De grieven
6.1.
Tegen de hiervoor onder 4.4. genoemde beslissingen uit het bestreden vonnis en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in hoger beroep met vier grieven op. De grieven houden kort samengevat in dat de kantonrechter de vorderingen van [appellant] ten onrechte heeft afgewezen en hem ten onrechte heeft veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Verder heeft [appellant] de post huur van een tijdelijke kamer verhoogd met twee extra maanden, waarmee hij nu in totaal € 1.800,- ter zake vordert.
6.2.
Gelet op de stellingen van [appellant] heeft de kantonrechter terecht een spoedeisend belang aangenomen bij – in elk geval een aantal van – de gevraagde voorzieningen. Het hof heeft in dit kort geding ambtshalve te beoordelen of dat spoedeisend belang ook in hoger beroep nog bestaat. Verder dient het hof in kort geding te beoordelen of de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen, waarbij in beginsel geen plaats is voor nader onderzoek naar de feiten. Daarbij moet het gaan om vorderingen die naar hun aard in kort geding kunnen worden toegewezen. Een oordeel in kort geding is immers slechts een voorlopige beoordeling van het geschil tussen partijen.
6.3.
De vordering van [appellant] in hoger beroep bestaat nog slechts uit vergoeding van de door hem gestelde schade en uit huurprijsvermindering. Aan de stelling van [appellant] dat verrekening niet rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, gaat het hof voorbij. [appellant] heeft daaraan immers geen rechtsgevolg verbonden.
Schadevergoeding
6.4.
Wat betreft het door [appellant] nog gevorderde bedrag aan schadevergoeding overweegt het hof dat een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding in beginsel slechts toewijsbaar is als, ten minste, het bestaan en de omvang van de vordering in voldoende mate aannemelijk zijn, terwijl uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. [appellant] heeft niet, althans onvoldoende, toegelicht dat hij spoedeisend belang heeft bij voldoening van de vordering. Zijn stelling dat hij geld heeft geleend om in vervangende woonruimte te kunnen voorzien en dat hij dat geld moet terugbetalen, is daartoe zonder onderbouwing niet voldoende. Alleen daarom al komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
6.5.
Bovendien geldt het volgende. Naar het oordeel van het hof is zowel de aansprakelijkheid van De Key als de gestelde hoogte van de schade onvoldoende aannemelijk geworden. De Key heeft gemotiveerd betwist voor de gestelde schade aansprakelijk te zijn, stellend dat zij daarvan niet op de hoogte was en dat deze niet aan haar kan worden toegerekend. [appellant] heeft daar niets tegenover gesteld en heeft de schade ook niet nader onderbouwd, zoals de kantonrechter in het bestreden vonnis al heeft overwogen. Zo heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de woning ook na de schoonmaak op 6 september 2024 onbewoonbaar was. De door De Key betwiste stelling van [appellant] dat dat het geval was omdat sprake bleef van stankoverlast en rioolvliegjes met gevaar voor zijn gezondheid, vindt geen steun in de stukken. Evenmin heeft [appellant] aannemelijk gemaakt dat hij voor vervangende woonruimte een bedrag van € 450,- per maand heeft moeten betalen. Dat had wel op zijn weg gelegen, waaraan niet afdoet dat [appellant] - zoals hij ter zitting heeft verklaard - de huur contant moest voldoen. Ook heeft [appellant] nagelaten aannemelijk te maken dat hij kosten heeft moeten maken voor herstel of vervanging van de niet al door De Key vergoede meubels/inboedel. Het betoog van [appellant] dat uit de aard van de schade blijkt dat vervanging van de meubels noodzakelijk was, volgt het hof niet, omdat dit niet is toegelicht. Verder heeft [appellant] ter zitting erkend dat hij geen verhuiskosten heeft gemaakt. De stelling dat De Key de door hem gevorderde kosten desondanks moet vergoeden vindt geen steun in het recht. [appellant] heeft dus ook in hoger beroep nagelaten om de aansprakelijkheid van De Key en zijn schade voldoende aannemelijk te maken.
Huurprijsvermindering niet in kort geding
6.6.
Daargelaten de zin van de vordering tot (aanvullende) huurprijsvermindering in kort geding strandt ook deze vordering hierop dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de woning na de schoonmaak op 6 september 2024 onbewoonbaar was. Ook die vordering wordt bij gebrek aan voldoende toelichting op de toewijsbaarheid daarom afgewezen.
Conclusie en kosten
6.7.
Om de hiervoor vermelde redenen zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen en het gevorderde voor zover vermeerderd afwijzen. De grieven hoeven geen verdere bespreking. Omdat de kantonrechter [appellant] in eerste aanleg naar het oordeel van het hof terecht in het ongelijk heeft gesteld, is hij ook terecht veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg. Het hof zal deze kostenveroordeling dan ook in stand laten.
6.8.
[appellant] is in het hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Het hof stelt de proceskosten in hoger beroep als volgt vast: