tot 22 december 2025. De machtiging tot uithuisplaatsing is niet verlengd en per
22 december 2024 dan ook geëindigd, omdat de vader in de bestreden beschikking mede met het gezag is belast en het hoofdverblijf bij hem is bepaald.
3.5
De procedure over het gezag, de hoofdverblijfplaats en de zorg-/omgangsregeling is – voordat de bestreden beschikking is gewezen – meerdere malen aangehouden in afwachting van het verloop van de hulpverlening en de ondertoezichtstelling en het perspectief van [minderjarige] .
3.6
Bij – de in zoverre niet bestreden – beschikking van 30 december 2024 heeft de rechtbank bepaald dat de zorgregeling voorlopig onder geleide en onder regie van de GI zal plaatsvinden in het kader van de ondertoezichtstelling en is de definitieve beslissing pro forma aangehouden voor uitlating door de ouders over de door hen gewenste voortgang.

4.De omvang van het hoger beroep

4.1
De rechtbank heeft in de – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – bestreden beschikking, voor zover hier van belang, de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] belast en bepaald dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben.
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, haar met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] te belasten en te bepalen dat zij haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben.
4.3
De vader verzoekt, naar het hof begrijpt, de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep dan wel haar verzoeken af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het gezag
Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:253c, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Dit verzoek wordt op grond van het tweede lid van artikel 1:253c BW slechts afgewezen indien a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
De standpunten
5.2
De moeder vindt gezamenlijk gezag niet in het belang van [minderjarige] . De ouders zijn niet in staat om met elkaar te communiceren en beslissingen in gezamenlijk overleg te nemen. Daardoor bestaat het risico dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders bij gezamenlijk gezag. Op dit moment kunnen enkel beslissingen over [minderjarige] worden genomen met tussenkomst van de GI. Als de betrokkenheid van de GI op enig moment eindigt zal het dan ook niet meer lukken om belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen. Ook wordt de uitoefening van het gezag nu belemmerd doordat de vader in voorlopige hechtenis zit. Daarbij is de verwachting dat dat de komende tijd niet zal verbeteren, omdat het risico bestaat dat de vader nog enige tijd in detentie zal zitten. Verder zal de vader zijn gezag gebruiken om de moeder te dwarsbomen bij het nemen van beslissingen over [minderjarige] . In het verleden heeft hij namelijk de omgang tussen de moeder en [minderjarige] belemmerd en heeft hij [minderjarige] speltherapie stopgezet. Ook is de overweging van de rechtbank dat gezag passend is bij vaders rol onjuist. Eerder werd [minderjarige] tijdens haar verblijf bij de vader grotendeels verzorgd door de grootouders en nu de vader in voorlopige hechtenis zit, dragen de grootouders de volledige zorg in zijn tijd.
5.3
De vader vindt dat de rechtbank de ouders terecht gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] heeft belast. Gezamenlijk gezag is passend en in [minderjarige] belang. Enkel het ontbreken van goede communicatie tussen de ouders is geen reden voor eenhoofdig gezag voor de moeder. Gezamenlijk gezag is het wettelijk uitgangspunt en er is geen aanleiding om daarvan af te wijken. De moeder wil niet meewerken aan hulpverlening en het is aan haar te wijten dat de communicatie tussen de ouders niet verbetert. Ook neemt de GI onvoldoende regie. De vader heeft altijd opengestaan voor hulp om de communicatie te verbeteren. Verder laat de moeder na om toestemming te geven voor belangrijke beslissingen ten aanzien van [minderjarige] . Zo heeft zij de schoolinschrijving en zwemles van [minderjarige] gedwarsboomd. Bovendien woont [minderjarige] al drie jaar bij de vader en de grootouders en het is dan ook van belang dat de vader zijn rol in [minderjarige] leven kan vervullen in de zin dat hij kan meebeslissen over belangrijke kwesties rondom [minderjarige] en zeggenschap heeft. Dat de vader in voorlopige hechtenis zit maakt dat niet anders. Dat is een tijdelijke situatie en daarbij is de vader goed bereikbaar in de gevangenis.
Het advies van de raad
5.4
De raad adviseert om het gezamenlijk gezag in stand te laten, omdat dat het meest in het belang van [minderjarige] is. De situatie is voor [minderjarige] al lange tijd instabiel en de grootouders vormen een stabiele factor in haar leven. Vaders gezag bestendigt [minderjarige] verblijf bij de grootouders en daarmee de stabiliteit voor [minderjarige] . Wel bemoeilijkt de voorlopige hechtenis op dit moment vaders rol. De vader is moeilijk bereikbaar terwijl dat wel nodig is voor een ouder met gezag. Het is echter een tijdelijke situatie en het is niet in [minderjarige] belang om op basis daarvan een zwaarwegende beslissing als het voor de lange termijn wijzigen van het gezag te nemen. Daarnaast is voor de ouders tot op heden nog onvoldoende hulp ingezet voor het verbeteren van hun communicatie. Het is belangrijk dat de ouders, met ondersteuning van hulpverlening, eraan werken om in deze ingewikkelde situatie de belangen van [minderjarige] voorop te stellen.
5.5
De GI heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. De ouders hebben geen contact met elkaar en het lukt hen niet om met elkaar te communiceren. Dat belemmert het maken van afspraken rondom gezagskwesties. Zo zijn beide ouders niet op vakantie met [minderjarige] geweest omdat zij over en weer de toestemmingsformulieren niet hebben ingevuld. Op dit moment wordt geen hulpverlening voor de ouders ingezet om hun verstandhouding te verbeteren, maar zij staan wel op de wachtlijst voor Parallel Solo Ouderschap.
De beoordeling door het hof
5.6
Uit de stukken in het dossier en wat is besproken ter zitting in hoger beroep is het volgende gebleken. De relatie van de ouders is kort na de geboorte van [minderjarige] verbroken. Daarna woonde [minderjarige] enige tijd bij de moeder. Vervolgens is [minderjarige] in september 2022 gaan wonen bij de grootouders van vaderszijde en de vader, die bij hen inwoont. Eerst was dit in het vrijwillig kader en vanaf december 2023 op basis van een machtiging tot uithuishuisplaatsing. Vanaf die datum is [minderjarige] ook onder toezicht gesteld. Al lange tijd bestonden er zorgen over de oudste dochter van de moeder, [dochter] , in haar thuissituatie bij de moeder, waardoor zij gedurende verschillende periodes uithuisgeplaatst is geweest en nu bij de grootmoeder van moederszijde woont. De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] is per 22 december 2024 geëindigd en de rechtbank heeft in de bestreden beschikking de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald. Daarnaast heeft rechtbank bepaald dat de GI voorlopig de regie heeft over de verdeling tussen de ouders van de zorg over [minderjarige] . De zorgregeling is inmiddels opgebouwd naar een verdeling bij helfte tussen de ouders. Sinds juli 2025 verblijft de vader in voorlopige hechtenis in België en sindsdien wordt [minderjarige] door de grootouders verzorgd op de momenten dat de vader dat zou doen. [dochter] en [minderjarige] hadden elkaar een tijd niet gezien maar inmiddels hebben zij weer contact. Gedurende de beschermingsmaatregelen is hulpverlening van verschillende instanties ingezet voor het gezin, onder meer van Families First, NIKA, ADHDcentraal en iHub. Op dit moment krijgt de moeder nog individuele hulp van
Family Supporters. Daarnaast staan de ouders op de wachtlijst voor een traject
Parallel Solo Ouderschap. Ook is de GI betrokken bij de ouders en [minderjarige] via de ondertoezichtstelling, die is verlengd tot 22 december 2025.
5.7
Het hof stelt voorop dat het wettelijk uitgangspunt is dat ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kinderen kunnen voordoen. Het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders brengt echter niet zonder meer mee dat gezamenlijk gezag niet in het belang van het kind is.
5.8
Het hof ziet geen aanleiding om van het wettelijk uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van het hof is het in het belang van [minderjarige] dat de ouders het gezag over haar gezamenlijk blijven uitoefenen. Het hof ziet dat nog altijd zorgen bestaan over moeders situatie en haar beschikbaarheid voor [minderjarige] . De school rapporteert dat [minderjarige] regelmatig te laat wordt gebracht en afwezig is zonder afmelding. Ook heeft [minderjarige] haar schoolreisje gemist zonder dat de moeder de school of de GI daarover heeft bericht. De GI heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [minderjarige] spanning ervaart en dat dit haar bezig houdt tijdens school. Het hof acht het gezien de huidige zorgen niet in [minderjarige] belang dat de moeder het eenhoofdig gezag over haar heeft. Daar komt bij dat [minderjarige] stabiliteit wordt geboden door vaders gezag. [minderjarige] heeft in haar jonge leven veel meegemaakt en dat heeft onrust voor haar veroorzaakt. De grootouders waren gedurende de uithuisplaatsing een stabiele factor in [minderjarige] leven en zijn dat nog altijd. Met de raad overweegt het hof dat vaders gezag de rol van de grootouders in [minderjarige] leven bestendigt en daarmee rust, stabiliteit en veiligheid voor [minderjarige] ontstaat. Het hof is verder gebleken dat de verhouding tussen de ouders is verstoord en dat hun communicatie moeizaam verloopt, maar ziet daarin onvoldoende aanleiding om het gezamenlijk gezag te wijzigen. De ouders hebben tot op heden nog onvoldoende geprobeerd te werken aan de verbetering van hun verstandhouding om tot overleg over gezagsbeslissingen te komen. Het hof is met de raad van oordeel dat de ouders, onder begeleiding van hulpverlening, moeten leren om samen invulling te geven aan het gezag en een manier moeten vinden om hun communicatie in het belang van [minderjarige] te verbeteren. Het hof benadrukt dat het in het belang van [minderjarige] is dat de ouders zich tot het uiterste inspannen om hun onderlinge verstandhouding en communicatie te verbeteren. Ook blijft de GI via de ondertoezichtstelling betrokken om de ouders te helpen als zij vastlopen. Verder overweegt het hof dat de vader op dit moment wellicht minder goed bereikbaar is doordat hij in voorlopige hechtenis verblijft, maar dat tot op heden niet is gebleken dat daardoor geen gezagsbeslissingen genomen konden worden.
5.9
Concluderend is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen de ouders bij gezamenlijk gezag. Daarnaast is niet gebleken dat in het belang van [minderjarige] een andere beslissing noodzakelijk is. Het hof zal het verzoek van de moeder tot vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag dan ook afwijzen en de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
De hoofdverblijfplaats
Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:253a, tweede lid, BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling omvat – voor zover in deze zaak van belang – de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft (sub b).
De standpunten
5.11
De moeder stelt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar moet zijn. Het is voor [minderjarige] van belang dat zij ingeschreven staat bij een beschikbare ouder en de moeder is dat. De vader is daarentegen niet beschikbaar omdat hij in voorlopige hechtenis verblijft. Ook voorafgaand aan de detentie droeg de moeder meer zorg voor [minderjarige] , omdat de grootouders een groot deel van vaders zorg op zich namen. Daarbij geldt ook dat een kind ingeschreven moet staan op de plek waar hij of zij de meeste tijd verblijft. Nu de vader op dit moment niet thuis woont en ook de uithuisplaatsing bij de grootouders is beëindigd, kan [minderjarige] daar niet ingeschreven staan. [minderjarige] verblijft op dit moment dan wel de helft van de tijd bij de grootouders, maar om [minderjarige] hoofdverblijf daar te bepalen is een uithuisplaatsing nodig.
5.12
Volgens de vader is het in [minderjarige] belang dat haar hoofdverblijfplaats bij hem wordt bestendigd. Hij fungeert al lange tijd als primaire hechtingsfiguur in [minderjarige] leven. Daarnaast bestaan al lange tijd zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Dat de vader in voorlopige hechtenis verblijft maakt geen verschil voor de hoofdverblijfplaats; het blijft in [minderjarige] belang om bij de vader en de grootouders te verblijven. De huidige situatie is tijdelijk en bovendien kan de moeder nog altijd onvoldoende stabiliteit bieden, zoals ook blijkt uit de zorgen van [minderjarige] school. Het feit dat de vader (wanneer geen sprake is van voorlopige hechtenis) bij zijn ouders woont en zij nauw betrokken zijn bij [minderjarige] draagt juist bij aan een bestendige situatie voor haar. Zij is daardoor sterk gehecht aan haar grootouders en er is altijd een volwassene voor haar beschikbaar. Wel is vaders detentie aanleiding voor de GI om meer regie te nemen en een tijdelijke uithuisplaatsing bij de grootouders te verzoeken.
5.13
De raad adviseert om de beschikking te bekrachtigen, zodat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader houdt. Gezien de zorgen over moeders situatie verzet [minderjarige] belang zich tegen een wijziging van haar hoofdverblijfplaats naar de moeder. Wel moet de GI onderzoeken of er een tijdelijke machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders moet komen, omdat [minderjarige] door vaders afwezigheid op dit moment feitelijk bij hen verblijft.
De beoordeling door het hof
5.14
Het hof is van oordeel dat de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] op juiste gronden bij de vader heeft bepaald. Het is in [minderjarige] belang om op het adres bij de vader en de grootouders ingeschreven te blijven staan. De zorgregeling die op dit moment tussen de ouders geldt, houdt in dat de zorg voor [minderjarige] min of meer gelijk is verdeeld. Wel bestaan er over de opvoedsituatie bij de moeder zorgen, zoals ook blijkt uit de signalen vanuit school, en houdt de GI daar daarom zicht op. Gezien de voorgeschiedenis en de nog bestaande zorgen over moeders situatie acht het hof het niet in [minderjarige] belang om haar hoofdverblijfplaats naar de moeder te wijzigen. Daar komt bij dat [minderjarige] al lange tijd bij de vader woont, in één huis samen met de grootouders, en de grootouders al jarenlang een stabiele factor in [minderjarige] leven zijn. Het hof is gebleken dat de grootouders het belang van [minderjarige] voorop stellen. Ook bestaan er geen zorgen over de opvoedvaardigheden van de vader. Het feit dat de vader zich ten tijde van de zitting in hoger beroep in voorlopige hechtenis bevindt maakt de beslissing over het hoofdverblijf niet anders. Vaders verblijf in detentie [X] een tijdelijke situatie. Op dit moment is nog niet te overzien hoelang de vader in voorlopige hechtenis zal verblijven. Het hof acht het wel van belang dat de GI de mogelijkheid van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] verblijf bij de grootouders onderzoekt, indien de detentie langer voortduurt. Naar het oordeel van het hof wordt het belang van [minderjarige] in de gegeven omstandigheden het meest gediend met continuering van de huidige situatie. Dit brengt met zich dat het hof het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen zal afwijzen en de bestreden beschikking ook op dit punt zal bekrachtigen.
5.15
Het hof overweegt verder dat het paspoort in beheer dient te zijn bij de ouder waar een kind staat ingeschreven. [minderjarige] hoofdverblijfplaats is bij de vader en haar paspoort moet dan ook bij hem in beheer zijn. Het hof gaat ervan uit dat de moeder [minderjarige] paspoort, waarover zij op dit moment nog altijd beschikt, aan de vader afgeeft.
5.16
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.F.E. Geerlings, mr. J.M. van Baardewijk en
mr. P.J.W.M. Sliepenbeek, in tegenwoordigheid van mr. B.F. Beijderwellen als griffier en is op 4 november 2025 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.